Op het breukvlak van twee eeuwen
(1976)–Jan Romein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 461]
| |
Hoofdstuk XXIV In vitro et in vivoOp vrijdag 24 augustus 1900, 's middags om vijf uur, werd de Schotse arts dr. Thomas Colvin bij een patiënt in een achterbuurt van Glasgow geroepen. Toen hij de donkere, verveloze en uitgesleten trap opgestommeld was en de kamer-met-keuken-woning binnengegaan, ontdekte hij dat er niet een, maar drie zieken lagen en kreeg hij bovendien te horen dat vier dagen tevoren een vierde uit hetzelfde gezin, een meisje van tien, binnen het etmaal was gestorven. De symptomen waren in alle gevallen gelijk en zijn diagnose was: buiktyfus. Ten onrechte, want toen de volgende dag de patiënten naar het Belvidere Hospital waren overgebracht, bleek het builenpest te zijn.Ga naar eind1 Sinds zes jaar kon men dit met zekerheid uitmaken, sinds namelijk Yersin, een leerling van Pasteur, en Kitasato, een discipel van Koch, in 1894, in Hongkong, waar de ziekte toen woedde, vrijwel tegelijkertijd en onafhankelijk van elkaar, de pestbacil ontdekt en gekweekt hadden. En men wist nog meer, al werd het destijds nog niet door iedereen aanvaard: deze bacil had het in het bijzonder op knaagdieren voorzien en in de regel bracht een besmette rattevlo hem van dier naar mens en van mens naar mens over. Aldus het al wat eerder geuite vermoeden, maar door Liston van de pestcommissie van het gouvernement van Brits Indië, 's werelds pestcentrum, kort tevoren eens en voor altijd in Bombay bevestigd.Ga naar eind2 Men wist niet alleen wat, maar kon ook wat. De Rus Chawkin - leerling van Pasteur, ook hij, en jarenlang, ook hij, aan de pestbestrijding in India verbonden - had een vaccin uit dode pestbacillen leren bereiden. Het moge dan nog de afdoende uitwerking gemist hebben van het latere uit levende bacillen, het bracht het aantal sterfgevallen toch tot minstens een derde en soms tot de helft terug.Ga naar eind3 Microscopisch onderzoek, bacillenkweek, serologische reacties en inentingen voor het herkennen, tegengaan en voorkómen van de ziekte bij individuen; verplichte aangifte, nagaan van de contacten van besmette personen en afzondering van de zieken voor het beheersen van een opkomende epidemie in wat men toen nog ‘de beschaafde landen’ noemde: het was alles nu mogelijk. De internationale gezondheidsconferentie in Venetië van 1897 had die punten, speciaal juist met het oog op de sinds 1895 weer over de hele wereld optredende pest, onder de aandacht van arts en overheid gebracht.Ga naar eind4 Het staat dan ook wel vast dat naast het feit dat de pest aan de Clyde een tamelijk milde vorm | |
[pagina 462]
| |
was, al deze maatregelen er het hunne toe hebben bijgedragen haar betrekkelijk kort en weinig omvangrijk te maken. Het bleef bij zevenentwintig gevallen, waarvan nog niet de helft dodelijk en na drie maanden was de schrik voorbij, zoals trouwens ook bij de andere kleine pestepidemieën in die jaren, in Europa althans. Zo gemakkelijk dit is opgeschreven, zo moeilijk is het, zich een volle voorstelling te maken van de oneindige hoeveelheid vorsersarbeid die in onze periode verzet is om het zover te brengen. Bacteriologie, serologie, immunologie en epidemiologie zijn maar woorden, maar achter die woorden staan namen, achter die namen honderden geleerden met hun drang naar weten, hun wil te slagen en hun zucht toch ook, al was het soms slechts op zondag, tot verzachten van het leed der lijdende mensheid; staan de denkers die zich inspanden om de eeuwenoude banden tussen ziekte en zonde te slaken en hun vak van de grond af te herbouwen met de exacte methoden van de biologie, de chemie en zelfs van de natuurkunde; staan onafzienbare reeksen proeven zus en proeven zo met nog veel meer vergissingen dan verworvenheden, afgezien nog van het heirleger van proefdieren dat het slagveld na afloop bedekt; staan de triomfen en teleurstellingen van de experimentatoren die, in hun hart toch eigenlijk de ‘therapia sterilisans magna’ zochten, waarnaar ook de oude Paracelsus al tevergeefs gestreefd had - Paracelsus waaraan, toch wel niet toevallig, de medische historicus Sudhoff juist in de jaren rond 1900 zijn leven wijdt; staan de kloven die de gedachte van de daad, de veronderstelling van het bewijs en dat weer van zijn toepassing plegen te scheiden; staat ook de strijd van bijna al die ontdekkers tegen vooroordeel en afgunst, soms even hardnekkig en kwaadaardig als de minimale wezentjes die hun ontdekkingen hielpen te bestrijden, gelijk men dat kan nalezen in de levendige, ja wat al te levendige werken van de Kruif bijvoorbeeldGa naar eind1; staat tenslotte telkens achter de zekerheid van het gevondene de onzekerheid, doordat onder welhaast elk opgelost probleem weer nieuwe, onopgeloste verrezen. Want ook hier bleek, als steeds, mensenwerk maar mensenwerk en, als altijd, het onderzochte weer ingewikkelder dan men zich voorstellen kon, toen men ging zoeken. En bij de uiteindelijke toepassing, als het er om ging een geneesmiddel waarop alle Guinese biggetjes feilloos reageerden aan dat onberekenbare wezen: de medemens toe te dienen, waren verrassingen nooit uitgesloten, onvoorziene en niet te voorziene reacties die niet zelden een herbeginnen betekenden. Zonder deze moderne vorm van ascese, die we experimentele wetenschap noemen, zou de pestinvasie van het einde der negentiende eeuw waarschijnlijk hetzelfde onheil aangericht hebben als de ‘zwarte dood’ uit het | |
[pagina 463]
| |
midden der veertiende, die naar schatting een kwart van de toen levende mensheid een ellendige dood liet sterven, en zou niet alleen de pest, maar zouden al die andere infectieziekten hun verwoestende werking nog ongehinderd hebben voltrokken. Dankzij het laboratorium echter volgde op de grondleggende ontdekkingen van Pasteur en Koch, van Virchow en Bernard uit de jaren zestig tot tachtig, in de tijd omstreeks de eeuwwisseling de ene ontdekking op de andere, zowel van de ziekteverwekkers en hun overbrengers als van middelen die beide verdelgen konden. In 1890 ontdekte ene Emil Behring de specifieke difterie-antitoxine en werd daarmee de stichter der serotherapie. Het was de weerslag op de ontdekking, kort tevoren gedaan, van het difterie-toxine zelf. De jonge man van zesendertig zou voor deze en andere ontdekkingen elf jaar later de eerste Nobelprijs voor geneeskunde en fysiologie krijgen. Ook tegenover de gevreesde gele koorts die, naar de legende wil, van de ‘Vliegende Hollander’ het spookschip gemaakt had, waarvan het zien alléén al gevaarlijk was, de tropenziekte waaraan in de jaren zeventig bijvoorbeeld in Senegal nog tweeëntwintig van de zevenentwintig doktoren en oppassers waren bezweken, stond men sinds 1900 niet meer machteloos. Het waren de Amerikanen Walter Reed, James Carroll, Jesse Lazear en hun medewerkers die in dat jaar in Havanna het onomstotelijk bewijs leverden - Carlos Juan Finlay had het twintig jaar eerder nog slechts vermoed - dat de zelf door het virus verziekte Stegomyia fasciata muskiet haar overbracht; een bewijs dat zelf ook een slachtoffer eiste: Lazear, toevallig besmet, stierf eraan. Carroll, een van hen die zich had laten besmetten, genasGa naar eind1: hij had zijn arm uitgestrekt om zich te laten bijten op dezelfde dag dat Glasgow in rep en roer raakte, doordat de ziekte waaraan de familie Mallory leed, pest bleek te zijn. Hemmeter, een van de ijverigste medische historici, wijdde een groot artikel aan zijn opofferende verdiensten, een vergeefs pleidooi om voor zijn held de Nobelprijs te verwerven.Ga naar eind2 In 1902 kreeg sir Ronald Ross hem voor zijn ontdekking, in 1897, van de malariamug als overbrenger van het onaanzienlijke filariawormpje, dat de destijds nog overal voorkomende malariakoorts veroorzaakte.Ga naar eind3 Aan het onderzoek van Ross is misschien wel het best te demonstreren hoe zo goed als heel de medische vooruitgang dier jaren het gevolg is geweest van internationale samenwerking. Die kwam nu, half toevallig, half opzettelijk, overal tot stand tussen de onderzoekers onderling en tussen dezen en enerzijds de overheid, anderzijds de industrie, zodat een gesloten front tegen de ziekte werd gevormd. De parasiet zelf was, 1880 al, door de Fransman Alphonse Laveran in Constantine in Algerije ontdekt in de rode bloedlichaampjes van lijders aan de ziekte. Het opsporen van zijn variëteiten | |
[pagina 464]
| |
en hun levenscyclus - onmisbare voorwaarde voor hun daadwerkelijke bestrijding - was het werk geweest dat de Italianen E. Hore Marchiafava en Angelo Celli in '86 hadden verricht. De ontdekking van Ross was beperkt tot de malaria-infectie bij vogels en het waren weer Italianen, Grassi, Bartinelli en Bignami, die in '98 aantoonden dat de mens op dezelfde wijze werd besmet als de vogels en wel door de anofelesmug, daarmee het aloude vermoeden bevestigend dat in moderne tijd het eerst weer door Patrick Manson in '79 en de Amerikaan A. King in '83 was geopperd. Ofschoon het al ingewikkeld genoeg lijkt, is dit nochtans maar een schets van de werkelijke ontwikkeling.Ga naar eind1 En toch moest al dit werk verzet zijn voordat de tijd rijp was en het geld beschikbaar kwam voor Reed en zijn mannen om een soortgelijke gang van zaken bij de gele koorts vast te stellen. Aan de malariabestrijding kan men ook het best de gevolgen meten die dit soort ontdekkingen voor de maatschappij heeft gehad en nog heeft: in de jaren vijftig van de vorige eeuw waren op de duizend patiënten in een groot Londens hospitaal, dat van St. Thomas, nog van twaalf tot meer dan zestig malarialijders; in het begin van deze eeuw echter al moest men, in Europa, echte malariapatiënten zoeken.Ga naar eind2 Een ander en nochtans in grote trekken hetzelfde verhaal is dat van de ontdekking van de verwekker der slaapziekte door Aldo Castellani in 1902 en die van Bruce in het volgend jaar dat de tsetsevlieg deze Afrikaanse ziekte overbrengt, of ook de ontdekkingen van Schott-Müller uit 1900, die de paratyfus als een nieuw ziektebeeld onderscheidde, en van Charles Nicolle die in 1904 bevond dat van vlektyfus en in 1912 dat van de derdedaagse koorts luizen de onschuldig-schuldige overbrengers zijn.Ga naar eind3 Zo waren, dank zij zo veelzijdige en niet aflatende inspanning, nog voor het sluiten van de negentiende eeuw de organismen ontdekt die de veroorzakers bleken van botulisme, een soort voedselvergiftiging, cholera, difterie, dysenterie, ettering, gonorroea, hersenvliesontsteking of nekkramp, longontsteking, malaria, maltakoorts, melaatsheid, mond- en klauwzeer, pest, tetanus en tyfeuze koorts.Ga naar eind4 Het begin van de twintigste zou aan die lange lijst nog toevoegen: de verwekkers van framboesia, de tropische variant van syfilis (1905), van parasitaire geelzucht en van kinkhoest, door Bordet en Gengou in 1906 gevonden en geïsoleerd, van mazelen, pokken, ontdekt door Paschen, ook in '06, van roodvonk, van slaapziekte, gelijk wij al zagen, en tenslotte van syfilis. Die laatste ontdekking met haar diagnostische en curatieve gevolgen is een van de meest bewogen episoden uit de geschiedenis der geneeskunde, zowel door de toch wel bijzondere mate van scherpzinnigheid en volharding der ontdekkers, door de in dubbele zin geheimzinnige aard van deze | |
[pagina 465]
| |
Zo werden de eerste injecties van serum tegen hondsdolheid toegepast volgens de vinding van Louis Pasteur. Foto Boyer-Viollet.
| |
[pagina 466]
| |
geslachtsziekte, als ook door de kwade reuk waarin deze zowel bij artsen als leken daardoor stond en tenslotte mogelijk ook wel doordat de Duitse pers in het Wilhelminische tijdvak Duitse successen gauw en graag de wereld over bazuinde. Bij proeven in 1903-'04 genomen, gelukte het Ilja Metsjnikow en Emile Roux hogere apen met syfilis te besmetten, destijds een nog graag gehoord nieuw argument voor de verwantschap van deze dieren met de mens. Belangrijker was de ontdekking, in mei 1905, van Fritz Schaudinn en zijn medewerker Erich HoffmannGa naar eind1 van de zelfs met de in '03 uitgevonden ultramicroscoop nog bijna onzichtbare spiraalvormige spirochaeta pallida als de verwekker dier vreselijke ziekte die voordat zij gestuit kon worden in de regel met algehele verlamming en een ellendige dood eindigde. Waren dus de eerste stappen op de weg naar de overwinning op de syfilis door protozoölogen gezet, de beslissende stap of beter de twee beslissende stappen deed een onderzoeker die, ofschoon als medicus opgeleid, in feite als chemicus en farmacoloog te werk ging: Paul Ehrlich.Ga naar eind2 In 1900 zesenveertig jaar oud, was hij niettemin al beroemd, getuige het feit dat de Royal Society of London hem toen al uitnodigde om de ‘Croonian Lecture’ te houden. De 22ste maart van dat jaar heeft hij aan die uitnodiging gevolg gegeven en de lectuur van die lezing is nog heden ten dage een verkwikking zowel om de helderheid van zijn uiteenzettingen, die een duidelijk beeld van de stand van zaken op het gebied der immuniteitsleer in dat jaar geven, als vooral ook door de bescheidenheid die zijn ware grootheid tegelijk ver- en onthult.Ga naar eind3 De eerste stap was van theoretische aard: naar analogie van August Kekulés befaamde theorie over de structuur van het benzolmolekuulGa naar eind4, stelde Ehrlich de hypothese op dat het levende protoplasma-eiwitmolekuul zou bestaan uit een vaste kern en een onvaste omgeving, die hij ‘zijketens’ of duidelijker ‘receptoren’ noemde, omdat zij het waren die zich chemisch met voedselsubstanties verbonden of ook vergiften neutraliseerden doordat zij bij overproduktie tengevolge van de inwerking van het vergif zich vrijelijk in het bloed bewogen. Hoezeer ook gekritiseerd, staat het feit niettemin vast dat August Wassermann van deze theorie is uitgegaan bij zijn bloedreactiemethode ter diagnostisering van syfilis, die hij in 1906 wereldkundig maakte en die nog altijd als de Wassermann-reactie, zij het inmiddels verbeterd, bekend staat. Ehrlichs tweede stap was zijn vondst, tezamen met de Japanner Sahachiwo Hata, van het specifieke geneesmiddel tegen syfilis: salvarsan of 606, een arsenicumpreparaat, zo genoemd omdat pas bij de zoveelste proefneming het gezochte voor de dag kwam. Het was inmiddels 1909 geworden, 31 augustus, toen het eerste proefkonijn met het ‘wondermiddel’ werd ingespoten en - genas: | |
[pagina 467]
| |
en kort daarop kwam de eerste menselijke lijder aan de beurt en het volgend jaar werden er al 65 000 doses uitgereikt. Gedachtig aan dit feit is men geneigd uit te roepen ‘Paracelsus redivivus!’ Was hier niet diens droom van de ‘therapia sterilisans magna’ in vervulling gegaan? Of de ‘magische kogel’ gevonden, om het met Ehrlichs eigen woorden te zeggen, de kogel die zijn parasieten trof terwijl hij de gastheer spaarde? Indien de vraag al zinrijk is, kan men er toch slechts met een dialectisch ja-en-neen op antwoorden. Ja: want het verbeterde neosalvarsan van 1912 vindt nog steeds toepassing. Neen: want het moest dan toch maar verbeterd worden en het heeft nimmer aan de eerste overdreven verwachting beantwoord dat één injectie een volledig herstel tot gevolg zou hebben. Zo prompt reageerde alleen maar het brave eerste konijn. Neen ook, omdat het zelfs niet altijd zonder gevaren is gebleken: er zijn mensen aan bezweken. Of dit de verbitterde strijd rechtvaardigt die er tegen is gevoerd, is de vraag. Geen vraag is dat hij hoog opliep, zo hoog dat het op 10 maart '14 zelfs tot een debat in de rijksdag kwam, zo hoog dat zijn zachtmoedige schepper, die zich onderscheidde door die bescheiden onzekerheid die men zo vaak bij joodse geleerden aantreft, er zes jaar na zijn ontdekking aan bezweken is; bezweken aan die tegenkanting waarin het antisemitisme stellig zijn aandeel had én aan de misère van de wereldoorlog én aan - de nicotine tenslotte, waartegen zelfs Ehrlich geen antistof ontdekt heeft. Twee dingen intussen zijn ook zeker. Het ene is dat de wereld hem en Hata op den duur dank geweten heeft. En het andere is dit: Ehrlich heeft niet voor roem of geld gewerkt. Roem immers had hij al, zoals wij zagen, in 1900 en stellig in 1908 toen hij - met Metsjnikow samen - de Nobelprijs kreeg. En geld? De boeken en sigaren die hij kocht waren wel vele, maar andere behoeften had hij dan ook niet. Toch speelt geld, ook in deze ontdekking, wel een rol. Een dubbele zelfs. Zonder de vrijgevigheid van Frau Speyer, de weduwe van een rijke joodse bankier uit Frankfort, zou hij zijn instituut en zonder zijn instituut zijn salvarsan niet gekregen hebben. En zonder de Hoechster Farbwerken die 10 juni 1909 het eerste Duitse patent verwierven, zou de produktie in het groot onmogelijk geweest zijn. De medici van destijds hadden zich niet alleen met de natuurwetenschappen verbonden, zij waren ook in plaats van op hun oude kruidentuin op de modernste industrie aangewezen.Ga naar eind1 Ehrlich zei het zelf met een joods, half verontschuldigend grapje: vier grote G's waren nodig geweest voor zijn uitvinding: ‘Geld, Geduld, Geschick und Glück’. Het is waar, maar zijn succes berustte toch wel vooral op de beide middelste G's, op dat onbewuste samenspel van speelse fantasie in het theoretische, en van exacte doorzetting in de praktijk, dat we ook bij Marx, bij Freud en bij Einstein vinden. | |
[pagina 468]
| |
De immuniteitsleer met de sero- en chemotherapie in haar gevolg moge het afdoend bewijs leveren, dat de medische wetenschap ook hierin het lot der exacte ging delen, dat haar object steeds ingewikkelder bleek naarmate men er meer van aan de weet kwam, het enige bewijs is het niet. Men kan in dit verband met hetzelfde of mogelijk nog met meer recht wijzen op de endocrino- en vitaminologie, op de chromosomenleer of op die der bloedgroepen en zelfs op de moderne chirurgie, evenzoveel nieuwe loten die in onze periode op de aloude stam der geneeskunde werden geënt. Bij laatstgenoemde ging men omstreeks 1890 meer en meer over van de antiseptische methode waarmee Semmelweis en Lister zich hun grote naam hadden verworven en die in haar kern neerkwam op het steriliseren van de wond zelf, tot de aseptische, die er voor zorgde dat niets ‘onreins’ met de wond in aanraking kon komen. De chirurg in zijn smetteloos witte jas met de gummihandschoenen en ontsmette instrumenten en een compagnie even steriele als dociele assistenten en verpleegsters onder zijn bevelen, is een verschijnsel van deze tijd. De gummihandschoen bijv., sinds '90 in de usa in gebruik, kwam zeven jaar later in Europa in zwang. In '94 werd voor het eerst een elektrisch gloeilampje voor inwendig onderzoek aangewend en twee jaar later verbeterde de inhalatienarcose opnieuw de medische verdoving. Van 1900 dateert het gebruik van morfine en scopolamine als basisnarcotica. Pas van 1905 af kan men ook in ernst van hersenchirurgie gaan spreken, al mag het dan nog zo waar zijn, dat de eerste beginselen daarvan tot de Egyptenaren teruggaan. Ook de bestraling kreeg nu haar plaats, hetzij in de diagnostiek, in de therapie of in beide. Dat was sinds de Deen Niels Ryberg Finsen de heiland der lupuslijders werd: het Kopenhaagse Finseninstituut, weldra overal nagevolgd, dateert van 1895. Maar stralen andere dan die van het licht werden weldra van nog groter medisch belang sinds Röntgen, ook in '95, op het merkwaardige verschijnsel gestuit was, dat een elektrische ontlading, die door een vacuüm gaat, stralen uitzendt die veel doordringender zijn dan die van het licht. De eerste pogingen door röntgenbestraling baarmoederkanker te genezen zijn in 1902 gedaan en het eerste hoogtezontoestel straalde in 1905. Sinds bovendien de Curies er in 1908 in geslaagd waren radium uit uraanpekerts af te scheiden, vond ook dit therapeutische toepassing. De juichkreten om de vele genezingen door bestraling werden echter, meer nog dan bij het salvarsan, getemperd door de eraan verbonden gevaren voor patiënt en arts beiden, zolang men die nog niet onderkend had. En naast deze gloednieuwe middelen ontkwamen ook de oude: baden, heilgymnastiek en massage, die bestonden | |
[pagina 469]
| |
zolang het menselijk ongemak bestond, niet aan het proces van verwetenschappelijking noch, somtijds, aan de karikatuur daarvan: de schijn- of quasi-wetenschappelijkheid. In wel geen stad van enige betekenis ontbrak voortaan nog een Mensendieck-, Müller-, Sander- of soortgelijk instituut.Ga naar eind1 Hoofdstukken op zichzelf vormen de endocrino- en vitaminologie. De eer van de ontdekking van het belang der klieren met interne secretie, die voor het evenwicht in al 's mensen functiesystemen zorgen en bij stoornis dan ook hetzij plus- of minusvarianten veroorzaken, komt aan Zwitserland toe. Niet toevallig: cretinisme kwam in bergstreken met jodium-arm water zo veelvuldig voor, dat de medici er zich, nu hun wetenschap zoveel nieuwe kansen bood, als het ware wel gedwongen zagen aan het verschijnsel van de dwerggroei aandacht te besteden. De Bernse arts en hoogleraar Kocher, de beroemdste chirurg van zijn tijd, had al bij tal van lijders aan struma de schildklier verwijderd. De patiënten stierven wel niet aan de operatie, maar beter werden zij er ook niet van: ze kregen tetanie, zo genoemd door de gelijkenis van het verschijnsel met de krampen die bij tetanus optreden. Wat Kocher al vermoed had, helderden Moritz Schiff en von Eiselsberg door tal van dierexperimenten opGa naar eind2: de schildklier scheidde een voor een evenwichtige ontwikkeling onmisbare stof af. Door hetzij de klier niet helemaal te verwijderen of wel door een injectie met schildkliersecretie kon de kwaal voorkomen worden. Op soortgelijke wijze was de reeds in het midden der eeuw beschreven ziekte van Addison verklaarbaar geworden: hier ging het om de werking der bijnieren. Veel sensationeler, maar daarom misschien nog niet onbelangrijker was het experiment van Brown-Séquard, zoon van een Amerikaan en een Française en Claude Bernards opvolger aan de Sorbonne. Toen hij tweeënzeventig jaar geworden was, in 1889, brouwde hij zich een soepje van dierlijke geslachtskliersecretie, spoot het zich onderhuids in en trad voor een geleerd genootschap op met de mededeling dat hij zich verjongd had. Alweer een Paracelsus. De arme man is er in zijn tijd erg om uitgelachen, maar beter is het misschien te zeggen, dat hij zijn tijd vooruit was. Garrison althans ontzegt hem de eretitel niet van, met Claude Bernard, de stichter van de endocrinologie te zijn.Ga naar eind3 Trouwens de weg der wetenschap in het algemeen is met vergissingen geplaveid, met dit verschil alleen dat zij minder opvallend plegen te zijn dan die van Brown-Séquard.Ga naar eind4 Zo ontstond, in zeer grove trekken, de zich snel uitbreidende kennis, die, zich uitbreidend, steeds fundamenteler bleek. Want niet alleen de schild-, de geslachts- en de bijnierklieren, maar nog enkele andere endocrine klieren bleken volstrekt onmisbare functies te verrichten. Bayliss en Starling deden beseffen dat het nog weer ingewikkelder was, toen zij in 1902 in de | |
[pagina 470]
| |
twaalfvingerige darm de afscheiding ontdekten die via de bloedbaan de afscheiding der alvleesklier prikkelt. Nog net op het laatst van onze periode slaagde Kendall erin thyroxine te isoleren en kreeg het produkt van de endocrine klieren ook, van Starling, de naam: hormoon, waaronder het nu algemeen bekend is. Het woord vitamine is door Casimir Funk gesmeed, in 1913.Ga naar eind1 De kennis, dat er voor de gezondheid en zelfs voor het leven bepaalde of liever, aanvankelijk althans: juist onbepaalde stoffen onontbeerlijk zijn, bij wier ontstentenis zich avitaminoseziekten als scheurbuik, Engelse ziekte, beriberi en pellagra voordoen, was al ouder, gedeeltelijk veel ouder zelfs: de Nederlandse Oostindiëvaarders zouden de Kaapkolonie niet gesticht hebben als zij niet geweten hadden dat vers fruit en verse groenten tegen de scheurbuik hielpen. Zoals ook James Cook zijn bemanningen niet voor niets citroensap liet drinken. Maar weten en begrijpen is twee. Enig begrip kwam pas in het begin van de jaren tachtig, toen men ontdekte dat de ingrediënten der dierlijke voeding: eiwit, koolhydraten en vetten, zelfs in voldoende mate en in de juiste verhouding aanwezig, nochtans de dood niet weren als ze al te gezuiverd gebruikt worden. Zo was ook de beriberi al sinds lang bekend, toen Chr. Eijkman in 1897 aantoonde, dat er in ongepelde rijst een blijkbaar onmisbare stof zat, die in gepelde ontbrak. Aan de vitamineleer is wel evenveel aandacht besteed als aan die der hormonen met welke zij trouwens nauw verwant is: van sommige vitaminen bijv. - want de reeks werd en wordt nog steeds langer - bestaat de werking slechts uit de prikkeling van endocrine klieren en deze hebben dus feitelijk een hormonale functie: een bewijs te meer voor de algemene stelling dat de werkelijkheid bij nader onderzoek steeds ingewikkelder blijkt. Met de bloedgroepen tenslotte is het in dat opzicht niet anders gegaan. Het was de Oostenrijker Karl Landsteiner die in 1900 ontdekte dat bloed een nog veel meer ‘besonderer Saft’ is dan Goethe vermoedde. Hij merkte nl. dat rode bloedlichaampjes van bepaalde mensen door toevoeging van bloedwei van anderen tot samenklontering konden worden gebracht, doordat hun bloedgroepen, gelijk hij het noemde, elkaar niet verdroegen. Landsteiner onderscheidde er aanvankelijk drie, twee jaar later bleken er vier te zijn en in 1911 bleek de a-groep nog weer in twee subgroepen splitsbaar. De kennis der bloedgroepen is theoretisch van belang voor de erfelijkheidsleer, doordat zij overerfbaar bleken volgens de wetten van Mendel, en praktisch doordat bloedtransfusie daarzonder te riskant was om in de therapie toe te passen.Ga naar eind2 Het alleringewikkeldst en meest verrassend tenslotte bleek het complex van verschijnselen dat men samenvat onder de naam allergie, in zijn al- | |
[pagina 471]
| |
gemeenheid nog het best te omschrijven als die verschijnselen waarbij de werking van een bepaalde stof op een bepaald organisme anders is dan verwacht kon worden, gelijk de term ook zegt, en waaronder men vervolgens in meer specifieke zin een vrij raadselachtige staat van overgevoeligheid ging begrijpen. De vage omtrekken ervan werden zichtbaar sinds von Pirquet in 1903 en '05 het voorkomen van serumallergie en serumziekten vaststelde, Richet in verband daarmee de anafylactische verschijnselen ging bestuderen waarbij het organisme, in plaats van zichzelf te beschermen, het gevaar juist leek aan te trekken, en net in 1914 nog voor het eerst een allergische ontsteking beschreven werd. Dat juist de medische wetenschap in deze periode zo uitzonderlijk ingewikkeld ging worden, is misschien te verklaren uit het oneindig aantal klinische, en dat wil uiteraard zeggen detailstudies, waaruit zij is opgebouwd. Honderden en nog eens honderden onderzoekers verzamelen systematisch of casuïstisch duizenden en nog eens duizenden feiten, het wachten is dan maar op enkele begaafden om in die schijnbaar disparate feitenmassa verband te zien, en op een bijzonder begaafde met theoretische belangstelling om uit de studie dier verbanden een nieuwe visie op het geheel te puren. Want ondanks de schijn van het tegendeel, door haar aard veroorzaakt, blijkt toch ook de medische wetenschap bij terugblik om een beperkt aantal ideeën gegroepeerd, die we, om de normale mentaliteit van de medicus te ontzien beter percepties noemen, met die onderscheiding bedoelende, dat het hier meer dan elders om tot concepties verdichte waarneming gaat. Gelijk uit het voorgaande gebleken moge zijn, was in de laatste decennia van de negentiende eeuw die grote conceptie geweest: het met exact wetenschappelijke methoden ontdekken van de oorzaken der ziekten en vervolgens het op dezelfde rationele wijze vinden van geneesmiddelen daartegen. De resultaten waren inderdaad om trots op te zijn. Een lezing, door Hemmeter op 24 april 1900 gehouden, geeft daar ook uiting aan.Ga naar eind1 Maar dat de enige voorspelling die hij daarin doet, nl. dat de eerste helft van de twintigste eeuw het kankervraagstuk zal oplossenGa naar eind2, niet is uitgekomen, geeft toch te denken. Deze conceptie leidde blijkbaar toch niet tot elk gewenst resultaat. De oorzaak daarvan was de eenzijdige gerichtheid van de aandacht, onvermijdelijk kan men zeggen om het zover in die ene richting te brengen, maar die zich toch ook, als alle eenzijdigheid, eens moest wreken. De zieke was meer dan de ziekte en zijn lichaam meer dan een complex van chemische reacties. Dezelfde Hemmeter getuigde ook van begrip voor een nieuwe grote - en tegelijk oude - conceptie, naast de reeds genoemde, wanneer hij in diezelfde lezing ook van overheidswege | |
[pagina 472]
| |
gestichte laboratoria verwachtte, o.a. ter bestudering van de invloed van psychische functies bij het ontstaan van mogelijk pathologische voorwaarden.Ga naar eind1 Een tijd lang voor van onwaarde gehouden begrippen als constitutie en dispositie herkregen hun oude waarde in een nieuwe zetting. De holistische gedachte die we terzelfdertijd ook in andere wetenschappen waarnamen of nog zullen waarnemen, vertoonde zich ook in de medicijnen. Het ligt voor de hand hier verband te zoeken met de overgang van de liberale maatschappijvorm naar die welke wij nu kennen en die, naar wij zagen, eveneens in deze tijd begon. Vermoedelijk moeten we de vele klachten in de medische literatuur dier dagen over toenemende kwakzalverij met deze omslag in het medische denken in verband brengen. Niet in die zin dat de eerste een rechtstreeks gevolg van de tweede was, maar wel in deze zin dat zij beide een voedingsbodem vonden in de reactie op het proces waarbij de ‘officiële’ geneeskunde geheel in de ban van biologie en chemie was geraakt. Ofschoon men die klachten voor een deel kan terugvoeren op een toenemende gevoeligheid van de artsen, door hun verwetenschappelijking, tegenover alle schijnbare of werkelijke geneesmethoden afwijkend van de hunne, voor een ander deel op de schijnwerpers der intensievere gezondheidszorg van de overheid, en de feitelijke toename der kwakzalverij dus geringer kan zijn dan zij lijkt, is het anderzijds onmiskenbaar, dat het in deze tijd gaat wemelen van een slag lieden die, hoezeer vogels van diverse pluimage, allen met elkaar gemeen hadden dat zij hun eigen geneeswijze ver boven de gewone stelden. Op wat hen van elkaar onderscheidde komt het elders, hier op wat hen verenigt aan. Het wemelt van natuurgenezers, gezondbidders, ziektebanners, masseurs en masseuses, vegetariërs, homeopaten, kneippkuurders, naaktlopers, magnetiseurs, kleurvereerders, kruidkundigen, christian scientists en halve of hele occulten naast ‘gewone’ kwakzalvers. Dat laat zich met documenten staven. Pagel, hoogleraar in Berlijn in de geschiedenis der geneeskunde, noemt in zijn medische cultuurgeschiedenis een twintigtal boeken die zich met dit medisch occultisme bezighouden, alle verschenen tussen de jaren 1893 en 1905 en dat alleen nog maar Duitse.Ga naar eind2 En zelfs met cijfers. Terwijl in 1879 bij de Berlijnse politie 28 kwakzalvers geregistreerd stonden, waren er dat in 1903 niet minder dan 1013 en in 1909: 1349, meer dan de helft van het aantal artsen in die stad.Ga naar eind3 Het laat zich ook begrijpen, als men bedenkt, hoeveel meer er nu met kwakzalverij te verdienen viel dan voorheen. Er was een industrie die de ‘middeltjes’ goedkoop en in onbeperkte hoeveelheden kon leveren en er was een massapers die ze maar al te graag ten bate of beter: tot schade van de goedgelovigen kon adverteren. De heren hadden geen Alad- | |
[pagina 473]
| |
dins wonderlamp meer van node, nu ze ook paleizen van ‘pilules orientales’ en pinkpillen konden bouwen. Bekend gebleven is het geval van de Engelse romancier Harold Frederic die in 1898 tengevolge van een kwakzalversbehandeling is gestorven, volgens Shaw ‘een soort bezegeling met zijn bloed van zijn minachtend ongeloof in en afkeer van dokters, waaraan hij in zijn boeken zo verbitterd uiting had gegeven’.Ga naar eind1 En deze Frederic was destijds lang de enige niet, die dat deed. Ook artsen zelf begrepen dit ongeloof en deze afkeer van hun stand. Al namen zij het dan niet voor de kwakzalverij als zodanig op, zij zagen toch in dat de mens bij wetenschap alleen evenmin kon leven als bij brood alleen.Ga naar eind2 En inderdaad, men ontkomt niet aan de indruk dat de medische wetenschap, duizelig van haar succes, bezig was op hol te slaan, wanneer men een vooraanstaand medicus als Wassermann hoort betogen dat we ‘nu reeds in staat zijn, diagnose en therapie van een zieke uit een onderzoek van zijn lichaamsvochten en zijn afscheidingen vast te stellen, zonder hem zelfs maar gezien te hebben’.Ga naar eind3 Of, om een ander voorbeeld te nemen, als we de Parijse neuroloog Binet-Sanglé haarfijn horen bewijzen dat de profeet Samuel aan cerebrale degeneratie had geleden.Ga naar eind4 Zo sloeg men omstreeks de eeuwwende dan ook een nieuwe bladzijde op in het boek der geschiedenis van de medische psychologie. Zilboorg, een der schrijvers ervan, gewaagt van een psychiatrische revolutie.Ga naar eind5 De verslagen van het eerste wereldcongres van psychiaters dat in 1900 gehouden werd geeft er nog maar een zwak denkbeeld van. Wil men zich die revolutie, tot haar kern teruggebracht, voor de geest roepen, men verbinde ze aan twee namen van mannen die, ofschoon in hetzelfde jaar 1856 geboren, niettemin twee werelden symboliseren: Kraepelin en Freud. In de zesde druk uit 1899 van zijn zestien jaar tevoren voor het eerst uitgekomen Compendium der Psychiatrie dat inmiddels tot een meerdelig ‘Lehrbuch’ was uitgedijd, vindt men Emil Kraepelins systeem ten voeten uit. Het is nog geheel van de grote conceptie der late negentiende eeuw doordrenkt. Het algemene, niet het bijzondere, de geestelijke ziekten en hun classificatie in geneeslijke en ongeneeslijke, niet het individu en zijn lijden interesseerden hem. Hij leefde nog in een sfeer die door het al te persoonlijke, het ‘romantische’ en het ‘filosofische’ verontrust werd. De geesteszieke was voor hem in de grond nog iemand wiens hersenen aangedaan waren, en wat ‘normaal’ was dacht hij nog zeer wel te weten. Elke tijd heeft zijn eigen zekerheden die hij ongezien aanvaardt en de ‘omslag’, zo in het algemeen als ook hier, is misschien niet beter te omschrijven dan als het onzeker worden van het zeker gewaande. Kraepelins zekerheid was de gepredestineerde loop van welomschreven geestesziekten. Maar in de | |
[pagina 474]
| |
helderheid van zijn systeem school tevens zijn zwakte. Want ook hier weer was het voordeel der inzichtelijkheid met al te grote vereenvoudiging der werkelijkheid gekocht. De menselijke persoonlijkheid was zoek geraakt onder de wetenschap wier doel het herstel daarvan was. Maar het bij dit oordeel laten, zou evenzeer miskenning der werkelijkheid door al te grote vereenvoudiging betekenen. Aan het feit dat men krankzinnigheid als ziekte en niet meer als zonde had leren zien, was immers ook de betere behandeling der zenuwzieken zelf te danken, die men voorheen als ‘verworpenen’ met misdadigers gelijk gesteld had. Ook de eenzijdigste wetenschap was nog altijd een triomf over domheid en bijgeloof, en kalmerende middelen en redelijke verzorging, ook al konden ze dan geen genezing bewerken, waren toch altijd beter dan vervloeking en dwangbuis. Maar de tijd kenterde. En hoevele malen Kraepelins klassieke handboek - en terecht op zichzelf - in onze eeuw ook nog herdrukt werd, nieuwe stromingen ondermijnden reeds zijn bouw. Heinrich Schüle had in de jaren zeventig nog vergeefs gewaarschuwd dat de psychiater met zieke individuen, niet enkel met zieke hersenen of klieren te maken hadGa naar eind1, Samuel Butler nog vergeefs zijn diepzinnige uitspraak gedaan ‘dat we met onze cellen niet redeneren kunnen, omdat die zoveel meer weten dan wij dat zij ons niet begrijpen’.Ga naar eind2 Maar Eduard Reich, dezelfde die al zo vroeg voor sociale geneeskunde geijverd heeft, waagde het niettemin in 1894 toch al van immateriële oorzaken der ziekten te spreken.Ga naar eind3 Paul Möbius, die zichzelf een ‘dégénéré supérieur’ noemde, vond al meer gehoor met zijn pathografieën van grote mannen en met zijn protest over de hopeloosheid der gedesindividualiseerde psychologie, zoals Gruhle ook, die van ‘hersenmythologie’ sprak als hij de vigerende school bedoelde. De vrees voor het al te persoonlijke bracht uit reactie een literatuur voort die ‘la bête humaine’ niet schuwde, de vrees voor het ‘romantische’ sloeg om in een neoromantiek en uit de afkeer van het ‘filosofische’ verrees de gestalte van een Nietzsche: altemaal verschijnselen, met vele andere die we elk op zijn plaats nog zullen aantreffen, van een cultureel proces dat op de een of andere wijze erkenning eiste van de mens zoals hij is. Dit alles dient men te bedenken als men begrijpen wil hoe het van Kraepelins klaarheden tot Freuds duisterheden kwam. Dit alles en ook dit nog, dat, hoe vreemd het ook klinken moge, er in de materialistische opvatting van de geestelijk zieke als een in feite lichamelijk zieke toch onbewust waarschijnlijk nog de nog oudere opvatting heeft meegeklonken dat de ziel, zijnde van God en onsterfelijk, niet ziek kón zijn en dus, als er iets mis was, het wel het lichaam, de ‘vule sac’ moest zijn, die de ziel gevangen hield.Ga naar eind4 Freud was ook - en misschien is dat wel zijn diepste betekenis - | |
[pagina 475]
| |
van die waan bevrijd. Thans, bij Breuer en Freud, werd voor het eerst de klinische psychopathologie werkelijk medisch, doordat nu pas zowel de oorzaak der ziekte als haar symptomen als tenslotte ook de therapie voorwerp van onderzoek werd; of die nu eerst hypnose en later analyse was, doet in dit verband niet ter zake. Het woord psychotherapie, voor het eerst gebruikt door P. Dubois in 1903, was het volgend jaar reeds algemeen gangbaar. Het grote secularisatieproces, na de Middeleeuwen op gang gekomen, zette zich door alles heen door. Van Freud heeft men ook gezegd, dat zijn belangstelling zich weliswaar op het individu als geheel richtte, maar daarbij dan ook bleef staan, dat voor hem het maatschappelijke niet telde en dat hij dan ook ontspoorde, zodra hij later weleens sociale implicaties van zijn individueel-psychologische theorieën trachtte aan te geven. Als zoveel uitspraken is ook deze waar en onwaar tegelijk. Haar waarheid behoeft amper betoog, haar onwaarheid schuilt hierin, dat wanneer Freuds hele leer tot uitgangspunt heeft, het verdringen der menselijke neigingen als oorzaak der neurose en psychosen, dit niets anders betekent dan dat die verboden ons door de maatschappelijke conventies zijn opgelegd. Is hier niet, zij het dan misschien de jonge Freud zelf nog onbewust, verband, oorzakelijk verband zelfs gelegd tussen ziekte en maatschappij? Dat verband zou omstreeks de eeuwwende nog op vele andere wijzen gelegd worden, in een mate zelfs die het noodzakelijk maakt te spreken van nog een derde grote conceptie, na en naast die van de zuiver somatische en de psychosomatische, namelijk die van de sociale geneeskunde, waaraan daarom het derde en laatste part van dit hoofdstuk moet worden gewijd. Evenals staat en maatschappij elkander in deze tijd beginnen te doordringen, deden het maatschappij en wetenschap; de medische is er slechts één voorbeeld van. Primair was daarbij wel de behoefte van de maatschappij aan de wetenschap, die zich strevend of weerstrevend naar die behoefte voegt, maar, eenmaal zich voegend, nu ook op haar beurt de maatschappij ten diepste beïnvloedt. Van die wederzijdse doordringing is een tot dusver ongekende intensivering van de openbare gezondheidszorg het eerste gevolg. Terwijl voorheen de aanwezigheid van riolering en waterleiding opviel, doet het voortaan hun afwezigheid. Overal in West-Europa stellen wetten minimumeisen aan woning en voedsel. Openbare washuizen en badgelegenheden beginnen even gewoon te worden als publieke slachthuizen en van stadswege georganiseerde diensten voor vuilophaling en -verwerking. Waar artsen hierbij in de regel alleen als raadgevers zijn betrokken, worden zij, behalve dat, veelal ook uitvoerders bij het tweede gevolg: de be- | |
[pagina 476]
| |
scherming van de gehele bevolking tegen epidemieën die een wat recenter verschijnsel is dan de openbare gezondheidszorg in bovenbedoelde zin: quarantaine van verdachten, aangifte en isolering van geconstateerde gevallen, sluiting van openbare gelegenheden die de besmetting een kans geven, ontsmetting daarvan waar nodig en immunisering, waar mogelijk, van de potentiële slachtoffers zijn de voornaamste maatregelen waarmee de medische overheid epidemieën, reeds toen, in beginsel, het zij voorkomen, hetzij bedwingen kon. Een derde gevolg is de in volle omvang nog weer iets recentere publieke voorlichting, waarbij het accent geheel naar de artsen verschoof. Hiertoe behoort in het algemeen de voorlichting van het publiek omtrent de meest voorkomende infectieziekten en de wijze waarop besmetting te voorkomen, hoe en waar ook gegeven en in het bijzonder die over de in onze periode meest dreigende: tuberculose - ‘spuwt niet op de grond’ en ‘hoest met de hand voor de mond’ tot lezingen en cursussen erover toe - en geslachtsziekten. Het eerste centrum voor tbc-bestrijding, waarbij opsporing hand in hand ging met voorlichting, werd in 1887 door sir Robert Philip in Edinburgh gesticht. In Nederland dateert de systematische tbc-bestrijding van 1904 (consultatiebureaux, sanatoria, etc.). Onafhankelijk van hem en van elkaar - bewijs hoe dringend de behoefte gevoeld werd - volgden dat te Luik van Ernest Malroz in 1900 en dat te Rijssel van Albert Calmette in 1901.Ga naar eind1 Een andere vorm van voorlichting was die door brochures en boeken. Die van Krafft-Ebing, Havelock Ellis, Forel en Magnus Hirschfeld, stichters der moderne seksuologie waarop wij in ander verband nog zullen moeten terugkomen, verbraken de zwijgzaamheid waarachter de Victoriaanse periode het seksuele had verborgen. De zeer velen die hun werken lazen verwierpen de fictie van ‘het onwetende jonge meisje’ tegelijk met de feitelijkheid van de zgn. ‘dubbele moraal’. Al zou deze voorlichting geen ander gevolg hebben gehad dan dat voortaan de geslachtszieke zich eerder tot een arts durfde wenden, dan zou het al van onberekenbaar belang geweest zijn. De anti-alcoholpropaganda kreeg nog wijdere verbreiding, nam zelfs het karakter van een literaire kruistocht aan. Een derde vorm van voorlichting waren de maatregelen die de beroemde Russische arts Pirogow nam na de cholera-epidemie van '91-'92: hij verzamelde demonstratiemateriaal met afbeeldingen, affiches, foto's en lantaarnplaatjes, organiseerde lezingtournees en, in 1910, mobiele tentoonstellingen en een gezondheidsmuseum. Het jaar daarop werd in Engeland een nationale gezondheidsweek georganiseerdGa naar eind2 en kwam een internationale gezondheidstentoonstelling in Dresden tot stand, waar de vijf miljoen bezoekers de bouw en functies van het menselijk lichaam door foto's, mo- | |
[pagina 477]
| |
dellen en ingenieuze machinerieën ad oculos gedemonstreerd zagen. In '12 werd ook deze tentoonstelling een permanent museum. Het was het begin van de massale voorlichting over gezondheid en ziekte die wij kennen.Ga naar eind1 Massale voorlichting wees al sterk in de richting van dat einddoel der sociale geneeskunde dat men, toen al, preventieve geneeskunde ging noemen. Kan men zeggen dat de sociale geneeskunde zich bezighoudt met de sociale oorzaken en gevolgen van ziekten, de preventieve wil, zoals het woord zegt, deze voorkomen. George Meyer gaf er in een brochure van 1900 over het sociale belang der geneeskunde een duidelijk voorbeeld van, toen hij daarin vaststelde dat destijds reeds in Pruisen jaarlijks 70 000 mensen minder stierven dan er zouden zijn gestorven, indien de sterftecijfers nog gelijk waren geweest aan die van een kwart eeuw terug.Ga naar eind2 De brochure is nog in een ander opzicht een teken des tijds. ‘Sociaal belang’ heeft hier nog vooral de betekenis van ‘economisch belang’. De trek naar efficiëntie die de kapitalistische bedrijfsvorm in die jaren meer en meer van vroegere economische stelsels begon te onderscheiden, kweekte begrijpelijkerwijs steeds grotere afkeer van verlies door ziekte, invaliditeit en vervroegde ouderdom van arbeiders en dat te meer naarmate de sociale wetgeving op de ondernemers meer sociale lasten legde in de vorm van verzekeringen. Men ging toen, niet toevallig, ook van industriële geneeskunde reppen, die hier en daar zelfs al aan fabrieksartsen werd toevertrouwd, terwijl een overheidsinspectie de nakoming der veiligheidswetten controleerde. De eerste leerstoel voor sociale geneeskunde werd in Berlijn in 1902 opgericht.Ga naar eind3 Was hiervan eigenbelang van de ondernemers nog de voornaamste drijfveer, een tweede factor die tot de preventieve geneeskunde moest leiden, was de toenemende kostbaarheid van alle medische voorzieningen, terwijl de derde het doorbrekende besef was, dat we al eerder constateerden, dat de zegeningen van de wetenschappelijke en technische vooruitgang in theorie althans binnen elks bereik behoorden te komen. Omstreeks 1900 breekt dat besef onweerstaanbaar door.Ga naar eind4 Gaetano Pieraccini bijv. laat vijf jaar na Meyer al een ander geluid horen: de bemoeiing van de sociale geneeskunde, aldus de Florentijnse hoogleraar, geldt de massa van de arbeiders en zij is er meer op gericht te voorkomen dan om te genezen; zijn medicijnen werken meer op het sociale dan op het individuele organisme.Ga naar eind5 Maar vooral een man als Alfred Grotjahn, medicus, maar die tevens als student de colleges van von Schmoller volgde en later socialist werd, is typerend voor dat doorbreken. Intussen is hij voorzeker niet de enige. Wel was hij de eerste die tot doctor gepromoveerd werd op een dissertatie over sociale geneeskunde en een van de oprichters van de Gesellschaft für Soziale Medizin, Hygiene und Medizinalstatistik. De eerste druk van zijn Soziale Pathologie is van 1911.Ga naar eind6 | |
[pagina 478]
| |
Wie werkelijk voorkomen wil, begint met het kind. Het is dan ook waarlijk niet alleen doordat men aan de weet kwam dat ziekten bij kinderen of andere zijn of toch anders verlopen dan bij volwassenen, dat we in deze tijd de kindergeneeskunde tot een zelfstandig onderdeel van de medische wetenschap zien uitgroeien, waarin Otto Heubner, Berlijn, sinds 1894 de eerste ordinarius was, en ten bate waarvan in 1911 al het derde internationale congres in diezelfde stad gehouden werd. En al zullen wij in het hoofdstuk aan het kind van 1900 gewijd er op terug moeten komen, een overzicht van de preventieve tendens die de geneeskunde toen aannam zou toch al te onvolledig zijn, indien wij hier geen melding maakten van het stelselmatig medisch onderzoek van zwangere vrouwen, in haar belang, maar niet minder in dat van het te verwachten kind. Pinards voor dat doel gestichte Maternité Baudelocque dateert van 1890, in '91 en 1901 respectievelijk gevolgd door een soortgelijk instituut van Spencer te Londen en van Ballantyne in Edinburgh.Ga naar eind1 De eerste moderne consultatiebureaus voor zuigelingenzorg, als die van Comby, Variot en Dufour, zijn eveneens van de jaren '90.Ga naar eind2 Er volgden er voor jonge kleuters, terwijl de zorg voor schoolgaande kinderen er al aan voorafgegaan was.Ga naar eind3 Als eerste georganiseerde medische schooldienst noemt Sand die van Brussel uit 1874. En al zijn zij nog verre van algemeen voor 1914, er bestaan toch, naast de kinderziekenhuizen, waarvan de eerste al van het begin der negentiende eeuw daterenGa naar eind4, schoolverpleegsters, schoolartsen, schoolvoedingGa naar eind5; terwijl de destijds beroemde Waldschule in Charlottenburg zelfs al van 1904 dagtekent en de eerste openluchtschool in een armenwijk van Londen nog net in '14 geopend werd, waarmee een van Rousseaus verre gedachten tot werkelijkheid was geworden. Heel dit streven naar sociale en preventieve geneeskunde zou intussen weinig effect hebben gesorteerd, indien het niet gepaard was gegaan met een aanmerkelijke verbetering in de bouw en inrichting der ziekenhuizen en deze weer met een verbeterde selectie en opleiding van verpleegsters en verplegers. Dat dit alles overigens slechts uiterst moeizaam tot stand kwam, daarvan kan de geschiedschrijver zich met één blik op de feiten en de literatuur hierover uit de tijd zelf overtuigen. In dit geval beschikt hij o.a. over de voordracht die dr. Aletrino op 17 november 1900 gehouden heeftGa naar eind6, of wel de naturalistische novellen en romans van diezelfde medicus-auteur. Hij late zich evenwel niet misleiden door de voor het tegenwoordig besef opgeschroefde tachtigertoon omtrent het werkelijkheidsgehalte van de daar geschetste toestanden. De genoemde voordracht werd gehouden voor de 30 mei opgerichte vakorganisatie van verpleegsters en verplegers, Nosokomos, waarvan het gelijknamige tijdschrift in | |
[pagina 479]
| |
zijn eerste jaargang nog van de strijd getuigt die de betrokkenen hebben moeten voeren om naast hun plichten hun rechten erkend te zien. Het ging om niet minder dan om de haast revolutionaire omzetting van het begrip ‘roeping’, dat niets kostte, in een redelijk betaald ‘beroep’. En dan heet Nederland nog ‘een goed figuur te slaan’ bij andere landen vergeleken.Ga naar eind1 De schrijver, aan wie wij dit ontlenen, noemt bedragen welke die strijd begrijpelijk genoeg maken: 10-30 mark voor een leerling-verpleegster, 31-50 voor een gediplomeerde en 51-62,5 mark, alles per maand, voor een hoofdverpleegster. En dat in Duitsland, dat op medisch gebied toch niet achterlijk was. Het zijn bedragen die laag blijven, ook al bedenkt men er bij dat de verpleegsters vrij wonen, vrije voeding, bewassing en geneeskundige hulp hebben. Te lager wanneer men er de werkdagen tegenover stelt die van 's ochtends zes tot 's avonds negen uur duurden met anderhalf uur onderbreking voor twee maaltijden. En dan één vrije dag en één vrije avond in de drie weken.Ga naar eind2
Overzien we tot slot van dit hoofdstuk de ontwikkeling der medische wetenschap en praktijk in de kwart eeuw waarvan dit boek de kroniek wil wezen, dan lijkt de einduitslag de schrijver voor geen andere moeilijkheid te plaatsen dan die om de weelde van de ene triomf na de andere en hun rijing tot een reeks van onvergankelijke verworvenheden in de armoede van enkele ontoereikende woorden te persen. Het is een feit dat wel op geen gebied zozeer als op dat der medicijnen de fenomenale opgang in die vijfentwintig jaar tot de mensen gesproken heeft, en dat niet alleen omdat kennis en kunde van de arts hen van zo bijzonder nabij raken, maar zeker ook mede omdat de vooruitgang hier inderdaad voorbeeldeloos was. In de geseculariseerde maatschappij begint de arts de geestelijke als vertrouwensman en zielzorger te verdringen. Hij wordt een geliefde romanfiguur. ‘De bekwame arts speelt algemeen de mooie rol in de moderne literatuur’, schreef Brandes, ‘hij is klaarblijkelijk de held van onze tijd. De oorzaak zal wel zijn, dat hij als de verpersoonlijking van strenge, moderne ideeën kan gelden.’Ga naar eind3 Indien er iets in staat was, zou men zeggen, de zekerheid der Europese bourgeoisie nog te verstevigen, dan moeten het toch wel de oneindig verre verschieten zijn die deze medische vooruitgang zojuist geopend had naar een leven zonder ziekte, ja, wie wist, een zonder ouderdom, zo dan al niet zonder dood. Hij heeft dat stellig ook gedaan, maar tegelijk toch ook, even stellig, die zekerheid helpen ondermijnen. We bedoelen hier niet, dat elke verworven zekerheid vroeg of laat de onzekerheid van het nog onverworvene daarachter oproept, want die on- | |
[pagina 480]
| |
zekerheid bleef tot de ingewijden beperkt. We bedoelen ook nog niet zozeer dat de intensieve voorlichting over bacteriën, microben en virussen een gedeelte van de welgestelde burgerij in een parasitofobie bevangen hield, die een kus tot een waagstuk en het drinken van een kopje thee tot een acuut gevaar maakte, om van de gemeenschappelijke beker bij het Heilig Avondmaal maar te zwijgen, en die enkele verwende rijkaards er toe bracht hun kind, het enige veelal, aseptisch op te voeden met het onvermijdelijk gevolg dat het later prompt aan de onnozelste infectie bezweek. We bedoelen zelfs nog niet dat de beschouwingswijze die het leven tot enkel een chemisch proces verklaarde en die meer dan door de natuurwetenschappen zelf door de medische tot het bewustzijn van het publiek doordrong, onvermijdelijk naar het andere uiterste, naar een al of niet geseculariseerde mystiek omsloeg, welk niet alleen in de literatuur en de kunst tot uiting kwam, maar op haar beurt op de geneeskunde zelf terugsloeg.Ga naar eind1 Neen, we denken daarbij vooral aan de beide onzekerheden waarin de Europese bourgeoisie voor '14 reeds kwam te verkeren, de ene tengevolge van de machtsaanwas van het proletariaat, te meer verontrustend voor haar naarmate zij er nog minder aan gewend was; de tweede terzake van de zich emanciperende volken van Azië, gesymboliseerd in Japan. Het evenwicht op zijn minst, het overwicht in feite waarin de bourgeoisie van Europa ten opzichte van deze beide vijandige machten verkeerde, begon te wankelen. En viel het te ontkennen, dat de successen van de geneeskunde in het algemeen en inzonderheid van de sociale en preventieve, zeker, ook haarzelf beschermden - reden, waarom zij ze dan ook stimuleerde - maar tegelijkertijd ook haar potentiële tegenstanders elke dag krachtiger maakten? Wie met huiver elke kiesrechtuitbreiding aanzag, omdat de hegemonie der bourgeoisie hem bewust of onbewust heilig was als voorwaarde van de beschaving, moest in wezen wel de teruggang van de zuigelingensterfte met dezelfde huiver aanschouwen, al zal zijn menselijkheid hem in de regel verboden hebben, zich dat laatste te bekennen. En wie het ‘gele gevaar’ vreesde, omdat de Europese hegemonie hem heilig was als onderpand van zijn cultuur, die voor hem de cultuur vertegenwoordigde, moest wel met schrik constateren, dat de ontdekkingen der bacteriologen en de maatregelen der sociale hygiënisten ginds dezelfde uitwerking hadden als hier. Een van de eerste kiemen der latere gedachte van de welvaartsstaat is aan de sociale geneeskunde ontsproten. En deze zelf was dan ook al doende, zij het voor de meeste harer beoefenaren nog ongewild en onbewust, het evenwicht labiel te maken dat de oorlog van '14 verstoren zou. Wat er alleen maar mooi uitzag in vitro, bleek in vivo voor de bestaande orde niet zonder bedenking. |
|