Op het breukvlak van twee eeuwen
(1976)–Jan Romein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 333]
| |
Hoofdstuk XVII Nieuws voor iedereenIn de toespraak tot de verzamelde leden van het Institute of Journalists in de Guildhall op 10 september van het jaar 1900, klaagde de voorzitter James Henderson over het Amerikaanse sensationalisme van de Britse pers.Ga naar eind1 Die mening stond niet op zichzelf noch beperkte de Amerikaanse invloed zich tot de journalistiek of zelfs tot Engeland. Een jaar later schreef W.T. Stead zijn boek, dat in 1902 verschijnen en tot titel krijgen zou The Americanization of the world en tot ondertitel The trend of the twentieth century.Ga naar eind2 Ook in 1902 bundelde F.A. MacKenzie een reeks artikelen, geschreven voor de Daily Mail onder de titel The American invaders. Het was, ondanks die titel, een poging tot objectieve afweging van Amerika's invloed. Hij moest vaststellen dat zowel wat de persen, vooral die van Hoe & Co. uit New York, als het papier en de inkt betrof, de Amerikaan het gewonnen had.Ga naar eind3 En de schrijver was thuis in die wereld. Hij is dezelfde die later de Mystery of the Daily Mail schrijven zou.Ga naar eind4 Zo wist hij uiteraard ook, dat de man achter de schermen, die in 1893 getracht had The Times te kopen en de Pall Mall Gazette inderdaad had gekocht, de Amerikaanse multimiljonair William Waldorf Astor was.Ga naar eind5 Deze koopziekte paste trouwens als een stuk in een legkaart in andere feiten: had Pierpont Morgan niet een paar jaar later alle schepen van de Leyland-maatschappij verworven en had de Amerikaanse tabakstrust zich niet bij het begin van de nieuwe eeuw van de meeste Engelse tabaksfirma's meester gemaakt?Ga naar eind6 En dit paste weer in het algemene beeld: terwijl voor 1900 nog twee derden van de Amerikaanse export landbouwprodukten waren, had de verhouding zich sindsdien zo snel gewijzigd, dat nog voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog er evenveel industrie- als agrarische produkten Europa van Amerika uit bereikten.Ga naar eind7 Verwonderlijk is die invloed van overzee juist op de moderne massapers overigens evenmin als later op de film. Als deze immers rust ook die pers op twee zuilen: kapitaal en techniek, als deze heeft zij ook één voorwaarde: de massa. De voorsprong van Amerika op dit gebied heeft zowel positieve als negatieve grondslagen. Positief is zijn grote kapitaalsaccumulatie en -concentratie, die de mogelijkheid schiep voor de uitvinding en bouw van arbeidbesparende machines, terwijl terzelfdertijd de behoefte daaraan groot was: voorlijkheid door een gebrek aan mensen. Positief is ook dat die relatief weinigen zo goed als allen lezen konden. Negatief was de betrek- | |
[pagina 334]
| |
kelijke afwezigheid van een hoger ontwikkelde klasse met haar neiging tot monopolisering van het beschavingsgoed. Negatief tenslotte ook als gevolg hiervan de betrekkelijke vormloosheid dier beschaving. Men overdrijve intussen de Amerikaanse invloed op dit gebied ook weer niet. Ook zonder het verre voorbeeld zou zich in Europa in deze periode een populaire pers ontwikkeld hebben. Ook hier accumuleerde en concentreerde zich kapitaal, dat de dure installatie van zetmachines en rotatiepersen mogelijk maakte. Ook hier ontwikkelde zich de techniek. Ook hier nam het verkeer toe en daarmee de mogelijkheid van betere en snellere nieuwsvoorziening. Ook hier groeiden de steden en in die steden een massa, los van de oude banden ener verloren traditie, een massa die wel had leren lezen, maar wie 't aan geld, lust en tijd voor gezette lectuur ontbroken had en die er nu aan toe was gaande naar en komende van haar dagelijks werk verstrooiing en vergetelheid te zoeken in een krant die deze behoeften bevredigde. Zo is de mening verdedigbaar, dat de Franse boulevardpers een autochtone Parijse vinding is, van voor en zelfs lang voor de tijd, dat Joseph Pulitzer in 1883 de Newyorkse World van Jay Gould kocht om het blad op sensationele wijze te hervormen. Het eerste nummer van Le Petit Journal is tenslotte al op 2 februari 1863 verschenen en kort daarop bereikte de krant de voor die tijd ongehoorde oplaag van 100 000. Zij dankte haar opkomst aan soortgelijke factoren als later ook elders hetzelfde slag bladen de bodem bereidden: het geld van bankier Moïse Billaud, het technisch vernuft van Hippolyte Marinoni, die bij Avenel als de uitvinder van de rotatiepers te boek staatGa naar eind1, en de journalistieke flair van Emile de Girardin van La Presse. Hier al ging het om een blad, niet gebonden aan een bepaalde politieke partij, maar als 't er op aankwam behoudend, bedoeld als winstobject, gebaat bij advertenties en reclamecampagnes, bestemd voor de ‘kleine man’, en dan ook reeds geleid krachtens het ‘beginsel’ van Villesmessant van de Figaro: ‘elke dag opnieuw een steen in de vijver’.Ga naar eind2 Het enig specifieke ‘Franse’ dat er aan was, was misschien het feit, dat zijn befaamdste redacteur de natuurlijke zoon was van een graaf.Ga naar eind3 Het voorbeeld van Le Petit Journal is niet zonder navolging elders gebleven. Ook Nederland kreeg na de afschaffing van het belemmerend dagbladzegel in '69 in 1870 zijn ‘kleine krant’: Het Nieuws van den Dag van Simon Gorter, Hermans vader.Ga naar eind4 In Parijs zelf moest ook de politieke opiniepers min of meer het populaire voorbeeld volgen, zowel in haar inhoud als ook in haar prijs. Waren er in 1881 in Parijs drieëntwintig zuiver politieke dagbladen van 5 centimes, tegen nog het dubbele aantal dat duurder was, in 1899 waren er al zestig en nog ongeveer hetzelfde getal duurdere.Ga naar eind5 | |
[pagina 335]
| |
Curieus genoeg, werd toch ook dit Franse voorbeeld ‘Amerikaans’ genoemd. Zo zei Edouard Lockroy al in 1889 in de voorrede bij L'annuaire de la presse, doelend op deze verschijnselen: ‘Wij veramerikaniseren elke dag meer’.Ga naar eind1 Maar het woord betekende dan niet veel meer dan: technischefficiënt, zonder literaire poespas. In Duitsland valt een jaar of tien na Frankrijk al evenzeer een zelfstandig begin van eenzelfde, kennelijk onafwendbare ontwikkeling aan te wijzen. Het tijdstip, later zelfs dan in Nederland, laat zich eenvoudig verklaren: het dagbladzegel werd in Duitsland pas in 1873 afgeschaft.Ga naar eind2 In Berlijn is het het Berliner Tageblatt van Rudolf Mosse onder redactie van Arthur Levysohn, dat eind '72 de brede weg opging, voor de ‘zonde’ beloond door een daar tot dusver ongekend hoge oplaag. Een tien jaar later waren de voorwaarden alweer verbeterd. August Scherl heeft er het dankbaarst denkbare gebruik van gemaakt. Hij was een van die mensen, die het eigenbelang niet verblindt, maar juist ziende maakt, zoals anderen dat bij de liefde kan overkomen. Zulke mensen zijn er uiteraard altijd geweest, maar de uitzonderlijke kansen die de naar alle windstreken expansieve wereld van omstreeks de eeuwwisseling hun bood, wekt de schijn alsof zij inzonderheid in die tijd talrijk waren. Het is of zijn door winstzucht gescherpt oog reeds het Wilhelminische Duitsland ontwaarde dat een tien jaar later ook inderdaad zou bestaan. Hoe dit zij, hij zag zijn kans en greep haar met de oprichting van de Berliner Lokal-Anzeiger. De naam wijst er al op, dat het hem om de advertenties te doen was en inderdaad heeft Scherl die financiële hefschroef in werking gesteld, waarbij het aantal advertenties dat van de abonnees, en het aantal abonnees dat van de advertenties opvijzelde; een mechanisme waar elke moderne krant zich aan moet onderwerpen op straffe van ondergang. Het blijft intussen de vraag of hij deze financiële machinerie zou hebben kunnen construeren als hij niet in de eerste plaats een intuïtief begrip van massapsychologie gehad had. Hij had het, misschien wel juist, omdat hij zelf een mensenschuwe zonderling moet geweest zijn, die in zijn eigen firma een aparte trap had en zelfs eens, zo gaat althans het verhaal, in de schouwburg drie loges huurde om, plaats nemend in de middelste, zeker te zijn met rust te worden gelaten.Ga naar eind3 Hij was in elk geval een der eersten die begreep, dat de tijd van de lange hoofdartikelen, waarvan de onderwerpen alleen de ingewijden interesseerden, die zo goed als zonder alinea's gezet en doorspekt werden met klassieke citaten, voorbij was, dat het in deze ‘nieuwe lagere school’ de ‘gewone man’ om nieuws te doen was, zij het uit Berlijn, Parijs, Londen of New York, waar nieuws als het moest, snel nieuws als het ging, bloederig nieuws als het kon. Die gedachte hebben omstreeks diezelfde tijd ook | |
[pagina 336]
| |
anderen gehad, Scherls eigenste vinding was zijn eigen distributieapparaat, onafhankelijk van bestaande agentschappen, want hij besefte dat ‘zijn’ vrouwen, die alleen zijn krant bezorgden, ook alleen daarvoor reclame zouden maken. En reclame was in elk opzicht de kern van zijn onderneming. Later is het blad orgaan van de militaire partij geworden, maar dat is een tweede hoofdstuk, al staat het niet los van dit eerste.Ga naar eind1 Men kan dit alles ook in één zin samenvatten: Scherl was een der eerste moderne organisatoren, een man die lette op alle kleinigheden, en grotigheden aan anderen kon overlaten; die alles uit zijn medewerkers haalde, door hen voortdurend tegen elkaar te laten opbieden, hen daarmee in onzekerheid te laten omtrent hun positie en hen daarmee weer afhankelijk te maken van de leiding; een man, die onmiddellijk beslissingen kon nemen en ze onmiddellijk kon laten uitvoeren, of die, zo nodig, ook niet-beslissen, maar afwachten kon, maar dan steeds op het goede ogenblik en in de goede zaak, altijd rusteloos en tegelijkertijd altijd rustig, bij alle zonderlingheid zeker van zichzelf door zijn mensenkennis. Scherls unieke succes steeg zijn concurrenten van de Berliner Zeitung, de Berliner Abendpost en het weekblad de Berliner Illustrierte Zeitung, Leopold Ullstein en zijn zonen, naar het hoofd. Tegen het einde der eeuw, toen enerzijds de kansen voor een dagblad met massaoplage nog maar steeds stijgende bleven en anderzijds de Lokal-Anzeiger het te hoog scheen te gaan zoeken, besloot Ullstein, hoewel de zeventig al gepasseerd, zijn kans te wagen: 20 september 1898 verscheen na lange en grondige voorbereiding het eerste nummer van de Berliner Morgenpost, waarvan de hoofdredactie aanvankelijk aan Arthur Brehmer werd toevertrouwd, een zonderling van de zelfkant van het intellect, die het bijv. eens in zijn hoofd haalde, hoewel hij al tien jaar getrouwd was, een huwelijksreis te maken naar Parijs per auto, zo een die zijn afkomst van het rijtuig nog niet verloochend had, een veulen-auto op hoge spaakwielen, open en voor de gelegenheid met guirlandes versierd. Twintig andere soortgelijke vehikels deden hem uitgeleide en boze tongen fluisterden dat hij het niet verder gebracht had dan tot Potsdam.Ga naar eind2 Door de eerste moeilijkheden, niet van deze reis, maar van de krant, hielp hem een tweede type, de Weense journalist en bohémien Leopold Jacobson, de auteur o.a. van het libretto van Walzertraum.3 De nieuwe krant kostte maar tien Pfennig per week en te verwonderen is het dan ook niet, dat de thermometer al spoedig begon op te lopen: 19 april 1899 was de 100 000-streep overschreden. Op de reclamezuilen verschenen nu, groot genoeg om ook door de jachtigste voorbijgangers te worden gezien, de getalsstijgingen van de Morgenpost naast die van de Lokal-Anzeiger. Men begon te wedden. Precies een jaar na het ver- | |
[pagina 337]
| |
schijnen van Ullsteins blad was de zaak beslist: de Morgenpost had 40 000 abonnees meer dan de Lokal-Anzeiger, die er 120 000 had. Scherl hield de strijd nog drie maanden vol. Toen stuurde hij - het was in de eerste dagen van 1900 - als een ‘echte’ koning een afgezant, met de bereidverklaring voor 1 miljoen mark een aandeel in de Morgenpost te kopen op voorwaarde dat Ullstein zijn abonnementenaantal niet langer op de reclamezuilen zou aanplakken. Het was misschien de redding voor Scherl, het was het zeker voor de Ullsteins, want zowel de krant zelf als de speciale reclame ervoor verslond geweldige sommen. Op 11 mei 1900 werd de prijs van tien op vijftien Pfennig gebracht. Niet om haar bijzonderheid leek deze geschiedenis van de beide Berlijnse volksbladen het vermelden waard, veeleer om haar gewoonheid; illustreert zij enerzijds de wassende dagelijkse wedkamp van twee kapitaalsgroepen om de gunst van janalleman, anderzijds belicht zij de in deze jaren tegelijk toenemende neiging, en niet alleen bij nieuwsleveranciers, die strijd ten koste van de koper te beslechten. De oude Leopold heeft deze triomf van zijn dynastie niet meer beleefd; hij was in de nacht van 3 op 4 december 1899 gestorven, ruim een maand voor het sluiten van het contract.Ga naar eind1 Gewoner dan Scherl of Brehmer, was hij niet minder typisch voor de ouderen uit zijn tijd: gedoopte jood, voor wie het verschil tussen beide godsdiensten niet relevant was, en dat niet uit onverschilligheid, maar meer als laatste rest van het rationele geloof der achttiende en het liberale van de negentiende eeuw. Jezus had, net als het jodendom, liefde tot de naaste gepredikt en haat verafschuwd. Of zijn omwandeling op aarde als Gods zoon symbolisch of letterlijk moest worden opgevat, moest ieder voor zich beslissen.Ga naar eind2 De ontwikkeling van de populaire pers in Engeland verschilt niet wezenlijk van die op het vasteland van Europa. Ook hier de opeenhoping van grote kapitalen, onmisbaar voor de installatie van dure machines, wier gestadige verbetering ze gestadig duurder maakte. Ook hier een massa, die de leerplicht - hier sinds 1870, twaalf jaar voor de Franse - geleidelijk aan had leren lezen en die door de kiesrechtuitbreiding eerst in 1867 en vervolgens in het midden der jaren '80 een primitieve, maar oprechte belangstelling althans voor bepaalde aspecten van de nationale zaak had opgevat. Maar ook hier kon de bestaande pers, door heren voor heren geschreven, die belangstelling niet bevredigen. Noch politieke hoofdartikelen van anderhalve kolom kleine letter, vaak over verre landen met onuitspreekbare namen, vol toespelingen op de Romeinse geschiedenis en literaire citaten van onbekende beroemdheden, noch even lange verslagen van zeurderige debatten in lager- en hogerhuis, noch beschouwingen over | |
[pagina 338]
| |
beurs- en bankzaken waren van de gading van dit nieuwe publiek, dat 's ochtends nog slaperig aan zijn werk ging en 's avonds weer moeite had de ogen open en het hoofd bij nog zo eenvoudige lectuur te houden. Zijn eigen krant bood het daarentegen net wat het nodig had: inactieve activiteit. Het was of het, haar lezend, zich bewust stortte in de stroom des tijds, ja alsof het de geschiedenis mee-maakte, omdat het las over wat bezig was geschiedenis te maken. W.T. Stead in zijn Pall Mall Gazette, overgangsfiguur ook hierin dat hij nog een baard droeg en al met een vulpen schreef, heeft er wel iets van begrepen. Hij kon althans een ‘stunt’ niet alleen waarderen, maar heeft ook een van de eerste en tegelijk beroemdste op zijn geweten. Wij bedoelen zijn ‘Maiden tribute of modern Babylon’, een serie artikelen, juli '85, waarin hij het bewijs leverde, dat er een handel in blanke slavinnetjes van veertien jaar of nog jonger bestond door - door er zelf een te kopen. Een wet tegen deze misschien gemeenste van alle misdaden, die de regering eerst niet had willen indienen, werd na de publikatie niet alleen ingediend, maar aangenomen. Doch Stead kreeg zijn goede bedoelingen ten spijt zijn straf uit te zitten.Ga naar eind1 Ook T.P. O'Connor ging met zijn in januari '88 gestichte Star al een eind op de nieuwe weg.Ga naar eind2 Hij liet al eenvoudiger taal schrijven en vermeed politiek of liever: gaf, zelf aanhanger van de radicale vleugel der liberale partij, andere politiek die in drie woorden is samen te vatten als: aanval op voorrechten. Maar revolutie in het krantenbedrijf was dit nog niet, niet eens het inzicht dat het daartoe moest komen.Ga naar eind3 Het lot sloeg eerst nog, alvorens op de hoofdweg uit te komen, een vreemde zijweg in. Die liep langs een vegetarisch restaurant in Manchester, eigenaar George Newnes. Deze gaf sinds '81 Tit-Bits uit, een wekelijkse verzameling anekdoten, incidenten, grapjes, versjes en wetenswaardigheden in het genre ‘Wist u dat...?’ Hij had eenvoudig achter zijn neus aangelopen en liet alleen drukken wat hem en zijn vrouw zelf in zo hoge mate interesseerde en merkte pas achteraf, dat zij de enigen niet waren. Maar dat was niet de hele verklaring van het succes. Twee vondsten droegen daar ook nog het hunne toe bij: hij verzekerde zijn lezers tegen spoorwegongevallen en hij schreef in zijn blad prijsvragen uit: je kon er zomaar een villa mee winnen, op geen andere voorwaarde dan dat zij naar het blad vernoemd moest worden. Of je kon er ook een aanstelling aan het blad mee verdienen. De man die deze prijs won, heette Arthur Pearson, de stichter, in 1900, van de Daily Express, de rivaal van Harmsworth van de Daily Mail.Ga naar eind4 Ook van Alfred Harmsworth, de latere lord Northcliffe, loopt er nog een lijntje naar Newnes. In 1885 kreeg de laatste bezoek van een twintigjarige | |
[pagina 339]
| |
William T. Stead in het boevenpak. De journalist van de eerste ‘stunt’. Hij kocht openlijk een minderjarig meisje om de gruwelen van de handel in blanke slavinnen aan te tonen - en werd veroordeeld.
| |
[pagina 340]
| |
jongeman, zoon van een Engels advocaat en een mooie Ierse, 1865 geboren in de buurt van Dublin, die zich als medewerker aan Tit-Bits kwam aanbieden en die niemand anders was dan de latere krantenkoning.Ga naar eind1 Deze begon zijn eigenlijke loopbaan in '88 met een imitatie van Tit-Bits: Answers to Correspondents. Een succes werd het al wel, een sensatie nog niet. Die laatste kwam pas acht jaar later, toen, na achttien maanden zorgvuldige voorbereiding, op 4 mei 1896 de Daily Mail startte, ‘the busy man's paper’, ‘the penny paper for a halfpenny’, het blad ‘dat elke dag elke andere krant sloeg’. En dat deed het: de Daily Mail vertoonde alle kenmerken van de populaire pers: meerkolommige koppen boven elke dag een andere ‘topic’, groot en klein nieuws, maar kersvers, zorgvuldig geredigeerd en opgemaakt, nieuws dat de aandacht der lezers - en van de lezeressen niet te vergeten - reeds had, of dat haar kreeg doordat het in hun krant stond. Interviews, schandalen, misdaden. Verzekeringen ook en prijzen. In plaats van de vroegere hoofdartikelen van anderhalve kolom, kwamen er nu drie van een halve kolom. Reeds in het eerste nummer was er een, dat de glorieuze toekomst van de auto voorspelde, waarover tot dusver slechts gelachen en die bovendien bij de wet aan banden gelegd was. Die lijn zou tien jaar later strak worden doorgetrokken. De vliegerij zou zich trager ontwikkeld hebben zonder de voortdurende aanmoediging-met-prijzen van de Daily Mail: £ 10 000 in 1906 voor een vlucht Londen-Manchester, een zelfde bedrag in 1911 voor een vlucht rond Engeland, in '13 voor een transatlantische. ‘Niets kan het feit verhelen’, schreef de Daily Mail in '11, ‘dat de mens een nieuwe hoedanigheid, een nieuwe macht heeft verworven.’ Het ging vóór de sport, maar ook tegen Duitsland. De krant bood van die heerlijke sensatie die tegelijk verdoofde en opwekte en net iets meer voor net iets minder. Hij betaalde ook iets beter. Terwijl het wekelijks salaris voor een hoofdredacteur van een eersterangs blad tot nu toe zes guinea's had bedragen, men Astor van de Pall Mall al van verspilling beticht had toen hij daar zeven van maakte, gaf Harmsworth er nog een paar meer. Men heeft zich veel moeite gegeven om het geheim van het inderdaad spectaculaire succes van Harmsworth te verklaren. Men heeft gewezen op zijn studiereizen voor 1896 naar Amerika, op zijn intuïtieve kijk op de psychologie van de massa, op het feit dat hij, anders dan andere persmagnaten, van huis uit geen politiek doel najoeg en zelfs geen economisch, anders dan aan zijn bedrukt papier te willen verdienen; op de samenwerking met zijn broer Harold, de latere burggraaf Rothermere, het financiële genie, die in Newfoundland van 7500 vierkante kilometer bos papier maakte. Hierop ook, dat hij intellectueel in geen ander opzicht boven zijn | |
[pagina 341]
| |
lezers uitstak dan dat hij met zijn organisatorisch genie een diepe behoefte van zijn tijd doorzag en bevredigde. En stellig schuilt in al die veronderstellingen een deel van de waarheid, maar het diepst heeft toch Wells, menen wij, gepeild, toen hij als zijn vermoeden uitsprak, dat Northcliffe ‘de losheid en onzekerheid van de dingen om hem heen voelde en op zijn ongeduldige manier probeerde iets vasts en stabiels te verkrijgen’. Zijn ervaring immers had hem geleerd - aldus Wells - dat men een ding slechts goed te adverteren of er een prijs voor uit te loven had om alles te veroveren, waaraan men behoefte gevoelde, of het nu de wereldvrede of een geneesmiddel tegen kanker, of tenslotte een machine was om de wereld mee rond te vliegen.Ga naar eind1 Iets vasts en stabiels heeft uiteraard ook Northcliffe met zijn onrustig zoeken niet gebracht, veeleer is hij zelf in 1922 in de uiterste onrust der krankzinnigheid aan dat zoeken te gronde gegaan. Dat neemt echter niet weg, dat in het succes van al zijn ondernemingen een surrogaat-zekerheid zat, zowel voor hem zelf als voor de miljoenenmassa die zijn kranten las. Hoe dit zij, een feit is, dat op een lager niveau veel van het ‘mysterie’ der Daily Mail verklaard kan worden uit de volledige overgave van zijn eigenaar, waarmee hij blijkbaar al zijn medewerkers, van Kennedy Jones, de hoofdredacteur af, tot de jongste verslaggever toe, heeft weten te bezielen. Zonder dat immers zou de dagelijkse jacht op nieuws, op telkens weer een ‘stunt’, dat voortdurend bedacht zijn op expansie niet onmogelijk, maar wel onmogelijk vol te houden geweest zijn. Het parool was: elke dag sneller, elke dag beter. Het ‘haastige spoed is zelden goed’ was in zijn tegendeel verkeerd. De grondslag was ook hier het dagelijks verbeterend wereldverkeer. De Daily Mail was o.a. het eerste blad dat, een jaar na zijn oprichting, een directe telegrafische verbinding van New York met Londen had, zoals The Times in 1903 het eerste draadloze telegram uit New York kreeg. Om de uitslag van bijv. een wedstrijd het eerst te hebben, werden kosten noch listen gespaard. Een ervan was het bezet houden van alle telegraaf- en telefoonverbindingen, onverschillig met welke teksten al was het die van ‘Genesis.’ Om de abonnees in Manchester te gerieven, heeft de Daily Mail eens een tijdlang een eigen trein gehuurd, tot de directie ontdekte, dat het telefoneren van het hele blad langs eigen lijnen goedkoper kwam. De hoofdzaak bleef echter steeds: nieuws, en nieuws was alles wat iets bijzonders was. De unieke reportage van de veertig overlevenden van de schipbreuk van de Aden, die na zeventien dagen van een eenzame rots gered werden, was de voornaamste stunt uit het tweede jaar van het blad. Aan de Boerenoorlog - Northcliffe was een bewonderaar zowel van Rhodes als van Kitchener en zelfs van Jameson | |
[pagina 342]
| |
- trok de krant zich verder omhoog. De gemiddelde dagelijkse verkoop, in 1899: 610323, liep in 1900 op tot 989255Ga naar eind1 - op de 2de maart van dat jaar, bij de eerste Engelse successen werd het miljoen met ruim 300000 overschreden - om in 1901, toen de oorlog in zijn guerrillastadium gekomen was, tot 836695 terug te zakken. Het is dan ook geen toeval, dat juist in 1900, 21 april, de grootste concurrent van de Daily Mail, Pearsons Daily Express, aan de dans om het gouden kalf ging meedoen. Die opgang was intussen niet veroorzaakt doordat de krant zei wat ‘men’ wilde horen. Integendeel, zij zag het als haar taak, op de ernst van de situatie te wijzen; zij bepleitte van het begin af aan, dat een goed uitgerust leger van minstens 100000 man nodig zou zijn om de Boeren te bedwingen. W.G. Steevens, die tevoren al met Kitchener in de Sudan was geweest, was aanvankelijk de grote man van die propaganda, tot hij, januari 1900, in het belegerde Ladysmith bezweek. Het liep zelfs op een conflict met de regering uit, die de Daily Mail van inlichtingen wilde uitsluiten, maar de andere kranten, beducht voor die aantasting van de persvrijheid, leverden ze haar onmiddellijk na ontvangst. Bij Mafeking was de krant o.a. door de eerste vrouwelijke oorlogscorrespondent, Sarah Wilson, vertegenwoordigd. Het gelijk dat Harmsworth kreeg, gaf hem ook wel de smaak voor de politieke campagnes, die hem sindsdien niet meer verlaten zou - en die zelfoverschatting, die hem er toe bracht, toen hij wat later zich een titel mocht kiezen, zich Northcliffe te noemen, omdat hij dan net als Napoleon, met een N kon signeren; politieke aspiratie en zelfoverschatting die tenslotte in de waanzin zouden uitmonden. Dit ene voorbeeld moge tegelijk volstaan om met de legende af te rekenen als zou deze nieuwspers geen politiek voeren. Het is alleen een andere, maar in de regel door haar vaak improviserend karakter geen betere dan die der opiniebladen. Deze politiek gaat echter schuil achter de ‘stunts’ waarvan de losse verkoop het moet hebben. De grootste ‘stunt’ uit het eerste decennium van de Daily Mail kwam bij de Vrede van Vereeniging in '02. De onderhandelingen werden in een kamp, in het diepste geheim gevoerd. Toch had de Daily Mail, en zij alleen, elke dag nieuws er over. Niemand begreep hoe dat mogelijk was. Later is aan het licht gebracht, dat zij een vertrouwensman in het kamp had, een met drie zakdoeken, een rode, een blauwe en een witte. Elke dag reisde een tweede vertrouwensman met de trein langs en die ving de ‘berichten’ op: rood: geen voortgang, blauw: er komt schot in, wit: ondertekening zeker. Maar dan nog? Ook het telegraafkantoor stond immers onder strenge bewaking? Geen nood. De code was van te voren zorgvuldig overeengekomen en de aan een ‘willekeurige’ parti- | |
[pagina 343]
| |
Winston Churchill als oorlogscorrespondent in de Boerenoorlog. Met de verbreiding van de telegraaf ontwikkelde zich het stelsel van vaste en reizende krantecorrespondenten. Naast Churchill werkte in de Boerenoorlog ook W.T. Stead (zie blz. 339) die het standpunt van de Boeren verdedigde.
| |
[pagina 344]
| |
culier in Londen verzonden telegrammen uit Johannesburg over in waarde schommelende mijnaandelen wekten onder hun talloze soortgenoten geen argwaan.Ga naar eind1 Begin 1905 had de krant een soortgelijke ‘stunt’, inzover nog merkwaardiger, omdat het daarbij niet om listige vindingrijkheid, maar om werkelijk inzicht ging. Mr. Hands, de correspondent van de Daily Mail die terugkeerde van het Russische front over Sint Petersburg, maakte daar juist de ‘Bloedige zondag’ van 22 januari 1905 mee, en stuurde er, natuurlijk, een verslag van aan zijn krant. Op de redactie realiseerde men zich echter terstond - en het komt in dit soort zaken op uren, ja soms op minuten aan - dat het na deze uitbarsting in de hoofdstad in de andere steden niet rustig zou blijven. Daar zat kopij in. In welke zou het het eerste losbarsten? Ongetwijfeld in Warschau. MacKenzie, ook nauwelijks uit Mantsjoerije terug, kreeg de opdracht. En hij kwam inderdaad de volgende zaterdagmorgen een paar uur voor de bom barstte in de Poolse hoofdstad aan. De maandagmorgen daarop stond zijn kolommenlange verslag in de krant, het enige dat door de censuur geglipt was. De oplaag steeg die dag met 50000.Ga naar eind2 De offers aan geld en geest voor die snelle berichtgeving gebracht, zouden evenwel zinloos geweest zijn, wanneer er geen technisch apparaat geweest was, in staat haar nog sneller te verwerken. Met de oude handpers was daar geen kijk op. Men heeft berekend, dat een krant van zes bladzijden in een oplaag van 1,2 miljoen in tien uren gedrukt, een 5000 handpersen en ongeveer 20000 drukkers zou eisen, om van het leger handzetters nog te zwijgen. Noch de snelpers uit het begin van de negentiende eeuw noch zelfs het prototype van de rotatiepers, dat de Times-drukkerij omstreeks 1860 had ontwikkeld, zou het afgekund hebben. Pas de behoefte aan de krant met nieuws voor iedereen heeft de moderne rotatiepers tot de perfectie gebracht, die haar in staat stelt per uur 200000 bladen van acht bladzijden te drukken. Gelijk-op ontwikkelde zich de moderne zettechniek. Maar niet vanzelf. We kennen tot 1904 een kleine tweehonderd namen van uitvinders van zetmachines. De voor het nieuwe doel bruikbare, de zgn. Linotype, is die van de in 1899 overleden Ottmar Mergenthaler, een Duits-Amerikaan, sinds 1886 op de markt. Een decennium jonger is de Monotype van de Amerikaan Lanston, die in 1913 stierf.Ga naar eind3 Vraagt men, wie zowel die kostbare berichtgeving als de nog veel kostbaarder verwerking daarvan als - niet te vergeten - de winsten uit het krantenbedrijf, betaalde, dan kan het antwoord daarop zowel luiden: de lezer als: niet de lezer. Niet de lezer inzoverre als de krant die bij hem als abonnee thuis werd bezorgd, of die hij op straat kocht, aan papier alleen al | |
[pagina 345]
| |
meer geld had gekost dan hij er voor moest neertellen. Maar uiteindelijk toch: de lezer of beter: de lezers, omdat zij voor de goederen, die hun krant adverteerde, op zijn minst zoveel meer uitgaven als de advertentiecampagne gekost had, op grond waarvan zij nu juist dit en geen ander artikel kochten. Maar in het budget van een krant is dat natuurlijk niet te zien. Wat daar wel uit te zien is, en heel duidelijk, is dat zonder advertenties een moderne krant bij wijze van spreken geen dag kan bestaan. De Economist heeft het eensGa naar eind1 ruwweg becijferd. Zij kwam tot de conclusie, dat de produktiekosten van een groot dagblad jaarlijks ruim 4,5 miljoen pond bedroegen, waarvan 1,7 miljoen aan papier en 1,15 miljoen aan winst, waar tegenover dan aan inkomsten stond: ruim 1,5 miljoen van de verkoop, maar 3 miljoen van advertenties. Dat zij het deed voor een twintig jaren later dan die waar het hier om gaat, maakt in principe geen verschil. De jacht op lezers die toen inzette vond haar verklaring ook toen al niet in een behoefte om die lezers te beïnvloeden, laat staan om hun orgaan te zijn, maar in de advertenties, die duurder werden naarmate de oplaag groter was.Ga naar eind2 Een krant was een bedrijf in bedrukt papier geworden en wat er op gedrukt werd was alleen van belang inzoverre het lezers aantrok of afstootte. Heel deze machtige intellectuele, technische, organisatorische en commerciële apparatuur was evenwel nog niet voldoende om de overstelpende lavastroom van gebeurtenissen uit de sinds 1870 ongeveer één geworden wereld te verzamelen en te verwerken. Naarmate voor de nieuwe persmagnaten het verkrijgen en het verteerbaar maken van al dit nieuws duurder en duurder werd, moesten zij meer en meer er op bedacht zijn, het tegelijk weer goedkoper te maken. Dat werd de functie van de persbureaus. Deze bestonden al voor onze periode: het oudste, dat van Havas, het Agence Havas, dateert zelfs reeds van 1835, Wolffs Telegraphisches Correspondenz-Büro van 1849, en Reuters Telegram Company Ltd. van 1851. Maar nog in '58 had de uitgever van de Times Reuters aanbod hem van nieuwsberichten te voorzien, beleefd van de hand gewezen, en als de Morning Advertiser toen hetzelfde had gedaan, zou deze objectief onvermijdelijke ontwikkeling misschien nog meer vertraagd zijn. Sinds de eerste overeenkomst der drie bureaus uit 1859 over de afpaling hunner bronnen en afzetgebieden en de onderlinge uitwisseling van berichten, kan men inderdaad al spreken van een wereldnet van telegrafische berichtgeving.Ga naar eind3 In onze periode droeg dat net nog de Engelse kleuren. Van het wereldkabelnet was, in 1913, 54% Engels, 20% Amerikaans, 8% waren resp. Frans en Duits. Het behoeft wel geen betoog dat de functie daarvan zich tot in onze tijd toe in omvang en intensiteit is blijven ontwikkelen. | |
[pagina 346]
| |
Gevolg van de eenwording der wereld, is dit net er op zijn beurt ook een der oorzaken van. Al zijn voor de beschouwingen over de feiten de eigen correspondenten der grote bladen niet overbodig geworden, de bron van de feiten zelf zijn toch meer en meer de persbureaus geworden. Zuiver is die bron niet. Hoeveel nieuws en van waaruit ook er wordt overgeseind, het blijft uiteraard een selectie en alle nieuws is reeds daarom tegelijk een beoordeling van dat nieuws of toch op zijn minst van het belang daarvan. Het nieuws der persagentschappen is het te meer door de, in wisselende vormen verhulde, maar altijd aanwezige betrekkingen van die nieuwsbronnen met hun regeringen, van Havas met de Franse, van Wolff met de Duitse, van Reuter met de Engelse. Niet voor niets heetten die bureaus ‘officieus’, al bleven hun bedrijven heel of half particulier. Er waren verbindingen van zakelijke en persoonlijke aard, die meestal over een persafdeling aan een der ministeries liepen. Het duidelijkst waren zij in Duitsland, waar onder von Bülow Otto Hammann de leiding had van de Nachrichtenabteilung des Auswärtigen Amtes. Maar dat betekent nog niet, dat die van het Bureau de la Presse et des Informations aan de Quai d'Orsay, waar destijds Robert de Billy de touwtjes in handen had, minder eng waren.Ga naar eind1 Het ondoorzichtigst zijn de betrekkingen van regering en pers, al of niet via Reuter, wel in Engeland, maar dat zij er ontbroken zouden hebben, is al daarom onaannemelijk, omdat, zo ergens, dan hier de regering zich niet veroorloven kon de publieke opinie te negeren. We hebben er trouwens een voorbeeld van, door Northcliffes broer Cecil overgeleverd. Het was in 1909, kort nadat Northcliffe ook de Times zijn eigendom mocht noemen. Lloyd George, die andere menselijke dynamo, wilde, het kostte wat het kosten moest, zijn wegenwet door het parlement krijgen en hij ging daarbij zover, dat hij het ontwerp een dag voor de openbare behandeling aan Northcliffe afstond, exclusief voor zijn Daily Mail, om met die gunst, en niet tevergeefs, de massale steun van het dagblad te kopen.Ga naar eind2 Niet minder groot dan op de binnenlandse, is de invloed van de persbureaus en de kranten op de buitenlandse politiek geweest, en dan vooral van de populaire pers om voor een bepaalde regeringspolitiek een massabasis te scheppen. In een afzonderlijke daaraan gewijde studie heeft Hale duidelijk aangetoond, hoe de pers over het algemeen trouw volgt wat hij de diplomatieke revolutie noemtGa naar eind3, d.w.z. de verschuiving der Engelse bondgenootschappen tussen 1902 en '07. In '02, met het bondgenootschap met Japan, veranderde de toon tegenover dit land; voor '04 al wordt die tegenover Frankrijk even vriendelijk als hij omstreeks de eeuwwisseling vijandig geweest was en hetzelfde zien wij in '07 ten opzichte van Rusland. | |
[pagina 347]
| |
Zoals in 1904 de decadente Marianne de herrezene werd, zo werd drie jaar later de ongelikte Russische beer een fatsoenlijke held. In overeen stemming daarmee sloeg in datzelfde lustrum de toon van de Engelse pers tegenover Duitsland in het algemeen radicaal om van redelijke welwillendheid in geprikkelde ergernis, niet in de laatste plaats door toedoen van Harmsworth, die in die jaren eens gezegd moet hebben, dat hij wel zorgen zou, dat in zijn bladen, die van de Associated Newspaper Ltd., d.w.z. in de Daily Mail, Evening News, Weekly Dispatch en Overseas Daily Mail, geen goed woord over Duitsland te vinden zou zijn. En wanneer het, omgekeerd, niet gelukt is Italië als derde in de Driebond vast te houden, dan is de houding van de Italiaanse pers daarvan een der, zij het secundaire oorzaken.Ga naar eind1 De eindindruk, die een studie van de wederzijdse verhouding pers-regering in deze periode achterlaat, is deze, dat een regering die een actie overweegt, de pers slechts voorzichtig inschakelt, zolang zij nog in het stadium van het aftasten der mogelijkheden verkeert, doch dat zij alle persregisters uittrekt op het ogenblik dat zij tot actie besloten heeft en geen terugtocht meer overweegt. Bij een beoordeling van de houding der pers tegenover de regering is zelfs een zo ruime formulering nog te eng, omdat zij wel nimmer eenstemmig is geweest. Een voorbeeld waaruit blijkt, dat een regering, die wist wat zij wilde, zich door de pers uit haar koers heeft laten slaan, zal, geloven wij, niet gemakkelijk gevonden worden. Als haar invloed nochtans steeds groot en soms beslissend genoemd kan worden, komt dat doordat een regering meestal niet of toch niet zeker genoeg weet wat zij wil. Zo is, aanvankelijk haast ongemerkt, de traditionele officiële diplomatie in die jaren doorkruist geraakt door een geïmproviseerde en officieuze, wier quasi-openbaarheid door haar ongecontroleerd karakter de verstandhouding tussen de volken vermoedelijk evenveel, zo niet meer geschaad heeft dan de vroegere welke men toen haar geheim karakter begon te verwijten. En gelijk de pers de diplomatie doorkruiste, deed zij het ook de parlementaire activiteit. Wat de laatste in deze jaren aan invloed in de staat verloor, won de eerste.Ga naar eind2 De vraag naar de wederzijdse beïnvloeding van politiek en pers, waarover de schijnwerper van ons onderzoek als bij toeval en al te haastig gleed, leidt vanzelf naar die nog bredere en ook diepere vraag naar de invloed van deze nieuwe pers in het algemeen. De geschiedschrijver, die meer dan kroniekschrijver moet zijn, kan er niet aan voorbijgaan. En zeker die historicus niet, die de omslag van de negentiende naar de twintigste eeuw tracht te beschrijven, want een van de draaipunten daarbij is de factor: massa, die, aan het begin van de vorige eeuw nog te verwaarlozen, in deze | |
[pagina 348]
| |
de hoofdrol toebedeeld kreeg. En die massa zou afgezien dan van de periodieke uitspraken van het kiezerscorps zonder de pers stemloos zijn als voorheen. Maar hier ligt tegelijk een van de moeilijkste problemen van de ‘historia hodierna’. Geeft de pers, en dan inzonderheid de populaire, slechts stem aan wat de massa beweegt, gelijk zij het zelf graag voorstelt, of beweegt zij omgekeerd de massa door deze in te gieten wat de persdirigenten begeren, gelijk haar critici plegen te zeggen? Vermoedelijk is zowel het een als het ander waar en dat niet in de zin van nu eens het ene en dan weer het andere - ofschoon ook dat kan - maar in die van: beide tegelijk waar. Tot die conclusie is omstreeks 1910 ook Bücher gekomen toen hij in het eens beroemde verzamelwerk Kultur der Gegenwart de verhouding van de pers tot de openbare mening onderzocht.Ga naar eind1 En hoe waar het ook is, dat de mening der massa niet samenvalt met wat men de ‘openbare mening’ pleegt te noemen, waar ook en zelfs vooral die van de hogere sociale lagen in verdisconteerd is, de eerste was ook destijds al toch een deel van de tweede. Men kan dus, menen wij, ook tussen pers en massa wel een wisselwerking aannemen, mits men daarbij niet vergete, dat de hoofdstroom van de pers uitgaat. Die restrictie klemt te meer, wanneer men bedenkt dat volgens een intiem kenner als Kennedy Jones zelfs pers en publieke opinie elkaar eer niet dan wel dekken. Naar zijn mening bleken in slechts 20 % van de gevallen de kranten die mening juist en geheel te weerspiegelen, in 50 % gedeeltelijk en ongeveer en in 30 % in het geheel niet.Ga naar eind2 Dat is ook nog daar vaak het geval, waar de lezers zelf denken, dat hun krant nu net onder woorden brengt, wat zij zelf al gedacht hadden, want het is hun dan ontgaan, dat het de krant was, die hun, losjes-weg, maar met opzet die gedachte eerst heeft ingefluisterd. En het is waarlijk, ook toen al, niet alleen de massapers die dit kunstje verstond.Ga naar eind3 Omgekeerd was het echter ook destijds al wel een onloochenbaar feit - er zijn mislukkingen genoeg om dat buiten twijfel te stellen - dat een blad ook met de ruimste middelen en een volslagen gebrek aan geweten, niet elke willekeurige politiek kan doen slagen. Om succes te hebben moet wat zij voorstaat althans bij de meerderheid der lezers ‘aanslaan’, d.w.z. ergens toch aanknopen bij wat onder die lezers, hoe schimmig ook, leeft. Het is op dit bewijs uit het ongerijmde vooral, dat de theorie der wisselwerking stevig steunt. En waar, op haar beurt weer, althans gedeeltelijk de verklaring op steunt van het massale karakter dat de geschiedenis van de jongste eeuwwende eigen is. Het is van belang dit vast te stellen, omdat het misschien meer dan iets anders bijgedragen heeft tot de onzekerheid der bourgeoisie die zich na 1900 begint te openbaren. | |
[pagina 349]
| |
De breedste en diepste vraag is evenwel of de onmiskenbare invloed van de pers in de wereld van 1900 als een zegen of een vloek beschouwd moet worden. Zo de geschiedschrijving uit de negentiende eeuw, die de ontwikkeling der menselijke instellingen centraal stelde, de vraag naar de invloed van de pers op zichzelf als legitiem had aanvaard, die naar het goed of kwaad van die invloed zou zij stellig als niet wetenschappelijk gewraakt hebben. Typerend verschil met de huidige historiografie, die, de mens en zijn lot in het middelpunt van haar onderzoek plaatsend, ook deze laatste vraag zo goed en zo kwaad als het gaat, dient te beantwoorden. Aan kritiek heeft het de krant nooit ontbroken. Zien we af van een boekje uit 1867, waarin de hele pers ‘een stuk moderne versimpeling’ genoemd werdGa naar eind1, dan is misschien Mehring de eerste principiële criticus van de moderne pers. Al van 1891 dateert zijn Kapital und Presse, een titel die in zijn mond al niet slechts op een karakteristiek, maar tevens op een veroordeling wijst.Ga naar eind2 Van een jaar later is een brochure over de schaduwzijden der dagbladpers. Hoofdbezwaar van de schrijver is, dat zij het boek en daarmee alle beleving en bezinning verdringt.Ga naar eind3 In 1900 wees Henderson en wezen velen het toenemend sensationalisme in de pers af, dat zij als ‘amerikanisme’ brandmerkten, maar dat er ook geweest zou zijn, al zou er nooit een Amerika bestaan hebben. Uit 1902 stamt een zeer kritische verhandeling van S. Munzinger over het toen moderne advertentiewezen.Ga naar eind4 Peterson in 1906 was nog scherper. ‘Die kranten’, zei hij, ‘vertegenwoordigen in het domein van cultuur en verlichting de massageest, een geweldige, onpersoonlijke, dolzinnige, anarchistische, degenererende en desintegrerende kracht.’Ga naar eind5 Frances Fenton wijdde in 1911 haar dissertatie aan de invloed van krantenvoorstellingen op de groei van de misdaad en andere antisociale activiteiten.Ga naar eind6 Zij vond in zes in het bijzonder onderzochte kranten een antisociaal materiaal, variërend tussen 42,47 en 18,90 % en bepaald suggestief nog altijd tussen 20,02 en 5,91.Ga naar eind7 Het is waar dat dit onderzoek Amerika betrof, maar wezenlijk anders was de sensatiepers in Europa in dit opzicht niet. In 1918 sloten de bezwaren van Bertrand Russell, toen nog in zijn radicale periode, bij die van Mehring aan. Het kapitalistisch karakter van de pers maakt haar tot een oorlogsfactor, was toen zijn mening.Ga naar eind8 En niet die van hem alleen. En men mene niet, dat die bezwaren slechts van links komen. De aanval van Joseph Eberle en daarmee een van de felste ooit op ‘Grossmacht Presse’ gedaan, zou er dan buiten vallen.Ga naar eind9 Zijn boek is van 1920, maar veel van het materiaal waarop het berust is van oudere, gedeeltelijk zelfs van veel oudere datum. Wat deze Oostenrijkse katholiek stak in de pers was weliswaar ook het kapitalisme, maar dan het ‘joodse’ en met zijn bewijzen is hij, als alle antisemieten, niet | |
[pagina 350]
| |
al te kieskeurig. Maar het is Eberle als veel critici vergaan. Als hij in enkele vermakelijke bladzijden het reclamegedoe via de krant van Richard Strauss aan de kaak stelt, vergeet hij dat hij dat onthullend materiaal - in de krant vond.Ga naar eind1 Bevat dit laatste niet tevens een vingerwijzing van de weg die een onbevangen onderzoek dient in te slaan? Löbl heeft hem in 1903 al trachten te bewandelen, toen hij goed en kwaad van de krant tegen elkaar probeerde af te wegen.Ga naar eind2 Hij onderscheidde bij haar twee functies: voorlichting en berichtgeving en somde van beide op, wat hij als voor- en nadelen zag. Tot de voordelen van de eerste rekende hij: dat pas door de pers de gewelddadige onderdrukking van een gedachte blijvend onmogelijk is geworden. Aan de mogelijkheid van een volkomen ‘gelijkgeschakelde’ pers dacht hij blijkbaar niet. En de versnelde gang van de waarheid en daarmee van de vooruitgang was het tweede pro. Een nadeel was een zekere nivellering en onzelfstandigheid, waarin hij echter geen fout wilde zien, typisch de krant eigen, omdat de school het in dat opzicht niet beter maakte. Voordelen van de berichtendienst noemde hij, dat nu van overal het nieuws binnenstroomde: een onmiskenbare verruiming van horizon, die - tweede voordeel - het denken elastisch en beweeglijk maakte. Bovendien: de krant verschafte de literatoren brood. Maar in dezelfde ontwikkeling zag hij, te ver doorgevoerd, tevens nadelen: de inlichtingen, te veel en te vlug, verdrongen elkaar, het geheugen verzwakte, rust en bezonkenheid weken, het boek werd verdrongen, literair talent verspild. Al schuilt er waarheid in zijn bevinding, meer dan halverwege is deze schrijver dunkt ons toch niet gekomen. Wie, na met hem tot de conclusie te zijn gekomen, dat de moderne pers goed en kwaad in zich bevat, zal daar tevens boven uit moeten komen door te erkennen dat elke poging dit goed en kwaad te scheiden onmogelijk is. Als elke vinding, als elke vooruitgang is ook de moderne pers slechts een hogere potentialisering van het menselijk vermogen en als zodanig een toename van de mogelijkheid van goed en kwaad tegelijk, dialectisch verbonden. Wie het kwaad er uit wil lichten, neemt ook het goede mee en wie het goede er uit wil isoleren, trekt ook het kwade mee. Dat laat zich gemakkelijk aantonen. Men heeft berekend dat in 1900 alleen al in Parijs een 2800 bladen en blaadjes bestonden, waarbij meer dan 125 000 man werkten.Ga naar eind3 Maar nog overtrof het aanbod van krachten zozeer de vraag, dat de lonen zowel in de eigenlijke journalistiek als bij de administratie zeer laag waren, zodat de helft zich als gefrustreerd talent, zo niet zelfs als mislukt genie voelde. Zo leidde deze mogelijkheid tot ontplooiing van gaven, die anders verschaald zouden zijn, tegelijkertijd weer tot een overproduktie | |
[pagina 351]
| |
van intellect, dat uit zijn sociale ontevredenheid een radicale neiging ontwikkelde, die het in de gegeven situatie toch niet bevredigen kon. Wat het schreef was voor het merendeel onzin of erger: misleiding, bewust of onbewust, maar dezelfde apparatuur die dit mogelijk maakte, schiep ook de soms verwerkelijkte mogelijkheid van een verbreiding van echte kennis, waarvan vorige geslachten niet hadden kunnen dromen. Zelfs de sensatie had in haar negatieve tegelijk een positieve functie: de bevrijding uit de valse schaamte en de bekrompenheid ener vorige generatie door het kennis nemen van wat niet al bij mensen mogelijk was. Het dappere artikel ‘Die letzte Warnung’, dat Arthur Bernstein in de Berliner Morgenpost van 30 juli 1914 schreef, heeft de Eerste Wereldoorlog niet kunnen voorkomen, maar de woorden, waarmee hij het besloot: ‘een miljoen lijken, twee miljoen verminkten en vijftig miljard schulden zullen de balans van deze <frische fröhliche Krieg> zijn, anders niet’Ga naar eind1, zijn niet alleen een - zij het veel te zwakke - profetie gebleken, zij houden ook een les nog voor het heden in. Vloek kan hier verklede zegen en zegen verklede vloek blijken. Het is er mee als met het imperialisme zelf, waarvan de moderne krant zo'n typisch produkt is en dat op zijn beurt mede produkt is van die krant. Zekerheid over vloek of zegen hebben alleen de ingebeelden, maar de hoop die luistert en te gelegener tijd haar kans grijpt is meer waard. Camille Desmoulins heeft eens van de journalist gezegd, dat hem de waarheidsliefde van de geschiedschrijver kenmerkt, die tot het nageslacht spreekt, de onverschrokkenheid van de advocaat die de machtigen aanvalt en de wijsheid van de wetgever die zijn tijdgenoot regeert. De journalistieke werkelijkheid is ver van dit ideaal gebleven. Zo ver, dat men moet vragen of een ander althans niet dichter bij die werkelijkheid stond, toen hij aan het begin van onze periode schreef, dat een van de voornaamste werkingen van de pers de idealisering van het openbare leven was.Ga naar eind2 Maar heeft de historicus, heeft de advocaat, heeft de wetgever het ideaal dan dichter benaderd? Dat het is opgesteld, is tekenender dan dat het niet bereikt werd. Ziet men, wat niet alleen billijk, maar zelfs noodzakelijk is, de hier geschetste stormachtige ontwikkeling van de pers in de jaren rond 1900 in het licht van het extreme nationalisme en de toenemende internationale spanning uit die zelfde tijd, in één woord in het licht van het imperialisme, dan wordt het in de eerste plaats duidelijk waarom het ideaal van Desmoulins niet bereikt kon worden, maar vervolgens ook, dat de vijf voorafgaande evenals de vijf volgende hoofdstukken slechts volledig begrepen kunnen worden door het in dit gestelde er mede in te begrijpen. Het heeft zijn plaats niet bij toeval in het midden gevonden, gelijk de pers sinds 1900 in het middelpunt van het openbare leven staat. |
|