Op het breukvlak van twee eeuwen
(1976)–Jan Romein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 311]
| |
Hoofdstuk XVI Almanach de GothaOp de 29ste oktober 1900 stond het huwelijk gesloten te worden van aartshertogin Maria Immaculata, dochter van aartshertog Karl Salvator, met prins Ruprecht van Württemberg. Enerzijds was het een gebeurtenis van geen uitzonderlijk belang: er waren destijds minstens een dertigtal aartshertogen en een vijftigtal dito hertoginnen in de Habsburgse monarchie, allen per definitie min of meer in directe lijn van successie tot de troon, zodat men wel schertsend zei dat de helft van het Oostenrijkse leger voor de bewaking der aartshertogelijke paleizen diendeGa naar eind1; en al die doorluchtigheden trouwden ieder op hun beurt, gelukkig of ongelukkig en meestal het laatste. Anderzijds werd elk voorval in die wereld, ook van oneindig minder belang dan een huwelijk, in een reeks naar oeroud protocol door graaf Paar geleide ceremoniën vervat, als een edelsteen in goud; en trok het dan ook de aandacht van de wereld daarbuiten. Alle paleizen en kastelen hadden dikke muren en waren tegelijk van glas. Zo werd er ook aan de vooravond van bedoelde plechtigheid in de ceremoniehal van het keizerlijke Opern Haus een groot hofconcert gegeven, waarvan een beschrijving, door prinses Fugger in haar memoires opgetekend, zeer wel dienen kan om een indruk van de duizenden soortgelijke festiviteiten te krijgen, want zij leken alle op elkaar als een waterdruppel op alle andere. Zoals dit hele hoofdstuk herschreven had kunnen worden met andere voorbeelden en toch een zelfde indruk zou nalaten. De fine fleur van de Oostenrijks-Hongaarse hofadel: donkere uniformen, verlucht met gouden tressen en flikkerende ordetekenen, flonkerende toiletten van fluweel, zijde of satijn met parelmoeren pailletten of goudlovertjes, met veel stiksels, kant en ruchejes versierd, geparfumeerde waaiers met roze struisvogelveren, kapsels met kroontjes en diademen, waarin zich het licht van tienduizenden kaarsen in tientallen kristallen luchters weerkaatste; een elk op de hem aangewezen plaats naar de strikte regels van rang en voorrang, betoverd, verveeld of in eigen leegte verzonken luisterend naar de artisten die nooit beneden de conventionele middelmaat bleven, doch er ook maar zelden bovenuit rezen. Dit keer was madame Saville de ster en wanneer juist deze uitvoering in de annalen der kleine geschiedenis geboekstaafd is, ofschoon er bijna dagelijks zulke plaatsgrepen, is het, omdat de zangeres net aan een parelende hoge c toe was, toen aller aandacht van haar kunst werd afgeleid naar een muis die de zaal kwam bin- | |
[pagina 312]
| |
nen getrippeld en vlak voor de keizer gekomen, deze bleef aanstarenGa naar eind1, alsof hij nog eenmaal van dit schouwspel wilde genieten in de voorwetenschap dat al die glans en glorie weldra in de mist van het verleden zou vervagen. Het Weense hof was maar een facet van de wereld der Almanach de Gotha die, alle nationale verschillen ten spijt, in wezen nog internationaal-Europees was, mét de Kerk rest van de universele Christenheid, die bestond vóór de heerschappij der bourgeoisie de Europese gemeenschap in onderscheiden naties verdeelde en deze de loyaliteit der burgers jaloers aan zich trokken. De traditie, uit het binnenlands politieke bedrijf dier naties en uit het bedrijfs- en cultuurleven al grotendeels geweken, vond hier nog een laatste toevlucht. In 1900 was de Franse editie van de almanak in haar 137ste jaargang. Visitekaartjes in drie of zelfs vier talen waren geen zeldzaamheid.Ga naar eind2 Wat ‘chic’ was in het Prater van Wenen, was het tevens op de Newski Prospekt in Sint Petersburg, Unter den Linden te Berlijn, in het Bois van Parijs en in het Londense Hyde Park - overal dezelfde gecapitonneerde equipages met koetsiers in livrei op de hoge bok en palfreniers in livrei in de hoge achterbak - en het stond in het bewustzijn van wie er deel in hadden niet voor een week, maand of zelfs jaar, maar voor altijd vast, al wisselde het ook toen geleidelijk. Er waren plaatsen, waar de adel uit heel Europa rendez-vous hield. De landsgrenzen speelden daarbij slechts een ondergeschikte rol. Maart: Biarritz; april: Parijs; mei: Londen; juni: Derby en Ascot; augustus: Cowes; september: Marienbad; oktober, voor de uitverkoren vrienden van kroonprins Edward: de jacht op Balmoral. En al gold dit itinerarium vooral de Franse hoge adel en waren er natuurlijk tal van varianten, betrok de Russische bijv. het liefst zijn villa's of de hotels in Nice, de Engelse in Cannes, kon de badplaats ook Ems, Vichy of Spa zijn, het hele jaar op één plaats vertoeven deed men toch maar hoogst zelden. Joessoepow, om een voorbeeld te noemen, vertelt ons, en niet als iets uitzonderlijks, dat zijn familie 's winters in Sint Petersburg, Tsarskoje Selo of Moskou placht te resideren; de zomers doorbracht in Archangelskoje, terwijl zij in de herfst, in de jachttijd, naar hun goed Rakitnoje toog, om eind oktober dan weer op een ander buiten in de Krim te vertoeven.Ga naar eind3 Op dezelfde wijze leefden de Engelse Sitwells 's winters op hun goederen in Surrey, om 's zomers naar die in Yorkshire te verhuizen en de herfst op Londonsborough Lodge in Scarborough door te brengen.Ga naar eind4 Logeerpartijen over en weer die weken, soms zelfs maanden duurden, zijn schering en inslag; wederzijdse bezoeken, soms op grote afstand, uiteraard nog talrijker. Visiterijden is een dagelijkse bezigheid in het daarvoor bestemde seizoen: de heren in geklede jas voorzover het geen militairen | |
[pagina 313]
| |
Scène uit de Almanach de Gotha-wereld. Schilderij van een souper-bal aan het hof door Adolf von Menzel, befaamd om zijn historiestukken en als hofschilder van Wilhelm i. F. Bruckmann kg., München.
| |
[pagina 314]
| |
waren, de dames met hoeden als schuiten vol bloemstukken of paradijsvogelveren, verheugd als degenen die begroet, gecondoleerd of gelukgewenst moesten worden, niet thuis waren en men volstaan kon met een kaartje met omgevouwen hoek af te geven. Want vooral op het gebaar kwam het in deze wereld aan. Ook de avonden worden veeleer buiten- dan binnenshuis doorgebracht. Diners geven is geen uitzondering maar regel bij wie het doen konden en dat konden allen die meetelden, want die het niet kon, telde niet mee. Graaf Boni de Castellane placht in Parijs nog bijna elke zondag een gastmaal aan te richten van tweehonderdvijftig couverts in rococo-serviezen van Sèvres- en Saksisch porselein. De andere markiezen, hertogen en graven deden het hem, iets gematigder, na. Want zelfs deze in decennium na decennium vergaarde fortuinen konden bij zo'n leefwijze wel opraken, vooral nu de oerbron ervan, de uitbuiting der boeren op de grote landgoederen, meer en meer begon op te drogen. De Castellane zelf is tenslotte, min of meer berooid, op zoek naar een ‘Dollarprinzessin’ over de grote vijver gevlucht, waar de Amerikanen zich vergapen konden aan zijn extravagances.Ga naar eind1 Van een soortgelijk feestmaal als hij placht aan te richten, dit keer voor vijfhonderd gasten gegeven door prins Braganza, vertelt ons de gravin van Iowa, die overigens om precies te zijn, Lilie heette en afkomstig was uit Hamburg, in Iowa, usa, maar die met een Russische graaf Nostitz getrouwd was, bevelhebber van de keizerlijke garde. Het werd in een der paleizen aan de Avenue d'Iena gehouden en gasten waren o.a. de vrijgevochten infante Eulalia van Spanje met haar zoon don Luis Fernando, neef van de koning, markiezin del Muni, graaf René de Rougemont, Elsa de la Tour d'Aubergne, markiezin du Bourg de Bozas, Mathilde de Rothschild, een hertog van Gramont met zijn vrouw, de Italiaanse prinses Ruspoli, en meer dragers van zulke adamanten adelsnamen. De dame die de herinnering aan die dis bewaarde, danste aan het slot de cotillon met een zekere Peter baron Wrangel - inderdaad dezelfde die in 1920 in de Krim door het Rode Leger zou worden verslagen. Het bontst misschien, ofschoon er in deze superlatieve wereld altijd nog wel een super-superlatief te vinden kan zijn, placht het prins Alexej Orlow te maken in zijn kasteel bij Fontainebleau, waar de feestgelagen aan de Duizend en een Nacht herinnerden: gouden schalen en schotels, zwaar kristal, lekkerbeetjes uit heel de wereld, bedienden bij de vleet in een livrei van blauw pluche met zilver gegarneerd; en de illusie moet volkomen geweest zijn als deze dikke sultan temidden van zijn favorieten en satellieten aanzat.Ga naar eind2 Het was intussen niet alleen de eer van dit huis die meebracht dat geen gast het nuchter verliet. | |
[pagina 315]
| |
Maar zelfs de eenvoudiger etentjes waren naar latere smaak nog duur en overdadig genoeg. Lord Frederic Hamilton is tijdens zijn diplomatieke carrière eens onthaald door een Moskouse koopman die hij een dienst had bewezen. Hij heeft ruim een halve bladzij van zijn memoires aan het menu van die maaltijd besteed, buiten de mededeling om nog, dat, had hij geweten wat hem te wachten stond, hij voor die gelegenheid het kostuum van zijn dikste vriend zou hebben geleend.Ga naar eind1 En de beheerste Engelsen waren op dit stuk niet anders dan de impulsieve Russen. ‘Moet gij soms’ - zo luidde een entrefilet in een van de nummers der Daily Mail van 1900 - ‘aan een vriend, een broeder of neef, die met de vrijwilligers terugkeert uit Zuid-Afrika, een diner aanbieden om hem te verwelkomen? En moet dat een diner zijn, zo goed als er te Londen maar een verkrijgbaar is? Dan vindt ge er hier een, opgesteld door Excoffier. De prijs zal zo ongeveer drie pond en drie shilling per persoon bedragen’. Het menu dat men voor die omtrent tweehonderd vijftig tegenwoordige guldens kreeg, was dan ook van een voor later besef walgelijke weelderigheid: Caviar frais de sterlet, Sigui de Ladoga, Consommé aux nids d'hirondelles, Velouté d'oursins aux crevettes roses, Tonnelet de sole au Chambertin, Berquettes de laitances, Florentines, Filet mignon de poulet Alexandra, Crème de petit pois, Selle de chevreuil maréchal Roberts, Cèpes muscovites, Mousseline d'écrivisses, Neige au Cliquot, Cailles cocottes aux raisins, Brochette d'ortolants, Truffes sous la cendre, Asperges nouvelles, Suprême de foie gras, Mandarines soufflées, Peches voilées orientales, Mignardises, Diablotins, Bénédictine, Fruits.Ga naar eind2 Het is overigens sober, vergeleken bij het diner in juli 1900 aangeboden door vorst Galitzin, die tijdens de Parijse wereldtentoonstelling president van de jury der wijnen was. Daarbij zijn zestien verschillende wijnen en likeuren geschonken, waarvan de jaargangen varieerden van 1754 tot 1891.Ga naar eind3 En als er al eens geen diners waren, dan was er altijd wel een bal, waar de kleine voetjes - alle dames hadden toen nog kleine voetjes - wegzweefden op het meeslepend ritme der Wener walsen, waarvan toen niemand de melancholieke ondertoon scheen te horen. Bij voorkeur was het een gekostumeerd bal, waar de onechtheid zich echt uitleefde, of soms een ‘bal blanc’ voor debutanten in het wit, als symbool van de zuivere onschuld, een bekoorlijke vorm van huwelijksmarkt, of ook wel een ‘bal rose’ met jonge getrouwde vrouwtjes erbij, waarbij de uitgelatenheid van de iets minder adellijke, iets minder rijke of iets minder mooie jonge dames vaak de angst moest verbergen om muurbloempje te blijven. Want naam, geld en schoonheid waren de enige criteria in deze wereld, die haar afkeer van het materialisme meer beleed dan beleefde. Geen naam immers die niet | |
[pagina 316]
| |
uiteindelijk op bezit, hoe dan ook verworven, berustte. En men kon alleen volhouden dat geld geen rol speelde, omdat en zolang het er altijd was, terwijl de hypertrofie van de schoonheidscultus in de grond al even materialistisch was, omdat bijna niemand lelijk was in een wereld waarin iedereen goed verzorgd werd. Op de avonden dat er geen diner of bal was, was er altijd wel een opera of concert, of men amuseerde zichzelf door een charade of een meestal op het verleden geïnspireerd ‘tableau vivant’ op te voeren. Zo heeft Wilhelm ii eens zijn hof verordend het ‘Flötenkonzert’ uit Sanssouci tot ‘leven’ te brengen, daartoe geïnspireerd door een romantisch-historisch schilderij van Adolf Menzel van een halve eeuw eerder. Op soortgelijke wijze is er aan het Russische hof door grootvorstin Katarina eens een Venetiaans feest geënsceneerd naar het beroemde schilderij van Titiaan, waar historische dansen bij aansloten.Ga naar eind1 Waarin zou deze adel, die ondanks al zijn zelfverzekerdheid wel vaag voelde dat zijn heden geen toekomst meer hebben zou, trouwens anders geleefd hebben dan in het verleden? Sir George Reresby Sitwell, Osberts, Ediths en Sacheverells vader, was de enige niet, die meer in de Middeleeuwen dan in zijn eigen tijd leefde, verdiept in de stamboom van de Sacheverells, in afbeeldingen van hun wapenrustingen, schilden en banieren, waarbij hij nog het zwaardgekletter en trompetgeschal dacht te horen van de veldslagen van destijds; die in zijn park een ‘ijzeren’ draak (van lood) liet maken of een paviljoen met zuiltjes om zijn verbeelding te echten, die de decoratieve motieven van in metaal gevatte edelstenen bestudeerde of een aantekening maakte over zijn vondst dat de Byzantijnen de stammen van hun cipressen tot manshoogte lieten vergulden.Ga naar eind2 De neogotiek zou niet de kans gekregen hebben stad en land in Groot-Brittannië haar stempel op te drukken zonder deze nostalgie van de adel naar de tijd toen de ware gotiek domineerde. Geen wonder ook, dat die loden last der voorvaderen veelal de veerkracht der achterkleinkinderen verlamde en cultuur in die kringen in tegenstelling tot schepping kwam te staan. Reeds de tijd trouwens voor creatieve prestaties ontbrak in die steeds gevulde en nochtans lege levens. Want buiten dit alles waren er, voor beide seksen, nog wedrennen met hun weddenschappen, de ‘courses’ in Auteuil en Longchamp, de ‘races’ in Epsom en Ascot. Een actieve variant op die wedstrijden, waar het rennen aan de paarden en het mennen aan de jockeys moest worden overgelaten, was het opkomend automobilisme, waarbij in de meeste gevallen wel een chauffeur reed, doch dat niet zo heel weinig leden van de adel zelf bedreven als de sensationele sport die het toen was. Men stuit zelfs bij de oudste officiële races op nogal wat deel- | |
[pagina 317]
| |
Statie-familieportret door John Singer Sargent van Sir George Reresby Sitwell, fourth Baronet, met zijn vrouw en zijn drie kinderen, Edith, Osbert en Sacheverell, die alle drie later een rol zouden spelen in de Engelse literatuur. Reresby Sitwell & National Portrait Gallery, Londen.
| |
[pagina 318]
| |
nemers met blauw bloed. In Frankrijk althans; de Engelse edellieden vonden het destijds nog beneden hun waardigheid, om van de edelvrouwen niet te spreken. Anders dan de Franse hertogin d'Uzès, die in dit opzicht bepaald vermaard was. Het staat geboekstaafd dat zij, in het bezit van haar wettig rijbewijs, ‘zonder haar bewondering voor de edele dieren te verliezen’, zich toch steeds in haar automobiel, die zij met opmerkelijk meesterschap bestuurde, naar het rendez-vous voor de jacht begaf.Ga naar eind1 Een tweede ‘sporteuse’ uit de grote wereld was de burggravin Milhau, bij wie Guillaume Apollinaire als huisonderwijzer in dienst was: feit waaraan we de wetenschap te danken hebben, dat zij in 1901 de reis van Parijs naar Honnef in haar auto maakte. In zekere zin ook actief, maar van een meestal morbide activiteit en oneindig veel sensationeler, waren de spelers aan de speeltafel in de casino's die men in de meeste mondaine badplaatsen aantrof. Waar in Oostende of in Monte Carlo, of waar ook maar het ‘faites vos jeux... rien ne va plus’ van de croupiers weerklonk en de roulettes draaiden, werden soms fortuinen gewonnen - maar vaker verloren. De eens beroemde, nu vergeten Engelse veelschrijver Edward Phillips Oppenheim heeft in talloze romans die adellijke existenties op of over de rand van die afgrond ten tonele gevoerd. Maar nog algemener en de grote afleiding was in het najaar de jacht. Daarbij werden soms ware slachtingen aangericht. Von Waldersee vertelt in zijn dagboek dat hij eens bij de vorst en vorstin Donnersmarck in Neudeck logeerde, toen op één dag door het illustere gezelschap 4200 fazanten werden ‘neergelegd’.Ga naar eind2 Het was een goede scholing voor zijn strijd in China, waar nog heel wat meer Boksers werden neergelegd - door zijn soldaten dan. Lord James of Hereford bracht het op één jachtpartij bijna even ver: 4000 dode dieren, waaronder 1324 fazanten.Ga naar eind3 Niet minder moorddadig waren de Franse ‘meutes’ van de markies de l'Aigle in Compiègne, van de ons al bekende hertogin d'Uzès in Bonnelles, van de hertog d'Aumale. Frankrijk telde in 1900 nog 350 jachtequipages.Ga naar eind4 Het was overigens niet een verleiding voor leeghoofden alleen. Graaf Leo Tolstoj onderging er ook alle bekoring van vóór zijn bekering. Men kan zich niet aan de indruk onttrekken, dat hierbij instincten werden botgevierd die geen andere uitlaat meer vonden, sinds private oorlogjes tot het verleden behoorden. Het was overigens minder riskant: fazanten, hazen, konijnen en herten zijn geen vervaarlijke dieren en voor de vossen en wilde zwijnen waren er altijd de drijvers. De immense jachtrevieren moesten uiteraard onbebouwd blijven liggen - de boeren al van oudsher een ergernis. Hubertus was een sadistische en onsociale sant, en Sint Catharina - een van de vele - die ook als patrones van de jacht gold, niet minder. | |
[pagina 319]
| |
Riskanter dan autorijden, jagen en zelfs de roulette was het duel dat, hoezeer aan beperkende bepalingen onderhevig, nochtans werd voorgeschreven door een erecode waaraan men zich in adelskringen, welke die der officieren voor het grootste deel dekten, zeker niet kon onttrekken. Het kost geen moeite in de memoires uit onze periode risten duels vermeld te vinden. Les coulisses du Boulangisme, het boek van Terrail, dat hij onder het pseudoniem Mermeix in 1890 liet verschijnen, had er alleen al vijftien tot gevolg. In de regel was de aanleiding trouwens minder intellectueel: amoureuze perikelen en speelschulden mitsgaders beledigingen of wat daarvoor doorging zouden het winnen als er een statistiek van de motieven bestond. Belangrijker is dat door de toenemende verburgerlijking ook van de adel, het verzet tegen het feodale tweegevecht begon toe te nemen. Dat verzet zelf was al oud. De Verlichters al wilden van deze ‘godsspraak’ niet meer weten. Hun argumenten werken nu echter pas duidelijk wat uit. In Engeland bepaalde de legerwet van 1879 straffen voor officieren die er zich aan schuldig maakten. Terwijl Floquet, minister-president van Frankrijk, in 1888 nog met Boulanger geduelleerd had, en ook de hartstochten, door de Dreyfusaffaire gewekt, nog in ontelbare duels zich ontlaadden, nam de neiging sindsdien toch merkbaar, zij het langzaam af. Mogelijk heeft juist het feit dat de sensatie er beslag op ging leggen het einde verhaast. In de jaren omstreeks 1900 plachten reeksen rijtuigjes met toeschouwers aanwezig te zijn en versloeg het sensatieblad Le Gil Blas de duels in kleuren en geuren. Er zijn er beroemd mee geworden. Voorop Thomegueix die met zevenenvijftig waarschijnlijk ook wel het record op zijn naam heeft staan.Ga naar eind1 Baron Kotze, ten onrechte verdacht van de verspreiding van obscene foto's aan het hof van Berlijn, terwijl de dader veel dichter bij de troon stond, verschafte zichzelf nog recht in een reeks duels, in een waarvan hij de valse aanbrenger dooddeGa naar eind2, maar later namen ook hier processen en andere procedures meer en meer de plaats van het eigen recht in. Toen een luitenant van het 43ste regiment door een majoor in een duel gedood was, heeft de verontwaardigde publieke opinie het ontslag van de regimentscommandant afgedwongen.Ga naar eind3 Het achtste Internationale Vredescongres in Hamburg, 1897, sprak zich uit tegen het duel.Ga naar eind4 Tijdens de Haagse vredesconferentie van 1899 daagde generaal Abdullah pasja de Jong-Turkse balling Ahmet Riza uit tot een duel, maar deze weigerde onder de viervoudige motivering dat hij liever zijn leven voor het vaderland gaf, het in strijd was met de mohammedaanse wet, in Turkije verboden, en ook het gastland het niet toeliet.Ga naar eind5 Het duel dat Putnam Weale met een brutaal officiertje van de staf van von Waldersee in China wil | |
[pagina 320]
| |
aangaan wordt voorkomen door interventie van diens chef.Ga naar eind1 Maar diep zat de magische voorstelling van de reinigende kracht van het bloed anders wel. Nog in april 1912 wilde de voor het overige zo vreedzame Walther Rathenau met Maximilian Harden duelleren en er is alleen niets van gekomen, omdat de uitgedaagde uit beginsel weigerde.Ga naar eind2 Uiterlijk minder, innerlijk vaak wel meer opwindend was de tijdpassering die tenslotte nog restte: voor de dames haar ‘jours’ en de kransjes met thee of likeur, voor de heren hun selecte clubs. Want hier konden de schandalen worden besproken, waaraan zelden gebrek was. Hier werd bij een glas en een glimlach het nimmer vervelende spel van reputaties maken en breken gespeeld. Londen leidde op dit gebied met White, Boodle, Brooks, Turf, Marlborough, Bachelor, Saint James en The Reform. Er waren er een vijftig, met duizend maal zoveel leden, de vijfentwintig duurste voor de ‘High Life’ - het woord stamt uit die jaren - eisten £ 30 en meer entreegeld, vijf waren bestemd voor hoofdofficieren van leger en vloot.Ga naar eind3 Parijs volgde met de Jockey Club, de Agricole en de Union voor Balkandiplomaten. Mindere goden desgelijks: de Volney voor notarissen, de Epatant voor moderne schilders.Ga naar eind4 Zelfs de vreemdelingen hadden er een in het voormalig ‘hotel’ van Thérèse Lachmann, markiezin van Paiva, gravin Henckel von Donnersmarck, no. 25 in de toenmalige Avenue d'Antin, hetzelfde pand waarin Cubat, een listige Rus, in 1900 een peperduur restaurant opendeGa naar eind5, waar men at op de balkons rond de erehof, onwetend van of ook verlustigd door de gedachte dat de markiezin zich dit intiem kleinood gesmeed had uit haar nog intiemer zonden. Het spreekt vanzelf dat het hier geschetste leven berustte op een rijkdom, zo mateloos, dat wij er ons nog nauwelijks een voorstelling van kunnen maken. De kapitaalsaccumulatie is sindsdien weliswaar sterk toegenomen, maar het voor consumptieve doeleinden gebruikte deel ervan is in diezelfde tijd nog veel sterker verlaagd en bovendien is dat gelijkmatiger verdeeld. Huizinga, de zoon, heeft voor Engeland dat verschijnsel, dat hij de onbloedige revolutie noemt, nagegaan. In 1900 beschikten de rijksten over een inkomen van gemiddeld £ 100 000, 1500 à 2000 maal dat van een mijnwerker, vijftig jaar later was het twaalf à vijftien maal zo groot. Ook de hoge bourgeoisie en de hoge ambtenarenstand is aan die wet van egalisatie niet ontsnapt. Bankiers, industriëlen en bemiddelde grondeigenaars bezaten een koopkracht van 340 maal de mijnwerker, sindsdien tot 9 maal teruggebracht. Voor hoge rechters zijn de respectieve cijfers 70 en 5.Ga naar eind6 Met die inkomens van destijds viel wel iets te doen. Een enkel voorbeeld moge aantonen wat zoal. Als de Sitwells, die er goed bijzaten, maar niet tot de allerrijksten behoorden, naar hun zomerverblijf verhuisden, werd daar- | |
[pagina 321]
| |
Toeschouwers bij de paardenrennen. Schilderij van Edgar Degas. Giraudon.
| |
[pagina 322]
| |
voor een speciale overeenkomst met de spoorwegmaatschappij gesloten en terwijl de familie in het gehuurde salonrijtuig stapte, volgden de drie dienstboden, de butler met zijn vrouw, de koetsier, de huisknecht plus een rijtuig, de paarden en zes Samojeden in een ander.Ga naar eind1 Een nauwelijks bescheidener stoet was nodig toen zij naar Londen moesten om zich te laten portretteren door de Amerikaanse modeschilder John Singer Sargent, leerling van Carolus Duras uit Parijs en van Boldini, zijn Italiaanse rivaal in het schilderen van mondain vrouwelijk schoon. Zij reisden de 20ste februari 1900 mét hun zeventiende-eeuwse Brussels wandtapijt van twintig bij dertig voet, hun Chippendalecommode uit 1776 en de zilveren wedstrijdbeker in 1747 door een voorvader gewonnen, want die moesten alle op het geweldige doek worden vereeuwigd, dat derhalve £ 1500 kostte.Ga naar eind2 Later verdubbelde Sargent zijn prijzen; zijn Marlborough-familieportret uit 1905 is dan ook nog pompeuzer en achttiende-eeuwser.Ga naar eind3 De fortuinen van de Russische adel aan de andere zijde van Europa waren misschien niet groter dan die van de Engelse, maar zij strooiden ze guller in het rond. Graaf Nostitz gaf bij zijn huwelijk in 1907 grond ter waarde van een slordige kwart miljoen gulden aan een van de dorpen op een van zijn zeven landgoederen en zijn vrouw een speldegeld van 30 000 roebel.Ga naar eind4 De Oostenrijkse, Franse en Duitse edelen deden vaak al evenzeer hun best tot een dergelijke largesse, al waren zij over het algemeen niet zó puissant rijk. Doch zelfs toen, juist toen - teken des tijds - kon niet een ieder hunner deze vorstelijke staat volhouden. Gelukkig voor die uitvallers was het bijna magisch prestige van een adellijke titel intussen nog groot genoeg om aan verarming te ontsnappen door rijke huwelijken met erfdochters van de bourgeoisie, bij voorkeur met Amerikaansen. Het verschijnsel trok omstreeks 1900 de aandacht. De meesten zagen het als verval, zo Gertrude Atherton in haar satire His fortunate Grace, 1897, en vooral in haar roman van het volgend jaar: American wives and english husbands; lady Sykes Algernon Castlerton was van oordeel, dat de Engelse society niet minder bedorven werd door deze vrouwen dan door Duitse financiers, en Frances Hodgson Burnett, de schrijfster van het eens beroemde Little lord Fauntleroy, schreef in een brief van 4 december 1900 naar aanleiding hiervan, dat zij niet anti-internationaal was, maar wel tegen een zeker soort bijzonder onkiese handel. Het was hetzelfde jaar waarin mrs. Humphry Ward het portret tekende van de zich aanpassende ‘New England girl’ in haar Eleanor.Ga naar eind5 Een dier nieuwbakken edelvrouwen kon het dan wel hebben over ‘onze voorvader die bij Azincourt vocht’, of ‘dat wij alles in de Stuartzaak verloren’.Ga naar eind6 Shaw, als altijd in de contramine, zag er in een van zijn vele voorwoorden in 1905 daarentegen een symptoom | |
[pagina 323]
| |
van regeneratie in.Ga naar eind1 Consuelo Vanderbilt, die in 1895 de negende hertog van Marlborough trouwde en zelf van de mislukking van dat huwelijk verteld heeft, omdat zij zich niet genoeg aan de strakke stijfheid van haar nieuw milieu kon aanpassen, is het bekendste, maar bij lange na het enige voorbeeld niet. Ook de oude Marlborough trouwde met een Amerikaanse, weduwe nog wel, mrs. Hammerstay. Haar grootste zorg en moeite was: van tweehonderd families in al haar vertakkingen namen en titels uit het hoofd te kennen.Ga naar eind2 May Galet die met de hertog van Roxburghe trouwde, Anne Meredith, de actrice die lady Sackville werd, lady Paget, voor haar huwelijk Minnie Stevens, mrs. Cavendish-Bentinck, lady Randolph Churchill, Winstons moeder: het waren allen Amerikaanse meisjes van afkomst, bekend als de ‘set’ van de Prince of Wales, die meer vooroordelen buiten de deur heeft gezet. Het verschijnsel was echter allerminst tot de hoge adel van Engeland beperkt. De gravin van Boni de Castellane heette vroeger Anna Gould, dochter van Jay; de hertogin de Montmorency, mevrouw Blumenthal; de markiezin du Bourg de Bozas, Sybil Durfort - om een paar Franse voorbeelden te noemen. De Duitsers bleven niet achter: miss Thayer, van Boston, werd gravin Carl von Moltke; Kitty Spotswood gravin Schönborn; Clara Huntington prinses Hetzfeldt. Noch de Russen: graaf Grisja Nostitz trouwde met Lilie Bouton, van Iowa, usa, die we reeds de eer en het genoegen hadden te ontmoeten, Suzie Whittier, van Boston, met prins Beloselski en de Silezische vorstin van Pless, een dergenen die ons haar levendige memoires heeft nagelaten, heette als meisje maar simpelweg Daisy. Een interessant voorbeeld en tekenend voor de omslag is tenslotte nog Gustav von Bohlen und Halbach die in 1906 met Bertha Krupp trouwde. Hier woog de geldzak al zo zwaar, dat als het ware niet de burgerlijke partner door dit huwelijk in de adelstand, maar de adellijke in de burgerstand verheven werd: Krupp von Bohlen und Halbach. Behalve dat adellijken met dames uit de bourgeoisie trouwden kwam uiteraard ook het omgekeerde voor: industrie- en handelsmagnaten die ter verhoging van hun status met een freule trouwden. Zoals de adelswereld van de eeuwwende zich in talrijke dagboeken en gedenkschriften weerspiegelt, wekt zij, onafwijsbaar, de indruk van een mengsel van zonderlingheid en onbenulligheid. Mogelijk dat honderden jaren inteelt het percentage geestelijk labielen er inderdaad groter gemaakt had dan onder de burgerij, maar de voornaamste oorzaak ervan is er toch eer een van sociologische dan van biologische aard. Deze klasse had als klasse geen functie meer, al scheen het haar zelf nog steeds dat zij de wereld droeg doordat zij geen andere dan de eigen wereld placht te kennen. Maar juist die discrepantie tussen werkelijkheid en verbeelding | |
[pagina 324]
| |
gaf haar dat onevenwichtige, dat telkens weer treft. De mannelijke leden dier geslachten waren van oudsher diplomaten en officieren, maar ook daarin begon de klad te komen. Graaf von Waldersee - zelf met een Amerikaanse, miss Lee, getrouwd - zag het, misschien daardoor, al eerder en scherper dan vele van zijn standgenoten: de hele carrière heeft aan belang en bekoring ingeboet, vond hij. En inderdaad, net als in het leger begonnen in de diplomatie de eisen technischer te worden en techniek, in alle betekenissen van het woord, behoorde een edelman eenvoudig niet te verstaan. Er waren nog wel schrijvers onder en niet eens de slechtsten, maar toch vooral schrijfsters, en dan meest van damesromans en memoires. Het zou uiteraard onjuist zijn, ze allen over één kam te scheren. In aanmerking genomen dat het een kunst op zichzelf is, zich als ondergaande klasse staande te houden als men dit door gezag alleen moet doen en geweld is uitgesloten, kan men zelfs zeggen dat de adel het er beter heeft afgebracht, dan de neerslag in zijn eigen literatuur zou doen vermoeden. Zijn voorraad zelfvertrouwen was even groot als zijn vermogen. Maar zoals ook dit, begon - en niet bij toeval - toch ook die zelfverzekerdheid te slinken die nog niet lang geleden aan niet de geringste twijfel onderhevig was geweest. De aftakeling is onmiskenbaar. Numeriek al. Van de ruim drieduizend bekende Zweedse adelsgeslachten bijv. waren er in 1895 nog maar ruim zevenhonderd over.Ga naar eind1 Van de omtrent zeshonderd ‘peers’ die Engeland aan het begin van de eeuw rijk was, waren er maar een zestig die tien of meer voorgangers met dezelfde titel konden opsommen en zelfs maar zeven die het tot twintig of meer brachten. Het maximum staat op naam van baron Clifford die tot vijfentwintig kwam.Ga naar eind2 Titelverkoop, soms, kon het uitstervingsproces slechts in schijn stuiten. Het werd trouwens pas na onze periode van belang. Lloyd George bijv. ‘creëerde’ in de laatste achttien maanden van zijn bewind wel 26 peers, 74 baronets en 294 esquires, maar het waren geen ‘echte’ en het ergste was: men wist het.Ga naar eind3 Bovendien: het wilde er zelfs in Engeland niet meer in, dat de eerstelijk geadelde voorvader van wie dan ook een man van zó transcendente verdienste geweest zou zijn dat ook zijn nazaat in het zoveelste geslacht nog steeds de aangewezen man zou zijn om te regeren. Te minder, omdat onbevangen onderzoek van die eersteling niet eens altijd op verdienste, laat staan transcendente, maar vaak zelfs op het omgekeerde wees. De Engelse cultuurhistoricus Lecky al had in het bijzonder van de Engels-Ierse adel getuigd, dat zijn historische herinneringen meer schaamtevol dan eervol waren. En hij is een onverdacht getuige: conservatief niet alleen, maar door zijn huwelijk met Elizabeth barones van Dedem zelf met de adel gelieerd. De term ‘getiteld bederf’ was al ge- | |
[pagina 325]
| |
Zo zag Isaäc Israëls Rotten Row, de pantoffelparade-te-paard en in rijtuigen van de Engelse grote wereld. Voormalige collectie Kunsthandel Bouwman, 's-Gravenhage. Frequin-Photos.
| |
[pagina 326]
| |
vallen in de dagen van de strijd tegen het toen nog machtige hogerhuis, die nog ter sprake moet komen.Ga naar eind1 Voor dat nuchter burgerlijk bewustzijn was ook de adel zelf niet geheel immuun. Dit gevoel, hoe vaag ook nog veelal, van onzekerheid verhaastte de feitelijke ontluistering. De objectieve gronden daarvoor waren trouwens reëel genoeg. De eerste regel van het adelsspel was de behoefteloosheid van de opgezeten boeren en landarbeiders, de tweede een gematigd kapitaalsintensieve en in zijn technische eisen bescheiden landbouw, de derde een praktische belastingvrijheid, vooral wat de successierechten betrof en de vierde een aanzien dat ook zonder prestatie invloed verzekerde op wetgeving en bestuur. En het is in al deze opzichten dat het destijds meer en meer begon te haperen. Het ergst was de Engelse adel er aan toe. De vuurproef van de Zuidafrikaanse oorlog is een te zware belasting voor het oude bestel gebleken. Bij de verkiezingen van 1906 werd het de rekening gepresenteerd.Ga naar eind2 Het program waarop de grote meerderheid van liberalen gekozen was en dat zij trachtte uit te voeren, gesteund door de vijftig man sterke Labourfractie, bevatte hervorming van grondbelasting en drankwet, ongevallenverzekering, ouderdomspensioen en de intrekking van de Toryschoolwet van 1902: alles nadelig voor de lords, hetzij direct, hetzij indirect, omdat de hogere uitgaven alleen door hogere belastingen gedekt konden worden. Het hogerhuis verwierp wat het kon. Campbell-Bannerman dacht in '06 al aan ontbinding. In '07 en '08 deden de lords vergeefse pogingen tot zelfhervorming en stuurden vervolgens duidelijk op een conflict aan. Lloyd George nam als ‘kanselier van de schatkist’ de handschoen op met zijn befaamd gebleven begroting van 1909. Zijn tegenstanders spraken over zijn belastingvoorstellen als ‘onteigening’ en ‘roof’. De hertog van Rutland, eigenaar van een groot deel van de Londense grond, verklaarde dat hij graag een prop in de mond van die haveloze kaerels van Labour wilde zien; die van Beaufort, in het openbaar, dat hij Winston Churchill en Lloyd George tussen twintig koppels bloedhonden wenste en die van Somerset beloofde al zijn landarbeiders te ontslaan als de wet zou worden aangenomen.Ga naar eind3 Zij werd het niettemin. De lords echter verwierpen haar. Ontbinding, verkiezingen en in '10 de te verwachten nieuwe poging, die dan na veel strijd het volgend jaar, onder Asquiths bedreiging van creatie van volgzame peers op 10 augustus, tot de uiteindelijke aanvaarding, ook door het hogerhuis, van de Parliament Bill leidde. De heftigheid van de strijd heeft, naar destijds al erkend isGa naar eind4, het gematigd karakter van de hervorming verdoezeld. De praktijk immers was ook voordien in feite al dat de lords geen veto over geldzaken meer hadden. Des te duidelijker echter ook, dat dezen destijds zelf heel best beseften achter de laatste schans hunner voorrechten te vechten. | |
[pagina 327]
| |
Zover was het in Rusland nog lang niet. Onder de nationale verschillen binnen de internationale overeenkomstigheden van de Europese adel is de meest opvallende wel dat de Russische adel over het algemeen nog het rijkst is of althans zijn roebels nog het royaalst laat rollen. Ook de Oostenrijkse voelt zich nog onbedreigd, althans voorzover hij hoog en daarmee hofadel is. IJdel en oppervlakkig was hij ongetwijfeld, maar er moet toch nog wel ‘Schwung’ gezeten hebben in deze wereld, waarvoor Johann Strauss, de zoon, zijn Keizerwals, Opus 437, componeerde. Toen hij 3 juni 1899 stierf, gaf Eduard Kremser juist een concert in de ‘Volksgarten’, waar hij ter ere van de overledene An der schönen blauen Donau liet spelen, pianissimo en con sordino. Honderdduizend mensen brachten alle bloemen van Wenen naar het vers gedolven graf.Ga naar eind1 De Duitse adel tenslotte had het economisch al wel vaak moeilijk, maar kon zich staande houden, doordat bijna de hele hoge dienst aan alle hoven, evenals in de diplomatie en het leger en zelfs een groot deel der regeringsposten, in zijn handen bleven. Nog in 1905 uitte de Pruisische minister van binnenlandse zaken von Hammerstein zijn voorkeur zelfs bij wat bescheidener ambten voor de lage adel en gewezen leden der studentencorpora. Zijn opvatting bleef echter niet onweersproken in het huis van afgevaardigden.Ga naar eind2 Zo was het hier en elders voor de adel in 1900 niet meer wat het vijftig laat staan honderd jaar geleden geweest was. Er waren er nog wel, die in één nacht duizend pond aan de speeltafel konden verliezen of zich een overjas van die prijs aanschaffen, zoals de jonge markies van Anglesey, die met behulp van zulk soort uitgaven er zelfs in slaagde een miljoen pond stuk te slaan.Ga naar eind3 Er waren er nog die 18 000 mark per jaar aan hun garderobe besteedden, zoals prins Friedrich Heinrich van PruisenGa naar eind4, of die 50 guineas konden neertellen voor de garnering alleen van een ‘Ascotfrock’ die maar één keer gedragen werd. Maar de meesten toch konden zich zulke ancien régime-grillen niet meer ongestraft veroorloven. Zeker niet als in dezelfde dagen in het stuk Warp and woof van mrs. Alfred Lyttelton de wantoestanden in de kledingindustrie op het toneel gehekeld werden.Ga naar eind5 Het ging objectief en subjectief niet langer. Het is niet uit vrije wil tenslotte, dat de contacten van de adel met de industrie- en zakenwereld steeds talrijker werden. Het machtsstreven bleef, maar het moest de moderne vorm aannemen van haar symbolen: aandelen in industriële en handelsondernemingen. De adelsgeschiedenis verbond zich met die van het financiële of industriële kapitalisme, waardoor de dreigende financiële ondergang zoal niet voorkomen dan toch uitgesteld werd, maar het kastebewustzijn leed daar evenzeer onder als onder de elders niet langer te ontwijken verarming. Want bij de dans om het gou- | |
[pagina 328]
| |
den kalf die vanouds de kunst van de burger was, kwam de adel vaak adem te kort. Hij kreeg daardoor, verarmd of niet, zuiver menselijk beschouwd, iets beklagenswaardigs. De memoires schieten vol klachten die subjectief nog wel gemeend en zelfs gerechtvaardigd zijn, al zijn ze objectief nog zo belachelijk. Soms zeggen ze daardoor iets van een diepte die de schrijvers of schrijfsters zelf wellicht ontging. Zo de vorstin van Pless. Zij vertelt van een vaas, haar door graaf Vico Voss geschonken met levensgrote orchideeën en reliëf erop. Achttien waren er bij het bakken gebroken voor deze ene heel uit de oven kwam. En zij filosofeert dan: ‘Het leven werkt net zo. Om één volmaakte man of vrouw voort te brengen, moeten miljoenen lijden en gebroken worden.’Ga naar eind1 Meer dan de mogelijke weerslag van de lectuur van Nietzsche, meer ook dan de onbewuste verwaandheid, treft in die uitspraak het bijna eerlijke zelfbedrog en de zelfverontschuldiging. Zelfverontschuldiging en onzekerheid die het komische eraan ontneemt is er ook in de klacht van Consuelo Marlborough die een kerstfeest gegeven heeft voor tweehonderd kinderen en vijfhonderd ouden van dagen en zo graag meer gedaan had, maar die toch altijd al meer geld uitgaf dan zij had: de tuinen en stallen zijn zo verschrikkelijk duur!Ga naar eind2 ‘Lach en de wereld lacht met je mee, ween en je weent alleen’, zegt dezelfde ergensGa naar eind3, en het klinkt, juist door zijn trivialiteit, als de oprechte hartekreet van een hopeloos eenzame vrouw. De heersers die niet meer heersten brachten daardoor ook de zelfverzekerdheid niet meer op van die hertogin van één generatie terug nog maar, waarvan Sitwell vertelt, die een dorpsmeisje een gave voortand uit de mooie mond liet breken om er haar eigen aangestokene mee te vervangen.Ga naar eind4 Het besef van het recht op heersen ten eigen bate begon te verflensen. Een enkele ontvluchtte die depressieve wereld, die in jacht naar genot tevergeefs trachtte het eigen ontwaakte geweten te ontlopen. Zoals de infante Eulalia van Spanje wier democratische gevoelens haar redding betekenden. Zij vermeldt niet zonder voldoening dat Filippo Ferrari, zoon van de hertog van Galliera, beslist geweigerd heeft de voorrechten van zijn geboorte te aanvaarden.Ga naar eind5 Haar voldoening geldt kennelijk niet het feit dat daardoor de erfenis aan haar schoonvader, de hertog van Montpensier, verviel, doch dat hier iemand de moed gehad had, banden te verbreken die hem blijkbaar niet minder knelden dan zij het haar deden. De meesten echter konden dat niet. Wie eenmaal op een voetstuk staat, ziet de dingen vanuit de hoogte, of dat voetstuk nu van marmer of van papiermaché is. Over het geheel bleef de arrogantie dezelfde en over het geheel ook bleef zij bij de andere klassen hetzelfde ontzag en dezelfde afgunst wekken.Ga naar eind6 | |
[pagina 329]
| |
Over het geheel. Maar de uitzonderingen werden steeds talrijker en de kritiek luider. Elizabeth Mary Beauchamp, dochter van een Engelsman, die in Australië fortuin gemaakt had en een nichtje van Katherine Mansfield, eerst met graaf von Arnim getrouwd, daarna met graaf Russell (een oudere broer van de filosoof Bertrand) heeft, onder de naam ‘Elizabeth’ in Elizabeth and her German garden van 1898 en een viertal andere romans uit het decennium daarna de Duitsers en hun adel met een wel delicate, maar tegelijk toch formidabele humor belachelijk gemaakt. Vele romans waren daar trouwens niet voor nodig. Passages als die waarin Oscar Wilde de typische Tory-squire met enkele rake lijnen getekend heeft: ‘roodwangig, witsnorrig, een schepsel dat in de mening verkeert, dat een buitensporige koddigheid een totaal gebrek aan ideeën kan goedmaken’Ga naar eind1, zijn dodelijk op de duur. Schrijvers als von Polenz in Der Grabenhäger van 1897, von Wolzogen in Ecce Ego (1895) en Fontane o.a. in Effi Briest van hetzelfde jaar, zelf alle drie adellijk, spaarden de eigen klasse niet.Ga naar eind2 De eerste geldt als de enige van de naturalistische schrijvers, die de economische, politieke en sociale omstandigheden van de jonkers van achter de Elbe adequaat beschreven heeft in hun zelfzucht, zeker, maar ook in hun zelftucht bij de harde strijd zo niet om het, dan toch om hun bestaan, die het doordringen van het kapitalisme in de landbouw hun oplegde.Ga naar eind3 Osbert Sitwell, geboren in '92, voelde al twijfel, wanneer hem als kind werd voorgehouden hoe gelukkig hij zijn moest als oudste zoon van zulke ouders, van verzekerd vooruitzicht derhalve, opgroeiend in een wereld die zoveel verbeterd was, dank zij koningin Victoria en de welwillendheid van alle loten van Britse stam, ‘een heel sterke twijfel, ontsprongen aan de wijsheid van het bloed, die tere scharlakenrode boom binnen in ons’.Ga naar eind4 Hij ziet de twijfel ook bij anderen, de omslag in 1900. Vóór dat jaar, meent hij, hadden alleen estheten zich bekreund om de inrichting hunner behuizingen. De gewone rijken waren tevreden geweest met hun omgeving zoals die was, mooi of lelijk, gelijk die hele laatste generatie die bij gaslicht was grootgebracht haar lot aanvaardde zoals het was. Op de overgang van de eeuw echter voelden allen ‘een bewuste behoefte aan zelfdramatisering; hun vertrouwen was in enen verlept’. Hij meent zo de rage voor interieurdecors van toen in verband te kunnen brengen ‘met de geweldige sociale veranderingen die zijn standgenoten als zodanig nog verborgen bleven achter de vage omtrekken van de nieuwe eeuw’.Ga naar eind5 In hetzelfde huis dat hij ter plaatse beschrijft, bevond zich de eerste elektrische ventilator. Het was nog niet de verering voor de nieuwe godin Comfortia, die van over het grote water zou komen, maar het was al wel de bereidheid tot de dienst aan haar, voor wie zich straks alle klassen in ongekende eensgezindheid zouden buigen. | |
[pagina 330]
| |
Het is opmerkelijk, dat in diezelfde jaren dat de ontluistering van de adel zich zowel hemzelf als zijn tegenstanders bewust begint te worden, het conservatisme een bewuste politiek-sociale overtuiging gaat worden. Opmerkelijk, maar niet onbegrijpelijk, omdat het pas tot overtuiging kon stollen, toen het vloeiende van het vanzelfsprekende eruit verdween: hetzelfde verschijnsel dat zich kort na de Franse revolutie bij Burke had voorgedaan. De namen zijn nu andere, de meningen niet. Ook Kirk, die aan dit verschijnsel een van de weinige ernstige studies wijdde, bracht de overgang van het conservatisme van levenshouding in geloofsbelijdenis in verband met het verval van het Victoriaanse vertrouwen en de wassende invloed van het socialisme.Ga naar eind1 In het hoofdstuk over het parlementarisme hebben wij die geest reeds in de politiek zien rondwaren. Hier gaat het om de sociale sfeer waaruit hij opsteeg. In het zicht toch van de ondergang van een wereld die, naar Kirks omschrijving der conservatieve confessieGa naar eind2, vertrouwd had dat een goddelijke bedoeling zowel de maatschappij als het geweten bestierde, die geloofd had aan een eeuwige keten van recht en plicht, die groten en kleinen, levenden en doden verbond; een wereld voor welke daarom politieke en sociale problemen in de grond religieuze en morele waren; die van overtuiging geweest was, dat een beschaafde maatschappij uit standen moest bestaan en er orde in moest heersen; dat er behoefte in bestond aan leiderschap en dat dit van nature ook steeds gegeven was; dat eigendom en vrijheid onafscheidelijk waren; dat gevoel meer dan de rede de mensen beheerste; dat traditie en vooroordeel onmisbare remmen waren op de blinde begeerten die hen dreven en dat bijgevolg verandering geen goed in zichzelf was, maar vaker een verwoestende brand dan een toorts van vooruitgang en die daarom geloofde in voorschriften en wars was van redenering en berekening, in een wereld, in één woord, waarin de laatste resten van het Algemeen Menselijk Patroon dreigden te bezwijken voor de Europese afwijking daarvanGa naar eind3, werd men zich de waarden van dit ten dode gewijde bewust. Opmerkelijk is tevens, maar evenmin onbegrijpelijk, dat niet de adel zelf, die zoveel doenlijk naar dit patroon was blijven leven, maar burgers die vanouds met de pen meer vertrouwd waren, vertolkers van deze nostalgie naar het verleden werden. In Engeland is dat met name W.H. Mallock. Die had er een voorgevoel van dat de dagen der onheuglijk-oude landhuizen en van de rust der ongebaande wegen geteld waren; hij besefte dat dit samenhing met sociale verschuivingen, en ging tegen de dragers van de geest der verandering, die hem ‘intellectuele barbaren’ waren, tegen een Huxley, een Spencer, een Jowett, een Kidd, tegen de Webbs, en Shaw en | |
[pagina 331]
| |
vooral tegen Ruskin te keer. In zijn verbittering voorspelde hij de ondergang van het rijk, nu wezenlijke kennis in handen van feitelijke onkunde gekomen was, zoals ook dat van Rome eens was gevallen. Tot een theorie echter kon hij zijn gevoelens niet verdichten. Hij zag te goed om het instinct van de blinde te hebben, maar te slecht om goed te zien. Het was ook moeilijk, want welk schild moest men voor de traditie, om welker behoud het in wezen ging, opstellen, nu deze zelf als schild was weggevallen? In zijn Aristocracy and evolution van '98 kronkelde hij zich in de vreemdste bochten om te bewijzen, dat de komende gelijkheid de dood van de vooruitgang was, zonder te beseffen dat, als dat waar was, hij, vijand immers van de laatste, de eerste zou hebben moeten toejuichen. Zoals Mallock in Engeland, waren het Maurras en Barrès in Frankrijk die tevergeefs het conservatisme aan een theorie trachtten te helpen. Een levensgevoel, dat het heden verwerpt, omdat het de toekomst vreest, laat geen formule toe. Op een valse positie schampt ook het ernstigste streven naar waarheid van het diepste intellect af. Zelfs hun nationaal-socialistische nazaat Walter Frank heeft noch aan het ‘sociale koningschap’ noch aan het ‘witte jacobinisme’ der Action Française een theoretische grondslag kunnen gevenGa naar eind1, Louis Dimier, eertijds zijn volgeling, getuigde dat Maurras van binnen leeg was, in die leegte een ‘staat’ construeerde die haar moest vullen, maar haar in werkelijkheid even leeg liet als voorheen. Het is zelfs, meent hij, de vraag, of Maurras wel verlangde zijn luchtspiegeling werkelijkheid te zien worden. In staat haar daartoe te verdichten was hij in elk geval niet. En waar de daad ontbrak, moest hij zich vergenoegen met papier.Ga naar eind2 Bij Barrès is het, op zijn manier, niet anders. Al deze conservatieven zijn, hoe vreemd het klinken moge, overtuigden uit vertwijfeling. Het is niet vreemd dat zij overtuigd waren dat er weer een koning zou komen, zelfs niet dat deze de vriend der verdrukten zou zijn, ofschoon, of beter wellicht juist omdat zij in hun hart Clemenceau gelijk moesten geven, die zei, dat er geen koningen meer zouden zijn behalve in het kaartspel.Ga naar eind3 Er zijn situaties waarin het geboden kan schijnen, en mensen waarvoor het heerlijk is als laatste voor een verloren zaak te strijden. De conservatieven van 1900 waren overigens de laatsten niet. Een theorie die tegen redelijk onderzoek bestand is, is geen voorwaarde voor aanhang onder de massa. Veeleer is de overwinning op het conservatisme vrucht van de rede en onder de bekoring der rede is tot dusver nog steeds slechts een minderheid geraakt. De ondergang van de adel is meer betreurd dan hij het in zijn laatste fase verdiend heeft. Tranen echter hebben nog nimmer iets tegengehouden. Tegen het einde van onze periode, in '12, bracht | |
[pagina 332]
| |
Joessoepow een bezoek aan Spasskoje Selo in de buurt van Moskou, een van de oudste, toen al verlaten bezittingen van zijn familie. Aan de zoom van een sparrenwoud ontdekte hij op een hoogte het huis, omgeven door een kolonnade. Deuren en vensters er uit, plafonds ingestort. Hier en daar resten der weelde van weleer: fijn geciseleerd stucwerk, sporen van muurschilderingen in pastelkleuren. Zaal na zaal doorliep hij, marmeren zuilstompen op de vloeren en brokstukken van de ebbehouten lambrizering, ingelegd met mozaïek in teer rose of violet. Wind huilde door de gangen, waarin het geluid hol weergalmde, uilen nestelden in de gaten... In deze eigenste woorden heeft hij het beschreven.Ga naar eind1 Kastelen zijn vergaan, zolang er gebouwd zijn. Ruïnes zijn niet tragisch. Tragisch echter werd het voor hen die ze bewaard of bewonderd hadden en die zich een wereld zonder kastelen niet konden voorstellen, noch kastelen zonder mensen die vandaaruit die wereld beheersten; tragisch pas wanneer de tijd voor herbouw, anders dan door een piëteitvolle monumentenzorg, voorgoed verstreken is. In 1914 was het zover. |
|