Op het breukvlak van twee eeuwen
(1976)–Jan Romein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 760]
| |
Hoofdstuk XXXIX The way of all fleshOp 20 november 1900 stierf in het Hôtel d'Alsace, Rue des Beaux-Arts, te Parijs, de Engelse dichter en society-ster Oscar Wilde als berouwvol katholiek en tot het eind toe een tragische schim van de ‘onweerstaanbaaronuitstaanbare’ estheet: met zijn laatste krachten protesteerde hij tegen het afzichtelijk behang van zijn armoedig hotelkamertje. Uiteindelijk stierf hij als slachtoffer van de alcohol, maar de eigenlijke oorzaak van de ondergang van dit troetelkind der Londense beau monde lag niet in de absint, maar in het drie jaar eerder tegen hem gevoerde proces wegens ‘tegennatuurlijke seksuele omgang’, dat met zijn veroordeling tot twee jaar dwangarbeid eindigde en waarvan het gerucht in en buiten Engeland alleen door dat van de krach van de Boerenoorlog overstemd werd. Vóór Wilde waren duizenden ongelukkigen om hetzelfde ‘misdrijf’ met minder gerucht tot heel wat zwaarder straffen veroordeeld - tot in de achttiende eeuw was de doodstraf gebruikelijk en in Engeland werd die pas in 1861 afgeschaft - maar het geruchtmakende van het geval Wilde was, afgezien van zijn prominente plaats in het literaire en gezelschapsleven, dat er een door hem zelf aangespannen proces wegens smaad aan vooraf was gegaan. Met andere woorden, bij het proces-Wilde ging het niet louter om een routinebestraffing van een erkend misdrijf, maar om een facet van een felle strijd op het hele terrein der seksuele ethiek tussen een traditionele, heersende, zich op het christendom beroepende moraal en een nieuwe oppositionele moraal, die een even hartstochtelijk beroep deed op de waarachtigheid en die voor het begrip zonde (tegenover God) de verantwoordelijkheid tegenover de medemens stelde. Wat die tegenstelling zo bijzonder gecompliceerd maakte, was dat de oude moraal nooit werkelijk heersend geweest en de nieuwe niet werkelijk nieuw was. Immers de verleiding de seksuele geboden te overtreden was zoveel sterker en zoveel algemener dan bijv. het gebod ‘gij zult niet doden’, dat zich geleidelijk een in meer dan één opzicht dubbele moraal ontwikkeld had om de absolute norm althans theoretisch te redden. In de eerste plaats de dubbele moraal, die de man in sexualibus veel meer toestond dan de vrouw. De prostitutie was vanouds erkend als een onvermijdelijk kwaad, tegelijk een poel van zonden en een bron van levensgenot voor de man. Het mocht dan in de negentiende eeuw al niet meer gebruikelijk zijn, dat wereldlijke en geestelijke heren een deel van hun privé inkomsten haalden uit een percentage van de opbrengst | |
[pagina 761]
| |
van het stadsbordeel, de prostitutie werd in de Napoleontische wetgeving - en in vele andere die zich daarnaar richtten - officieel erkend en gereglementeerd in wat met een karakteristieke naam ‘maisons de tolérance’ heetten en onder medisch (?) en politioneel toezicht geplaatst, met alle daarbij onvermijdelijke knoeierijen, minder ten bate van de slachtoffers ervan dan van de klanten. Ook het maîtressendom, tenzij in zeer hoge kringen, onteerde meer de vrouw dan de man. Een tweede vorm van dubbele moraal was, dat de moderne vorm van het koophuwelijk volkomen toelaatbaar was, maar vrije liefde en echtscheiding als taboe golden. Menige veelbelovende loopbaan werd daardoor gebroken, zoals die van de briljante Ierse nationale leider Parnell (1890) en nog in 1906 werden in Berlijn een paar artsen door een medische ereraad ‘ehrengerichtlich bestraft’ wegens ‘echtbreuk’.Ga naar eind1 Een derde vorm van dubbele moraal strafte alleen het zich laten betrappen, zoals Wilde opmerkte en tot zijn schade ondervond. Misschien is er geen beter bewijs, dat er twijfel begon te rijzen aan deze ‘natuurlijke beschikking’ dan het werk van twee vooraanstaande geleerden: Lombroso en Ferrero, die met al te grote nadruk het oude standpunt in een nieuwe vorm verdedigden door met al te indrukwekkende wetenschappelijke documentatie te betogen dat de prostituée ‘de typisch vrouwelijke vorm van de criminaliteit’ vertegenwoordigde, waarop onmiddellijk het in de negentiende eeuw gangbare en al evenzeer van een kwaad geweten getuigend argument volgde ‘dat haar functie een zeker sociaal nut inhoudt, in zo verre zij de manlijke zinnelijkheid naar buiten de maatschappij afvoert en zo misdadigheid voorkomt’.Ga naar eind2 Het kwade geweten, dat tegen het eind van de negentiende eeuw op het hele terrein van de seksuele moraal luider en luider gaat spreken, is een ander dan wat sinds de erfzonde zoal niet de seksuele daden, dan toch de seksuele angsten van de mens bepaald had. Het wortelt nl. rechtstreeks in het achttiende-eeuws begrip van de menselijke waardigheid en als eerste symptoom ervan zouden we de verbolgen actie van Voltaire kunnen stellen tegen de lijkschennis door de geestelijkheid begaan aan Adrienne Lecouvreur, toneelspeelster en als zodanig tezamen met de prostituées een ‘verworpen schepsel’, dat geen recht had op een graf in gewijde aarde. Via het streven naar redding van de ziel van de verworpenen, die het christelijk-sociaal werk onder de prostituées zich in de negentiende eeuw tot taak was gaan stellen, komt het tot een gevoel van deernis en menselijke verwantschap, zoals o.a. spreekt uit het werk van Dostojewski, de Maupassant en Shaw en ook uit het overweldigend succes van Margarethe Böhmes Tagebuch einer Verlorene (door een arts naar het originele manuscript bewerkt), in 1905 verschenen en veelvuldig nagevolgd... ook in het pornografische genre! | |
[pagina 762]
| |
Het lijkt soms wel alsof het de huiver voor de uiterste consequenties van de menselijke waardigheidsgedachten op seksueel gebied was, die de negentiende eeuw tot de Victorian Age, tot een periode van tragikomische pruderie en seksuele schijnheiligheid maakte. Zeker is, dat in de jaren tachtig en daarna een zwellende stroom van geschriften, bellettristisch, wetenschappelijk en populair onderrichtend van aard en van organisatorischpropagandistische activiteit doorbreekt, die zich richt tegen verstarde opvattingen omtrent zin en vorm van het huwelijk en de man-vrouwverhouding in het algemeen, over de prostitutie, de seksuele opvoeding en voorlichting, de erfelijkheid, de geslachtsziekten, het onderzoek naar het vaderschap, de bescherming van de ongehuwde moeder en het onwettige kind en de homoseksualiteit. Welhaast onvermijdelijk bij een zo prikkelend, emotioneel en atavistisch gebonden thema, kreeg de nieuwe moraal-literatuur een brede nasleep van met hartstocht én speculatie voorgedragen sektarismen als naturisme, nudisme e.d., die ongemerkt overging in een schuimrand van pornografie, rijkelijk verlucht door de moderne en ‘volstrekt waarachtige’ fotografische illustratie. De nieuwe moraal laat zich geheel inpassen in wat Holbrook JacksonGa naar eind1 beschrijft als het tijdperk van experiment en nieuwsgierigheid naar het leven, en dat leefde onder het gezag van Ibsen, die eens aan Brandes schreef: ‘Waar het om gaat is zich niet te laten afschrikken door de eerbiedwaardigheid van een instelling.’Ga naar eind2 Een tijdperk tenslotte, waarin geen woord een hogere intellectuele marktwaarde had dan ‘nieuw’ en ‘modern’, die telkens in titels van tijdschriften, boeken en organisaties opduiken. Drie verschijnselen werkten als stimulans tot vernieuwing van seksuele verhoudingen: het naturalistisch pessimisme, dat de bestaande toestanden zwart op grauw schilderde en van alle sentimentele en idealistische verhulling ontdeed, dan het socialisme met zijn beroep op de maatschappelijke verantwoordelijkheid ten opzichte van alle vernederden en gehoonden en dat met andere stromingen stelling nam tegen het onontbindbare christelijke huwelijk, en tenslotte het darwinisme, dat de mens voor het eerst als een stuk natuur zag. Een van de eerste kreten van verzet tegen de oude moraal, één doorlopende, bittere aanklacht tegen de Victoriaanse schijnheiligheid met name van het gezinsleven was Samuel Butlers The way of all flesh, geschreven in de jaren zeventig, maar - tekenend voor de geest des tijds en voor het pessimisme van de auteur - niet voor 1903, een jaar na zijn dood, gepubliceerd. ‘Een van de tijdbommen van de literatuur’, noemde V.S. Pritchett het; ‘te denken, dat het dertig jaar in Butlers bureau in Clifford's | |
[pagina 763]
| |
Inn heeft gelegen, klaar om de Victoriaanse familie op te blazen.’Ga naar eind1 Butler is allerminst een nieuwlichter, zijn boek is alleen een pleidooi voor eerlijkheid, maar gaat iedere poging tot maatschappelijke sanering zorgvuldig uit de weg. Zijn pessimisme is - evenals dat van zijn landgenoot Thomas Hardy - irrationeel en niet toevallig laat hij op het eind van zijn boek zijn held, ‘a sadder and a wiser man’, een essay schrijven over ‘irrational rationalism’. Honderden van zijn vooraanstaande tijdgenoten delen zijn pessimisme wel in hun naturalistische verbeelding van de bestaande toestanden: Ibsen in Nora en Spoken, Zola en Shaw overal in hun werk, Wedekind in Frühlings Erwachen, Brieux in Les avariés, en in sociologisch-psychologische beschrijvingen en beschouwingen: A. Forel, Die sexuelle FrageGa naar eind2, Havelock Ellis, Sex and societyGa naar eind3, I. Bloch, Das Sexualleben unserer ZeitGa naar eind4, maar in de grond zijn deze allen in tegenstelling tot Butler doordrongen van een rationalistische levensbeschouwing, een overtuiging van de perfectibiliteit van de mens en de oplosbaarheid van zijn problemen, waaraan zij een hooggespannen toekomstverwachting ontlenen die soms op hun manier geheel in het irrationele dreigt over te slaan. De in het algemeen zakelijke I. Bloch vat de heersende gedachte der vernieuwers als volgt samen: ‘Alle tijdstendenties bewegen zich naar een radicale vervolkomening van de liefde, naar haar vrije, individuele vormgeving.’ En elders: ‘Stel tegenover de vrije man de vrije vrouw, vervul beiden met een diep gevoel van verantwoordelijkheid...’ om zijn boek, een encyclopedie van alle lijden en frustratie waartoe de geslachtsdrift en de onderdrukking ervan kan voeren, te eindigen met een ‘poëtisch’ citaat: ‘Und Liebe blüht nur in dem Doppel-Leben / Verwandter Seelen, die nach oben streben.’ Dit citaat, dat niemand elders dan in een Duits boek zal zoeken, brengt ons op de typisch nationale kleur van al deze geschriften. De Engelse modernen tonen weinig van de verkramptheid, die men allicht zou verwachten in het land waar de pruderie tot merkteken van de eeuw was geworden (al zouden bij een diepere analyse toch wel enige schuldgevoelens te vinden zijn). De toon van schrijvers als Havelock Ellis, G.B. Shaw en H.G. Wells is reëel-optimistisch en candide (niet voor niets de naam van een van Shaws heldinnen). Candide is ook de toon, waarin George Egerton (Chevalita Dunne), een nu vergeten schrijfster die Nietzsche en Hamsun in Engeland introduceerde en een van de eerste schrijfsters die niet de mannenliteratuur tot voorbeeld neemt, maar schrijft hoe zij de man ervaart, voor het eerst een Engelse vrouw over haar seksuele gevoelens laat spreken.Ga naar eind5 De ware probleemliteratuur komt uit Scandinavië: Ibsen, Björnson, Strindberg, Ellen Key, Amalie Skram, en vooral uit Duitsland, waar de | |
[pagina 764]
| |
neiging zowel tot degelijkheid als tot diepzinnigheid en ‘Schwärmerei’ soms tot de overspannen consequentiezucht van de Germaanse geest voert: Lou Andreas Salomé, Laura Marholm, Gabriele Reuter, Rosa Mayreder en de Duits-Zwitser A. Forel. In Frankrijk ligt het weer anders. Vanouds had men in dit ‘katholieke land’, veel nadrukkelijker en vrijmoediger dan in de ‘protestantse’ landen, liefde als sex gezien, een verhouding van minnaar en minnares, los van het nu eenmaal als onverbreekbaar contract aanvaarde huwelijk en de voortplanting. Nergens had de bourgeoisie consequenter vastgehouden aan de dubbele moraal of er zich persoonlijk cynisch boven gesteld. George Sand al had er op het voetspoor der saintsimonisten het vrije huwelijk verdedigd in haar romans Lélia en Jacques, maar zij kon dat doen vanuit haar onbevangenheid enerzijds van grande dame anderzijds van bohémienne. Na haar hadden schrijvers als Théophile Gautier, Guy de Maupassant e.a. met grote vrijmoedigheid over de seksualiteit geschreven. Omstreeks 1900 laten de Franse vrouwen nog weinig van zich horen en die al over dit bedenkelijk onderwerp aan het woord komen, doen het in een uiterst serieuze, zo niet bittere toon.Ga naar eind1 Daartegenover mengt een voorstander van ingrijpende hervormingen als Léon BlumGa naar eind2 iets van dezelfde cynische luchthartigheid in zijn beschouwingen als Marcel Prévost in tegelijkertijd een tikje op de tijdgeest speculerende romansGa naar eind3 of Paul Bourget in zijn door zijn tijdgenoten als uiterst scherpzinnig geprezen, sterk traditionele en met een vleugje fin de siècle geparfumeerde ‘analyses’ van de liefde.Ga naar eind4 Overigens kan niet uitdrukkelijk genoeg gezegd worden, dat met een enkele uitzondering al deze schrijvers zich bezighouden met of althans de inzichten weerspiegelen van de hogere en intellectuele bourgeoisie, met in hun beschouwingen hoogstens hier en daar een alinea over het afwijkend gedrag van arbeiders en boeren, en dat, voor de hervormers, de vrije mens waar zij van dromen de beschaafde intellectueel of kunstenaar is, die met zijn vrije vrouw in een bekoorlijke reformjapon met Jugendstilversiering een door van de Velde gemeubelde voorstadsvilla bewoont. De socialist Blum verdedigt deze beperking tot een zeer kleine elite, omdat die representatief is, en naar buiten het karakter van de natie bepaalt, terwijl bovendien boeren en arbeiders in hun seksuele leven veel vrijer zouden staan dan de bourgeoisie.Ga naar eind5 Dat laatste betoogt ook Adrienne Thomas in haar boek over de vrouwen van de Commune en ze laat zien hoe haar dat in het monsterproces tegen de communards steeds weer als onzedelijkheid en ontaarding wordt aangerekend.Ga naar eind6 Roman en drama hadden al wel een halve eeuw lang naar hun aard de tragiek van bepaalde conflicten tussen oude en nieuwe moraal belicht, maar dat er een samenhangend seksueel vraag- | |
[pagina 765]
| |
Zogenaamde ‘kunstfoto’ uit de gay nineties. Een verholen poging om de pornografie als ‘naakt in een exotisch milieu’ in de publiciteit te brengen. Roger Viollet.
| |
[pagina 766]
| |
stuk was van in elkaar grijpende spanningen, blijkt uit het verschijnen omstreeks 1900 van een reeks algemene informatieve werken over het seksuele leven zoals die van Mantegazza, Forel, Havelock Ellis en Bloch, die ieder op eigen wijze samenvatten wat de wetenschap op dit gebied aan het licht had gebracht sinds ze er in de jaren zeventig haar eerste aandacht op richtte. De ontvangst van deze boeken was niet minder sensationeel dan de inhoud. Enerzijds een geweldige verspreiding: van Blochs boek werden bijv. in drie jaar tijd 60000 exemplaren gedrukt, Forel werd in zestien talen vertaald. Anderzijds de kritiek en het verweer der ‘Dunkelmänner’ en de door hen uitgeoefende druk: van Ellis' reeks Sex and society werd het eerste deel in Engeland dadelijk in beslag genomen en de volgende verschenen in Amerika. De verdediging van Ellis' boek werd behartigd door een organisatie waarvan o.a.G.B. Shaw deel uitmaakte. De hofbiograaf sir Theodore Martin zond een brief naar de pers, waarin aangedrongen werd op de onderdrukking door de wet van ‘een leer, die de maatschappij in een troep hoeren’ zou veranderen.Ga naar eind1 Forel citeert in zijn voor de ontwikkelde leek bedoelde werk kiesheidshalve (?) de door hem scherp gekritiseerde vragen over het seksuele leven uit de biecht in het LatijnGa naar eind2 en vervangt in de Franse uitgave van zijn werk de opdracht aan zijn vrouw door de mededeling ‘exposée aux adultes cultivés’. Want Bloch mocht dan al uitdagend schrijven dat de natuurlijke opvatting van het naakt het parool van de toekomst wasGa naar eind3, maar in de naughty - en hypocriete - nineties, die in vele opzichten tot 1914 voortduurden, speelde het naakt wel een grote rol, maar meer als getolereerde zonde dan als onbevangen natuurlijkheid. Het was de tijd van de cancan, de voorloper van de strip-tease en de ‘kunstfotografieën’ met veel naakt en nog meer suggestief negen-tienden naakt tegen een achtergrond van gedrapeerd fluweel of art nouveau, de tijd van het opkomende ‘familiebad’, met nog zeer weinig naakt maar niettemin een streng politietoezicht op dat weinige, zoals aan de Wannsee bij Berlijn en in de Oostzeebadplaatsen, de tijd waarin de voorloper van onze bikini alleen als Reform-Badeanzug door de ‘gekke’ nudisten werd aangeprezen en Isadora Duncan schandaal veroorzaakte door te dansen ... op blote voeten. De tijd van de ‘good woman’, die geen seksueel genot kende en de ‘bad woman’ die geen ander kende.Ga naar eind4 De tijd, waarin geen net Frans meisje zich alleen op straat waagdeGa naar eind5 en de organisatrices van de tentoonstelling De vrouw 1813-1913, waar feministisch-principieel al het werk door vrouwen gedaan werd, haar goede naam meenden te schaden door vrouwelijke bediening in het tentoonstellingsrestaurant, omdat men die alleen kende als ‘Kellnerinnen-Animierfräulein’ en de kelnerinnenhandel een goed georganiseerd deel van de handel in | |
[pagina 767]
| |
blanke slavinnen was.Ga naar eind1 De tijd, toen verloofde jongelui van goede familie op de wandeling op zijn minst door de onschuld van een jonger zusje op het pad der deugd werden gehouden, maar thuis ieder voor zich vaak de literatuur verslonden die die deugd tot de grond toe afbrak. De tijd waarin De Groene als volgt een boekje over seksuele hygiëne aankondigde: ‘De jongere literatuur wordt weleens verweten, dat zij de intiemere verrichtingen der mensen tot object van analyse niet ter zijde laat, maar die eenvoudig-gewoon behandelt zo goed als het meer bekende. Nu evenwel komt een bekend geneesheer, dr. J. Rutgers, in een didactisch werkje de jonge vrouwen en mannen een openlijke les geven over al wat het geslachtsleven betreft.’Ga naar eind2 De tijd waarin de Fliegende Blätter een prentje konden vertonen, waarop Karlchen een dame op de fiets nastaarde met de uitroep: ‘Aber Mutter, die Tante hat ja Beine’. Centraal in de botsing van oude en nieuwe moraal is de ondermijning van het zondebegrip door theorieën over erfelijkheid en sociale bepaaldheid (Zola: Les Rougon-Macquart; Thomas Hardy: Tess of the D' Urbervilles) of twijfel aan de normen waarnaar tot nu toe goed en kwaad gewogen was: de ‘goede moordenaar’ in Galsworthy's novelle The first and the last, de geheiligde prostituée en het hele probleem van de zonde in Dostojewski's Schuld en boete, dat evenals Tolstojs Anna Karenina een zo diepzinnige analyse van het zondeprobleem geeft dat pro noch contra er zich op konden beroepen, d.w.z. dat de zekerheid van de meedenkende lezer uiteindelijk ook ondergraven werd. Het ging niet meer om pro en contra: het pro was afgezakt naar de christelijke tendensroman, in de liefdesliteratuur had de twijfel de zonde verdrongen. En niet alleen in de literatuur: de dagboeken van Grillparzer en Kierkegaard hadden daar al van getuigd, en diezelfde twijfel vinden we in de geschriften ook van veel moderne vrouwen: Maria Basjkirtsewa, Sonja Kowalewskaja, e.a. Een irenisch-fatalistische houding zonder een rest van zondebesef tegenover de erotiek spreekt uit het werk van de Weense arts Arthur Schnitzler: Liebelei, Reigen, analyses van de intensiteit en de vluchtigheid van de liefde met een melancholieke glimlach. De voorvechters der nieuwe seksuele moraal keerden zich allereerst tegen de christelijke traditie van de zondigheid per se van de seksualiteit en het onverbrekelijk christelijk huwelijk als aflaat dan wel straf voor deze zonde. Daarmee was voor hen het christendom ook als religie verworpen. Het hele streven naar een zuiverder en waarachtiger seksuele moraal gaat buiten de kerk om, ja, is uitgesproken antikerkelijk. De dragers ervan vielen terug op de absolute norm van het individuele geweten en de absolute eis van oprechtheid - met strenge afwijzing van de uitlaat van de dubbele moraal - die juist in die volstrektheid onleefbaar waren en bovendien nog | |
[pagina 768]
| |
lang niet de zekerheid boden van het algemeen aanvaarde, en daarom tot een nieuw doen alsof dreven: man en vrouw waren nog niet van kindsbeen af overtuigd van de nieuwe waarheid en pasten zich daarom mokkend of uitdagend bij een oud of nieuw milieu aan, ouders die nadrukkelijk het ouderlijk gezag verwierpen, waren gegriefd wanneer hun kinderen niet in liefde en kameraadschap hun denkbeelden reproduceerden, en vergaten dat bij de versnelling der maatschappelijke ontwikkeling iedere generatie haar eigen taal ging spreken. Omstreeks 1900 liep het aantal echtscheidingen in West-Europa geleidelijk omhoog op het voetspoor van Amerika en ondanks de nog, met name bij de wetgever, gangbare mening dat het toelaten van echtscheiding een staatsgoedkeuring van de vrije liefde betekende. In Parijs vormde zich in 1906 een comité voor huwelijkshervorming en in hetzelfde jaar beleefde Wenen het ontstaan van een vereniging met dezelfde doelstelling. Het probleem van huwelijk en vrije liefde was nu doorlopend aan de orde. Het vrije huwelijk, fel verdedigd tegen de ‘immorele’ onslaakbare kluisters van de wettige en kerkelijke verbintenis enerzijds, tegen vrije liefde en promiscuïteit anderzijds, werd als een moedig pionierschap aanvaard door de ‘Eheprotestanten’, die in huwelijksannonces als ‘Freivermählten’ van hun principe getuigden. Omdat de onkuisheid wel altijd de meest besproken en gevloekte zonde en de echtelijke trouw de moeilijkst beoefende deugd zijn geweest, konden de pleiters voor een minder knellende verbintenis zich op tal van voorlopers beroepen: William GodwinGa naar eind1 en Ruskin, die er beiden al op gewezen hadden dat niet het huwelijk de liefde wettigde maar juist omgekeerd. Bloch, die een soort proefhuwelijk voorstelt (vijfjarig en met wederzijds goedvinden verlengbaar) beroept zich daarbij niet alleen op een dergelijke instelling die vanouds in Japan zou hebben bestaan, maar ook op ... Goethes Wahlverwantschaften en zijn ‘Gewissensehe’ met Christiane. Dit beroep op de historie is maar al te begrijpelijk: men had behoefte aan een steunend gezag, juist omdat de huwelijksvernieuwing zich voltrok in een sfeer van dodelijke morele ernst en oprechtheid en oppositie tegen de bestaande en schijnbaar nog hecht gegrondveste wanmoraal en hypocrisie. Als alle oprechtheid kweekte ook deze haar eigen hypocrisie: de ontrouw werd niet meer gerechtvaardigd met een beroep op de dubbele moraal, maar met het hoogstaand karakter van de tweede of derde liefdesverbintenis: de vrouw die hem begreep. Niet minder dan de dwang van het huwelijk moet het ‘gedwongen’ huwelijk het ontgelden, het gewoonlijk door de ouders gearrangeerde huwelijk van geld bij geld of jeugd voor geld, zoals dat onder de gegoede bourgeoisie nog veel voorkwam. Leon BlumGa naar eind2 beschrijft als het gangbare | |
[pagina 769]
| |
type voor Frankrijk het huwelijk van de oudere man met het meisje zo van het pensionaat, dat dan na haar huwelijk van amant naar amant fladdert tot ze rijp is voor een blijvende verhouding met een zelfgekozen geliefde. Latijns-rationalistisch streeft hij niet naar een nieuwe ethiek, maar naar een oplossing: verplaats deze zoekperiode naar voor het huwelijk, geef de vrouw gelijk de man het recht het van nature niet monogame seksueel instinct, tegelijk een bron van vreugde en ‘une vice, une tare originelle’ uit te vieren, daarna zullen beiden rijp zijn voor een harmonisch huwelijk. De vraag van een ‘oplettende lezeres’: ‘Dat is alles heel aardig, maar ... de kinderen?’ wordt glimlachend terzijde geschoven: ‘Kinderen? Die heeft men niet.’Ga naar eind1 Forel valt nog een andere vorm van ‘gedwongen’ huwelijk aan: jonge officieren krijgen van hun superieuren geen toestemming tot trouwen als het meisje niet ‘standesgemäss’ is en ook vermogend als zij zelf niet over genoeg geld beschikken om ‘standesgemäss’ te leven.Ga naar eind2 Hij vraagt zich bovendien af, waarom studenten wel met een vriendinnetje op een kamer kunnen wonen, maar met trouwen moeten wachten tot ze zich - alweer - naar hun stand kunnen inrichten. De eisen aan het nieuwe huwelijk gesteld wortelen in de gewijzigde opvattingen over de man-vrouwverhouding en deze komen vooral ter sprake in uitvoerige beschouwingen over de al of niet veranderende vrouw, zelfs wanneer die door vrouwen zijn geschreven, want toen nog meer dan nu gold het woord van Simone de Beauvoir: dat de man het Absolute, de vrouw het Andere is.Ga naar eind3 En als het hek van de pruderie eenmaal van de dam is, komt uit al deze geschriften ook duidelijk naar voren ‘dat door de samenwerking van erotische en economische momenten in de loop der culturele ontwikkeling de teleologische geslachtsdifferentiëring bovenmatig verscherpt werd’, dat de mensheid in vergelijk met de dierenwereld ‘oversexed’ is.Ga naar eind4 Niet in de zin van seksueel overspannen, maar zo dat alle menselijke verschijnselen en verrichtingen gezien worden als manlijk en vrouwelijk bepaald. Typisch in dit opzicht is een uitspraak van Bismarck van 1895, waarin hij manlijke (heersende, Germaanse) en vrouwelijke (zich onderschikkende, Slavische) volken onderscheidt. Overigens is de periode nog in een andere, zeer speciale vorm ‘oversexed’. Niet meer ingetoomd door een vaak schijnheilige moraal, maar nog niet toe aan een onbevangen houding tegenover het seksuele, leeft de mens van 1900 in die eigenaardige geprikkelde atmosfeer van toespelingen en schuine moppen, van gieren en giechelen, van gluren achter slaapkamergordijnen, onder rokken en in open keursjes door vaudeville-charmeurs met louche snorretjes en de response daarop van gewaagde illustraties, van toiletintimiteiten, cancandansen en ‘leuke’ briefkaarten.Ga naar eind5 | |
[pagina 770]
| |
Een vast patroon van bijna alle schrijvers over de seksualiteit is: alle bij mannen en vrouwen opgemerkt gedrag te herleiden tot dezelfde dominanten: het gedrag van zaadcel en eicel en de positie tijdens de paring. Rosa Mayreder legde toen al de vinger bij de ‘filistreuze bekrompenheid’ van het wetenschappelijk denken, dat sociaal bepaalde eigenschappen tot ‘inherente geslachtsdeugden’ maakte.Ga naar eind1 Aan deze bekrompenheid maakt ook Forel zich schuldig met zijn ‘wetenschappelijk’ gegrondveste actiefpassief-tegenstelling, die vrijwel op het beproefde Duitse vrouwenideaal met een tikje intellectuele inslag uitloopt. Van de gespletenheid van de tijd getuigt een felle aanklachtliteratuur: van de vrouw tegen de man zoals hij is, van de man tegen de vrouw zoals ze is, maar vooral zoals ze dreigt te worden. Toch zijn er in deze tijd meer uitingen van vrouwen over de vrouw dan tegen de man, zoals de veel herdrukte en vertaalde zes vrouwenlevens van Laura Marholm.Ga naar eind2 Al deze levens van het wonderkind Maria Basjkirtsewa tot de wiskundige en schrijfster Sonja Kowalewskaja verlopen volgens L. Marholm tragisch omdat in wezen ‘de vrouw een leegte is met de man als inhoud’ en de begaafde, denkende, hoogstaande vrouw in een materialistische tijd van kennis verzamelen haar gevoelsleven laat verschralen wanneer ze haar talenten tot ontwikkeling brengt, en daardoor haar kans op liefdesgeluk verspeelt. De geest van dit en dergelijk werk vond zoveel sympathie bij de ‘oversexed’ tijdgenoot omdat hij, hoe vooruitstrevend ook, de geestelijke prestatie tot de actieve manlijke sfeer rekende, waarin de moderne vrouw zich zelden zonder tragische verwikkelingen zou kunnen wagen. In Nederland vinden we deze geest terug in de geschriften van bijv. Anna de Savornin LohmanGa naar eind3, Ina Boudier-BakkerGa naar eind4 en Annie Salomons, maar met dat essentiële verschil dat Laura Marholm bij al haar geëxalteerdheid een zeldzaam inzicht in haar eigen overgangstijd toont door de moderne vrouw als een gespleten wezen te onderkennen, dat tot nu toe zich in haar geestelijke prestaties aan een manlijke norm heeft moeten aanpassen en worstelt om daar onderuit te komen. Niet minder representatief (zowel in haar ideeën als in haar taalgebruik) dan het aan de tijd lijdende vrouwentype van L. Marholm is de zelfbewuste, de tijd en de wereld uitdagende vrouw, zoals Lou Salomé haar ziet en uitbeeldt. Nieuw is, dat zij vrouw en man tracht te analyseren en zich niet beperkt tot het eeuwig object: de vrouw, maar daarbij de traditionele tegenstelling actief-passief nadrukkelijk afwijst. De vrouw is voor haar het minder geïndividualiseerde wezen, omdat zij ‘nog onmiddellijk aandeel heeft aan het Alleven zelf dat uit haar spreekt’. In haar zelf-eigene wereld bezit zij als duurzame zielstoestand, wat het rusteloze, zich in het onbegrensde verliezende en gespecialiseerde manlijke we- | |
[pagina 771]
| |
Prent van Käthe Kollwitz uit de reeks ‘Vrouwen en kinderen’. Een proletarische vrouw, hoogzwanger van haar zoveelste kind, die geen andere uitkomst meer ziet dan het duistere diep van de stadsgracht.
| |
[pagina 772]
| |
zen slechts in zijn hoogste ogenblikken bereikt. Met alle streven naar geestelijke ontwikkeling wil zij zich in de grond slechts een breder en rijker zelfontplooiing verschaffen. Zij heeft een veel dieper verborgen verachting voor het traditioneel geldende dan de man. Niet zij heeft het meest behoefte aan huis, zede en een gesloten kring om zich heen, zo paradoxaal als het klinkt, maar juist de man heeft dit alles van node en haar scheppend vermogen is in staat het van uit zichzelf op te bouwen. En met een variant op de vaste vergelijking: zij schept een wereld voor zichzelf, naar de aard van de vrouwelijke eicel, die ‘een gesloten kring om zichzelf handhaaft, waarbuiten zij niet reikt. Maar juist daarom ligt in het vrouwelijke... de zuivere harmonie, de vastere ronding, de in zichzelf rustende voorlopige voltooiing en gaafheid.’Ga naar eind1 De felle aanvallen op de (moderne) vrouw van psychologen als P.J. Möbius en Otto Weininger, van een filosoof als Nietzsche of een schrijver als Strindberg doen aan als een ‘oversexed’ reactie van overgevoelige mannen op ‘vrije vrouwen’ als Lou Salomé, niet toevallig jarenlang bevriend met Nietzsche. Deze mannen konden de emancipatie van de vrouw niet zien als eenvoudig het toekennen van een aantal menselijke rechten aan de helft van de mensheid, maar als een totale verloochening van het vrouwelijk wezen, waardoor hun rusteloze geest de ‘ruhende Pohl in der Erscheinungen Flucht’ dreigde te verliezen. Een reactie dan ook die vele mannen uit het onzeker wordend hart gegrepen was: Nietzsches weinig ‘filosofische’ uitspraken over ‘de’ vrouw behoren wellicht tot zijn meest geciteerde, en Weiningers Geschlecht und CharakterGa naar eind2, het werk van een begaafde, onevenwichtige jonge man, die drieëntwintig jaar oud de strijd tegen het leven opgaf, beleefde in 1925 een zesentwintigste ‘volks’-uitgave. Weiningers boek, een typische jeugdprestatie, die in een hartstocht tot doorgronden en getuigen alles omvatten wil en alles omverhaalt, is in wezen een verkrampte poging om met grote kennis en scherpzinnigheid een idee-fixe te bewijzen: al wat er intelligent, actief, begaafd, in het kort menselijk schijnt aan de vrouw, is het resultaat van individuele ‘vermannelijking’.Ga naar eind3 Ook Strindbergs vrouwenhaat is doortrokken van de angst der onzekerheid. Het boek van Rosa Mayreder, dat de inzichten over de man-vrouwverhouding van haar tijd op oorspronkelijke wijze samenvat en beoordeelt, heeft de wetenschappelijke waardering gevonden die het verdiende. Maar het met zijn tijd levende publiek las de vele herdrukken van de getuigenden hierboven genoemd en vooral Ellen Keys De ethiek van liefde en huwelijk, de ‘Verklaring van de Rechten van de Mens inzake de liefde, het evangelie voor allen die besloten zijn de liefde met alle verandering en voor- | |
[pagina 773]
| |
uitgang van de culturele ontwikkeling in overeenstemming te brengen’.Ga naar eind1 Bloch gebruikt meer dan vijftien bladzijden van zijn handboek voor een samenvatting van en een loflied op de ideeën van de Zweedse schrijfster, die hij voor alles roemt om haar rationeel realisme en streng evolutionistisch denkenGa naar eind2; en ook Forel geeft een uitvoerig uittreksel. Na ruim een halve eeuw doet het boek aan als een typisch staal van het irrationeel rationalisme, waar Butler van sprak. Ellen Keys ‘erotisch monisme’ verwezenlijkt zich in een zuiver monogaam vrij huwelijk dat voorlopig nog slechts door een elite van ontwikkelde, hoogstaande en vergeestelijkte individuen wordt nagestreefd. ‘Deze ontwikkeling der erotische natuur kan haar zedelijke norm niet in een of ander goddelijk gebod of transcendente begrippen hebben. Zij heeft die norm slechts in het geheimzinnig smachten naar volmaaktheid, dat in de loop der ontwikkeling de drift tot hartstocht, de hartstocht tot liefde heeft doen stijgen en dat er nu naar streeft, de liefde tot een altijd grotere liefde op te voeren.’Ga naar eind3 Twee themata uit Ellen Keys evangelie waren haar lezers uit het hart gegrepen. In de eerste plaats, dat zij zich openlijk verzette tegen dwang, schijnheiligheid en namaak in de liefde, dat is tegen het onverbrekelijk huwelijk, de dubbele moraal en de prostitutie. Een ander punt was, dat men door het zwijgen over de seksualiteit tot huichelarij te verklaren, nog geen onbevangen vorm gevonden had om er over te spreken. Vele nobele geesten worstelden nadat zij de volstrekte zekerheid van het blinde geloof hadden opgegeven tegen de dwanggedachte van de seksualiteit als zondig en onrein. Een diepzinnig denker als Tolstoj had na een wilde jeugd en een vruchtbaar en stormachtig huwelijk geen andere oplossing geweten dan het ‘doden des vlezes’, zie de Kreutzersonate. Tegen het christelijk dogma in, dat de seksualiteit alleen door het op procreatie gerichte huwelijk geheiligd kon worden, stelde Ellen Key bij de moderne evolutieleer aanknopend nu haar ‘erotisch monisme’, eenheid van natuurlijke drift en vergeestelijkte ‘hogere’ liefde, de ‘zielvolle zinnelijkheid’, waarin naar het woord van George Sand de ziel de zinnen en de zinnen de ziel niet bedrogen. In plaats van voortplanting als plicht en zoenoffer stelt Ellen Key de idee van de ‘geestelijke’ scheppingskracht van de liefde en de verplichting tegenover ‘de soort’, die het bedoeld kinderloze huwelijk onzedelijk maakt. Niet onzedelijk kan men het noemen, wanneer iemand uit teleurgestelde liefde van een huwelijk afziet of een onvruchtbaar huwelijk handhaaft, maar deze mensen ‘volgen hun subjectief gevoel ten koste van het toekomstige geslacht en laten hun liefde aan het eigenbelang dienstig zijn’.Ga naar eind4 In deze evolutionistische redenering past ook de eis van de ‘nieuwe’ zede- | |
[pagina 774]
| |
lijkheid ‘vrijwillig of gedwongen afstand te doen van het recht tot voortbrenging van een nieuw leven onder omstandigheden die dat nieuwe leven minderwaardig zouden maken’, met het bijbehorend wetenschappelijk optimisme dat binnen afzienbare tijd die omstandigheden feilloos nagemeten zullen kunnen worden. Natuurlijk omvat E. Keys program punten als geneeskundig onderzoek voor het huwelijk met bijbehorende sancties en het recht op moederschap, ook voor de ongehuwde vrouw, een brandend thema in de emancipatorische kringen dier dagen, maar E. Keys verantwoordelijkheidsgevoel geeft haar hier wel een uitvoerige casuïstiek in over de uitzonderlijke gevallen waarin dit aan ‘hoogstaande’ vrouwen veroorloofd is en zij verwerpt nadrukkelijk de gedachte van ‘een aantal’ vrouwen, die de ‘Madonna der toekomst’ vereren in de vrouw die een kind ontvangt van een man met wie ze niet zou willen samenwonen, alleen om aan de ‘hoge’ roeping van het moederschap te voldoen. Er is in het algemeen een neiging om de betekenis van het moederschap en de rol van de moeder in verhouding tot die van de vader te overschatten. Forel is op dat punt bepaald revolutionair, noemt de vader ‘in het beste geval de beste vriend van zijn kinderen’Ga naar eind1 en acht het gewenst en natuurlijk dat de kinderen de familienaam van de moeder aannemen.Ga naar eind2 Opmerkelijk is dat Rosa Mayreder daarentegen een scherp beeld ontwerpt van de ‘moederlijke’ egoïstisch-frigide vrouw, dat een treffende voorafschaduwing geeft van het latere Amerikaanse ‘momisme’.Ga naar eind3 Tot slot geeft Ellen Key een meer idealistisch dan juridisch ontwerp van een nieuwe huwelijkswetgeving, dat niettemin een reeks gezond-verstandige en redelijke eisen formuleert, die inmiddels in de meeste westerse - en ook andere - landen wettelijk zijn vastgelegd. Het boek van Forel wijkt in zijn hoofdpunten: herziening der huwelijksmoraal, bestrijding der prostitutie enz., niet opmerkelijk af van de ook door anderen gestelde eisen. Toch loont een nadere analyse de moeite, omdat het duidelijk twee trekken vertoont die de geest des tijds vertegenwoordigen: het was toen verreweg het meest verspreide boek én het doet nu sterk verouderd aan. Zijn naam bij de ontwikkelde leek en al wie dat wilden worden - een in zijn tijd snel wassende bevolkingsgroep - dankte het wel vooral aan zijn ‘wetenschappelijkheid’. Forel was geschoold psychiater, jarenlang directeur met zeer vooruitstrevende denkbeelden van wat toen nog een krankzinnigengesticht heette en ook zijn twijfelachtigste beweringen droeg hij graag als statistisch vastgestelde feiten voor: bijv. dat de in Zwitserland geboren idioten overwegend tijdens het carnaval en de wijnpluk geconcipieerd zouden zijn.Ga naar eind4 Verder zal zijn werk zo grif aanvaard zijn, omdat hij zijn rationalistische vernieuwingseisen altijd op een basis | |
[pagina 775]
| |
van gematigd behoud voordroeg: het passief-actief-schema vergt bij hem geen nader onderzoek, een ‘groot aantal’ vrouwen zijn van nature frigide en normaal worden wellustgevoelens bij de vrouw pas door de bijslaap gewekt.Ga naar eind1 De ‘normale’ vrouw past zich aan bij wat haar man van haar verwacht en de ongehuwde vrouw, die geen ‘ersatz’ vindt voor haar opofferingsdrift, wordt een onuitstaanbaar schepsel. Forel is het type van de all-round vernieuwer, zoals wij er in het hoofdstuk ‘Honderd en een profeten’ zoveel zijn tegengekomen, en hij heeft een hele reeks stokpaarden op stal staan, waarvan wel zijn meest geliefde de drankbestrijding is. In de strijd onder het blauwe vaandel heeft hij een internationale en zegenrijke rol gespeeld. Een ander en gevaarlijk beestje uit diezelfde stal is de erfelijkheidsleer. De ontdekkingen van Ch. Darwin en Hugo de Vries en het weer aan het licht komen van de vondsten van Mendel hadden omstreeks de eeuwwende veel enthousiaste belangstelling voor de genetica en nog meer ongefundeerde speculatie daaromtrent wakker geroepen. Wanneer het mogelijk was graankorrels en bloemen in voorlopig onbegrensde mate te veredelen, dan opende zich ook een stralend toekomstvergezicht op een door hygiëne en teeltkeus gezond en schoon mensenras en op vererving van de rijkste talenten en hoogste geestelijke eigenschappen. De ideeën van biologen als A. Weismann, A.R. Wallace en F. Galton werden enthousiast verspreid en gegeneraliseerd. Wallace was gelijktijdig met Darwin op de hypothese van de ‘survival of the fittest’ gekomen. In zijn pleidooi voor teeltkeus hield hij er echter aan vast dat de persoonlijke erotiek ontzien moest worden, juist als een wezenlijk element in de rassenveredeling. Van Galton, schrijver o.a. van ‘Eugenics: its definition, scope and aims’ (1905), stamt de benaming eugenetica.Ga naar eind2 Forel, die een typische organisatorische geest moet zijn geweest - zie zijn activiteit in de drankbestrijding en in de sanering van het krankzinnigengesticht in ZürichGa naar eind3 - verwerpt de ‘onzedelijke dwang’ van het eeuwig kerkelijk huwelijk en ontwerpt in de plaats daarvan een ideaal burgerlijk huwelijk met de gebruikelijke eisen des tijds: gelijkberechtiging van man en vrouw, scheiding van bezit enz.Ga naar eind4 Maar niet minder wil hij de zorg van de wetgever zien waken over het nageslacht en het behoud van voor het ‘ras’ waardevolle kiemplasma. Een uitvoerige beschouwing over de beperkte toelaatbaarheid van polygamie en de uiterst beperkte toelaatbaarheid van polyandrie loopt dan ook uit op de these, dat bij onvruchtbaarheid van het huwelijk, waarvan de oorzaak toen nog vrijwel uitsluitend bij de vrouw gezocht werd, polygamie uit rassenhygiënische overwegingen toelaatbaar moest zijn. Weliswaar ging hij hierin niet zo ver als de ‘so- | |
[pagina 776]
| |
ciale darwinist’ en filosofie-professor in Praag Chr. von Ehrenfels, die op rassenhygiënische gronden de polygamie als enig toelaatbare huwelijksvorm voorstond.Ga naar eind1 De tijdgenoot, die Forel overstroomde met dankbrieven voor de ‘verlossing en genezing’ die zijn boek hem gebracht hadGa naar eind2, stootte zich blijkbaar niet aan de paradoxale tegenstelling tussen de eis van eerbiediging van het individu in sexualibus en dit redderen zelfs over de toekomstige mens. Wel waarschuwt Forel tegen een te pessimistisch inzicht inzake de erfelijkheid, maar een medisch en erfelijkheidsonderzoek voor huwelijkskandidaten moet in de toekomst verplicht zijn en de arts zal op grond daarvan een ‘waarschijnlijkheidsberekening’ over de ‘doorsneekwaliteit’ van het nageslacht opstellen op grond waarvan hij tot veel, weinig of geen kinderen zal raden.Ga naar eind3 Een rationele teeltkeus moet ons behoeden voor de geboorte van geestelijk en lichamelijk gebrekkigen, die ‘nationaal-economisch een deficit zijn’. Verder zou er samenwerking moeten komen tussen psychologisch geschoolde juristen en psychiaters om uit te maken welke psychisch geschonden misdadigers voor castratie in aanmerking komen. ‘Onze overgevoelige moderne cultuurmensen verdragen die gedachte niet’, maar... hebben de Turken nog niet ‘ganz gemütlich’ hun eunuchen en denkt men er aan het pauselijk hof niet nu pas over de gecastreerde zangers af te schaffen?Ga naar eind4 Regelrecht gevaarlijk - en we hebben ervaren hoe gevaarlijk - wordt deze humanitaire ‘zorg om de mens’, wanneer ze boven het persoonlijke geval uit gaat reiken, wanneer men Forels emotionele verwijten leest aan ‘de’ Amerikaanse vrouw, die in een lui luxebestaan de zorg voor huis en gezin afwijst en daarmee het risico verhoogt, dat het geestelijk minderwaardige Chinese en negerras in Amerika de overhand zal krijgen.Ga naar eind5 Hij komt met veel sociologen van zijn tijd gestadig op het ‘rassenprobleem’ terug met uitspraken, die of op grond van wetenschappelijk onderzoek bewezen worden verklaard of, nog wetenschappelijker, als voorlopige hypothese geopperd. Tot die laatste hoort de vraag in ‘hoeverre het Mongoolse en eventueel het joodse ras zich onder de Indogermaanse cultuurvolken kan mengen zonder ze... te verdringen en te vernietigen’Ga naar eind6 en de overweging uit zijn memoires: Welke rassen zijn voor de verdere ontwikkeling van de mensheid bruikbaar, welke niet? En wanneer de lagere rassen onbruikbaar zijn, hoe moet men ze dan geleidelijk ‘ausmerzen?’Ga naar eind7 Nevenstromingen van de actie voor seksuele vernieuwing zijn die voor bescherming van de ongehuwde moeder en haar kind, tegen de venerische ziekten, voor geboortencontrole, voor seksuele voorlichting en voor een humaner begrip tegenover de homoseksualiteit. | |
[pagina 777]
| |
Al omstreeks het midden van de negentiende eeuw was de bescherming van de ongehuwde moeder en haar kind ter hand genomen door christelijkfilantropische instellingen als bij ons de Heldringgestichten, wier beginsel echter meebracht, dat zij met de andere beschermelingen van deze verenigingen: ex-gevangenen, prostituées e.d., onder de gevallenen werd gerekend en als zodanig wel liefderijk maar vooral streng behandeld. In dezelfde christelijk-filantropische geest werkte de Vrouwenbond tot Verhooging van het Zedelijk Bewustzijn, gesticht in 1884 na een bezoek van Josephine Butler, de Engelse bestrijdster van de reglementering der prostitutie, en aangesloten bij een internationale federatie met hetzelfde doel. Sinds 1882 was er ook een Nederlandse afdeling van de Union Internationale des Amis de la Jeune Fille, op een congres in 1877 gesticht ter bestrijding van de meisjeshandel. Op een geheel andere basis berustte de Bond voor Moederbescherming, die in 1905 in Berlijn werd gesticht met medewerking van een reeks vooraanstaande figuren uit het maatschappelijk en wetenschappelijk leven als: Lily Braun, Werner Sombart, A. Forel, R. von Liszt, Franz Oppenheimer en Max Weber.Ga naar eind1 De bond hield onder overweldigende publieke belangstelling nog in hetzelfde jaar zijn eerste openbare vergadering, voorgezeten door Helene Stöcker, die ook de redactie op zich nam van het orgaan van de bond met in zijn naam al een program dat zich losmaakte van de redding van zondaressen: Mutterschutz, tijdschrift tot hervorming van de seksuele ethiek, en dat dan ook artikelen op ieder gebied der seksuele vernieuwing en vooral ook over de sociaal-economische aspecten daarvan plaatste. Helene Stöcker was een enthousiast bewonderaarster van Nietzsche en citeert graag zijn uitspraak: ‘Nicht fort sollt Ihr Euch pflanzen, sondern hinauf!’ In 1907 werd een soortgelijke bond in Wenen opgericht met medewerking van Freud en Rosa Mayreder.Ga naar eind2 Geen punt van het program der seksuele vernieuwing wekte zoveel beroering als dat van de geboortenbeperking, ten dele misschien omdat hier aan wel zeer atavistische gevoeligheden geraakt werd. Maar ook: over de prostitutie bijv. kon men meer of minder sociaal bewogen zijn, dit echter was een zaak die iedereen persoonlijk aanging of althans kon aangaan. Toch was de eerste bemoeienis ermee, die van de neomalthusianen, sociaal gericht: op opheffing van sociale wantoestanden door kinderbeperking. Dat stond ook Aletta Jacobs voor, toen zij in 1882 als eerste in de wereld een adviesspreekuur (in de Jordaan te Amsterdam) instelde. In Engeland had al in 1877 een proces tegen Annie Besant en Ch. Bradlaugh, dat met een formele vrijspraak eindigde, de weg vrij gemaakt voor een voorzichtige propaganda, waarin al gauw Marie Stopes een leidende rol speelde. | |
[pagina 778]
| |
Het is opmerkelijk dat in deze strijd tegen een muur van smaad, hoon en gerechtelijke vervolgingen, de vrouwen, die toch in haar zedelijke reputatie extra kwetsbaar waren, het spits hebben afgebeten. In Amerika, waar de wetten van de beruchte zedelijkheidsmaniak Comstock al in 1873 alle propaganda en praktische hulp ook op medische indicatie verboden hadden, verspreidde de neomalthusiaanse gedachte zich ondergronds, totdat in 1912 Margaret Sanger zich openlijk in de strijd wierp. In verscheidene Europese landen werd de propaganda voor contraceptiva pas na de Eerste Wereldoorlog verboden, toen de staat in de geboortenbeperking een gevaar ging zien, juist in de periode waarin de neomalthusiaanse geboortenbeperking van uit een oogpunt van bevolkingspolitiek overging in gezinsplanning, geboortenregeling met het oog op de belangen van het gezin. Omstreeks 1900 ging het nog geheel om de tegenstelling van rationalistische, sociale hervormers tegenover christelijke verdedigers van het ‘Gaat heen en vermenigvuldigt u’. Met één variant: de rasverbeteraars als Forel, die ook hier niets aan het toeval willen overlaten en een ‘rationele en weloverdachte teeltkeus’ eisen: ‘De zieken, de onbekwamen, de onnozelen, de slechten, de minderwaardige rassen moet men het neomalthusianisme consequent bijbrengen. De sterken, goeden, gezonden en geestelijk hoger staanden moet een krachtige vermeerdering op het hart gedrukt.’Ga naar eind1 Een van de ergste gevolgen van de negentiende-eeuwse preutsheid en dubbele moraal is wel geweest, dat zij een radicale bestrijding van de geslachtsziekten zo lang in de weg hebben gestaan of beperkt tot het erger-dan-de kwaal-middel: de gereglementeerde prostitutie. Pas in september 1899 vond in Brussel onder grote toeloop van artsen, juristen, geestelijken, schrijvers, filantropen, en vrouwen niet te vergeten, het eerste internationale congres voor de voorkoming van venerische ziekten plaats. Een internationale organisatie met landelijke afdelingen volgde nog in hetzelfde jaar. Over een bevredigend geneesmiddel zou men pas beschikken na Ehrlichs vondst in 1907, maar het openlijk aantasten van het kwaad was nauwelijks minder waard en zelden was het vooruitgangsoptimisme meer gerechtvaardigd dan hier. Aletta Jacobs vertelt in haar gedenkschriften, hoe zij werkend in het ziekenhuis in Groningen zich aangetrokken voelt en ontfermt over een eenzame ten dode opgeschreven lijdster aan tabes dorsalis, op haar administratiekaart aangemerkt als ‘meretrix’. De verklaring van het woordenboek ‘publieke vrouw’ maakt onze eerste vrouwelijke semi-arts niet wijzer en ze heeft moeite om van een oudere collega een verklaring los te krijgen.Ga naar eind2 In 1903 volgde een tweede congres, eveneens in Brussel. Daar werd o.a. een resolutie aangenomen, waarin de manlijke jeugd er op gewezen werd, | |
[pagina 779]
| |
Op het eind van de eeuw kon de Victoriaanse geest de bespreekbaarheid van dat brandend maatschappelijk probleem: de prostitutie niet meer onderdrukken. Er barstte in woord en geschrift een stroom los van morele verontwaardiging en hervormingsdrift bij sociaal voelende artsen, zelfbewuste vrouwen en maatschappij-critici. De opheffing van het taboe bracht ook mee, dat kunstenaars hun indrukken van de sfeer van pluche en klatergoud in het Rood Paleis soms cynisch geboeid en soms in felle karikaturen gingen weergeven. Dit schilderij Au salon is van Toulouse-Lautrec. Collection Viollet.
| |
[pagina 780]
| |
dat ‘kuisheid en onthouding niet alleen onschadelijk voor de gezondheid zijn, maar dat deze deugden uit medisch oogpunt moeten worden aanbevolen’. Deze en dergelijke uitspraken keerden zich enerzijds tegen het gangbare quasi-sanitaire argument voor bordeelbezoek en kwamen anderzijds tegemoet aan de bezwaren van zeer grote, met name confessionele groepen, die een medische bestrijding van de geslachtsziekten, immers een gesel Gods tegen de ontucht, nauwelijks toelaatbaar vonden. In een zeer sterk verspreide ‘psychologie pratique’Ga naar eind1 waarin bovenstaand citaat uit het congresverslag aangehaald is, wordt tegenover de aangeprezen kuisheid als preventief de ontucht als de kwaal gesteld en niet de syfilitische infectie, die ook bij het meest gewettigd seksueel contact kan optreden. Met het alcoholisme en de tuberculose (!) worden de venerische ziekten gerangschikt onder de ‘ziekten door de hartstochten veroorzaakt’ en ook in de uitgave van 1921 is nog geen sprake van een bonafide geneeswijze, maar alleen van kwakzalvers die op de lichtgelovigheid van het publiek speculeren. Zo deed ook de ‘wetenschap’ op haar wijze mee aan het handhaven van de vergaande zwijgzaamheid en onwetendheid over het geslachtsleven, die tezamen een zware tol opbrachten aan menselijke ellende. Goed opgevoede meisjes werden verondersteld ‘onschuldig’ het huwelijk in te gaan, jonge mannen werden verondersteld geen seksuele gevoelens te kennen voor ze hun inwijding - en vaak ook hun hele kennis van zaken - opdeden uit borrelpraat en bordeel. In 1892 schokte Frank Wedekind het denkend deel van het publiek op met zijn Frühlings Erwachen waarin openlijk over de seksuele betrekkingen van pubers en de gevolgen daarvan gesproken werd. Maar pas in de aanvang van de nieuwe eeuw begon men zich theoretisch rekenschap te geven van wat na ‘negentien eeuwen christelijke moraal’ wel het meest stekelige onderwerp van het seksuele leven geworden was. I. Bloch wijdt er een hoofdstuk van zijn boek aan en reeds in zijn druk van 1909 noemt hij meer dan twintig, alleen nog maar Duitse, titels over seksuele voorlichting, die alle van tussen 1904 en 1907 dateren.Ga naar eind2 Hij verwijst naar Freud, die als voor het jeugdig begrip het meest gevaarlijk heeft aangewezen de vermenging van schunnigheid en pruderie waarmee de mensheid de seksuele problemen pleegt te behandelen.Ga naar eind3 Als bij alle pedagogie komen aan de seksuele voorlichting een aantal systemen te pas, gewoonlijk aanknopend aan lessen in natuurlijke historie, waarbij de geremdheid van de ontwerpers nu eens in hyperzakelijkheid en dan weer in een verheven toon aan het licht komt. F.W. Förster spreekt zich uit tegen aanknoping bij voortplantingsverschijnselen in het plantenen dierenrijk, omdat ‘de mens daardoor te veel in het animale en vegetatieve leven wordt opgenomen’ en de ‘heilige gedachte’ van de verheffing | |
[pagina 781]
| |
van de mens boven het dierenrijk te kort komt.Ga naar eind1 Bloch zelf meent, dat iedere relatie tot subjectieve ervaringen uitgesloten moet zijn om alle ongewenste neveninvloeden te vermijden. Ook voor de seksuele voorlichting geldt, dat de belangstelling van vele vernieuwers niet verder reikt dan de ‘beschaafde standen’. Terwijl Förster e.a. de voorlichting als taak van de ouders of van de lagere school zien, zijn er ook die uitdrukkelijk verklaren, dat men daarmee niet kan beginnen voor ... het gymnasium. Te midden van het kloek optimistisch aanpakken en voorwaartsstreven dat de hele seksuele vernieuwing van omstreeks 1900 kenmerkt, blijft er in de houding tegenover de jeugd vaak iets vaags en aarzelends. Bloch verwacht met andere pedagogen, die hij aanhaalt, veel van de ‘opvoeding tot manhaftigheid’, vermeldt de goede uitwerking van de coëducatie en noemt als hoofdregel der seksuele pedagogiek: ‘vermijding van de eerste gelegenheid en de eerste aanraking, het ver houden van kinderen en jeugdige mensen van alle opwindende vermaken en genoegens der ouderen’, alles bij elkaar een vrij negatief advies. De voorvechters voor de slachtoffers van de verouderde seksuele moraal: prostituées, onechte kinderen, aan een mislukt huwelijk gekluisterden, konden als dwaze idealisten of al te zachte heelmeesters uitgekreten worden, hun persoonlijke reputatie werd door hun streven niet geschaad. Anders was het met hen, die tegen het eind van de negentiende eeuw het vooroordeel, ja, het kwaadaardig bijgeloof omtrent de homoseksuelen aantastten: zij liepen een gevaarlijke kans voor ‘ook zo een’ te worden aangezien of wel voor een verdediger van wel de meest perverse vorm van onzedelijkheid, waarover slechts in politierapporten en rechterlijke stukken geschreven en slechts fluisterend gesproken kon worden. Er was daarom in 1897 nog moed nodig voor het initiatief van Magnus Hirschfeld een ‘wetenschappelijk-humanitair comité’ te vormen, dat door een Jaar boek voor seksuele tussenvormen en populaire geschriften medewerking bij de geleerden en begrip bij het publiek trachtte te winnen. Guy de Maupassant, die even onbevangen als scherpzinnig alle aspecten van het seksuele leven in zijn romans en verhalen had doorgelicht, schreef in La femme de Paul ook over de lesbische liefde. Marcel Proust zou in A la recherche du temps perdu, waarvan het eerste deel in 1913 verscheen, de roman van een van zijn laatste kluisters van schaamte bevrijden.Ga naar eind2 Schandalen van bekende figuren als Wilde en Krupp wekten medelijden en belangstelling voor het probleem, maar ook nieuwe sensatie en ergernis. Die sensatie was natuurlijk te groter waar het om zo'n uitdagende figuur uit het openbare leven als Wilde ging en de ergernis werd niet het minst opgeblazen door hen die zich als ‘normale’ zondaars graag boven de ‘gedepraveerde’ verhieven: | |
[pagina 782]
| |
‘Wilde zal nooit zijn hoofd weer op kunnen heffen, want hij heeft alle mannen die een schandalig leven leiden tegenover zich’, schreef een Londense kunstcriticus en Yeats vertelt in zijn herinneringen: ‘Toen het vonnis werd uitgesproken, stonden de hoertjes buiten op het trottoir te dansen.’Ga naar eind1 De voorstelling dat de homoseksueel een gedepraveerde wellusteling was, die beu van zijn uitspattingen met het andere geslacht nieuwe emoties bij het eigen zoekt, werd op zijn best vervangen door die van een rampzalige geestelijk gestoorde, ook bij medici. Onderzoekers als Krafft-Ebing en Bloch werden pas na langdurige studie gewonnen voor het inzicht van Hirschfeld, dat het hier om een gezonde variatie gaat, maar voor een irrationele rationalist als Forel is het onhoudbaar ‘een volkomen doelloze geslachtsdrift als normaal te willen laten doorgaan’.Ga naar eind2 Hij ziet op zijn best de patiënt en brengt het als psychiater niet op zich tegenover die patiënt los te maken van de gangbare vooroordelen. De hele winst- en verliesrekening van de seksuele hervorming van omstreeks 1900 laat zich samenvatten in de persoon van deze uitzonderlijke man van een tomeloze energie, wiens voorkeur uitging naar de entomologie, waarin hij belangrijk werk verricht heeft, die daarnaast en als ‘broodwinning’ de krankzinnigenverpleging naar de eisen van zijn tijd model reorganiseerde, een zegenrijke rol speelde in de drankbestrijding, voor miljoenen mensen, gekluisterd aan seksuele taboes, het verlossende woord sprak, maar in zijn irrationeel rationalisme op twee belangrijke punten: de homoseksualiteit en het rassenvraagstuk, het verwilderd onverstand de gelegenheid bood zich op hem te beroepen. |
|