Op het breukvlak van twee eeuwen
(1976)–Jan Romein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 186]
| |
Hoofdstuk X Onder de zwarte vaanDe elfde augustus 1900 schreef een zekere Albert, beter bekend onder de naam Libertad, dezelfde die in april 1905 het weekblad L'Anarchie zou lanceren, een brief aan de Parijse prefect van politie om zich te beklagen over het hinderlijk volgen door ‘stillen’. Hij zei daarin verder, dat hij niets te verbergen had, dat heel zijn sympathie weliswaar naar de libertaire denkbeelden uitging, doch dat zijn leven fatsoenlijk en de regelmaat zelf was. Het is maar wat men onder die beide begrippen verstaan wil. Tot op dit ogenblik is het namelijk een onuitgemaakte zaak of deze man een wasechte anarchist geweest is van het individualistische type dat de bohèmebranie met vele artisten van die tijd gemeen had, dan wel in dienst der politie gestaan heeft. Rochefort zei, dat zelfs Louise Michel aan het laatste niet twijfelde, ofschoon het zuivere idealisme van ‘la vierge rouge’ haar anders in alle vallen liet trappen. Jean Maitron, de jongste en tevens de beste historicus van het Franse anarchisme, houdt daarentegen het eerste vol.Ga naar eind1 Misschien ligt er een mogelijkheid van verklaring dezer tegenstrijdigheid in het samengaan van een grote overgevoeligheid met een niet minder grote onverschilligheid in deze vaak losgeraakte en vereenzaamde mensen met hun grillige vatbaarheid voor een ‘sympathieke’ toenadering - ook van politiespionnen. Soortgelijke twijfel had er indertijd over de beruchte Ravachol bestaan, die 11 juli 1892 zijn reeks berovingen, grafschennis en aanslagen onder de guillotine geboet had. Kropotkin had, nog afgezien van eventuele betrekkingen met de politie, diens daden als van nul en gener waarde voor de sociale revolutie afgekeurd, Malatesta bleef weifelen, al keurde hij bomaanslagen op zichzelf niet af, met het argument dat men tegen het geweld van de staat nu eenmaal niet met wijwater kon vechten.Ga naar eind2 Maar anderen bleven in deze Ravachol de wreker der sociale ongerechtigheid zien, de man die als jongen voor zijn broer en zusje een vader geweest was, die het kind van de gastheer bij wie hij ondergedoken was had leren lezen, die de weduwe van een medeanarchist geholpen en die bij zijn proces alles gedaan had om zijn vier medebeklaagden te sparen door de schuld van alles op zich te nemen.Ga naar eind3 Hij werd tenslotte als martelaar vereerd en niet voor niets heet de anarchistische Marseillaise van de schoenmaker Marie Constant met haar frenetiek refrein ‘dynamitons, dynamitons’ naar hem ‘la Ravachole’.Ga naar eind4 Zelfs de reputatie van Vaillant, die 5 februari 1894 is | |
[pagina 187]
| |
Arrestatie van de anarchistische terrorist Ravachol in Parijs. Collection Viollet.
| |
[pagina 188]
| |
terechtgesteld ter zake van het werpen van een bom in het Franse parlement en wiens daad over het algemeen de instemming der anarchisten heeft verworven, is niet onbesproken gebleven. O.a. Alexander Cohen heeft gemeend, dat zijn aanslag een provocatie van regeringswege geweest is, waarvoor de ‘martelaar’ zich dan geleend zou hebben. Van belang is dit niet slechts voor de beoordeling dezer individuen. Het is tegelijk tekenend voor de dubbelzinnigheid van die sociale guerrilla, die omstreeks de eeuwwisseling in naam der vrijheid tegen alle gezag gevoerd is. Niet in die zin tekenend, dat het steeds twijfelachtig zou zijn aan welke zijde der barricade deze lieden nu streden, maar wel zo dat men zich afvraagt wie per saldo hechter aan de staat waren gebonden, deze anarchisten door hun vijandschap tegenover hem of het gros der burgers dat zich noodgedwongen in diens eisen schikte. Binding door haat kan sterker zijn dan een door liefde en is het zeker dan een door traditie, laat staan door puur conformisme. En die levens leren ons nog iets meer. Welke schakering uit de bonte kleurengamma van het anarchisme men ook kiest, de grondkleur is steeds een van een amalgama van individuele vrijheid en sociale gerechtigheid. Vandaar de dubbele haat dezer lieden tegen de staat in een tijd dat deze de eerste nog slechts met woorden en de tweede nog niet met daden garandeerde. De bijzondere virulentie van die haat in deze jaren dient begrepen te worden als een vergeefs protest tegen de machtsaanwas van de staat in diezelfde jaren. Het toenemend bewustzijn omtrent de sociale rol, die de staat had te vervullen, dat zich uitte in de wederzijdse doordringing van staat en maatschappij, was, wel verre van het streven naar individuele vrijheid en sociale gerechtigheid overbodig te maken, er veeleer de oorzaak van. Wat het anarchisme deed ontstaan en waaraan het tegelijk te gronde is gegaan, is de poging tot synthese van een liberalisme dat op zijn eind liep en een socialisme, dat als massabeweging nog aan het begin stond, synthese die op zichzelf reeds moeilijk, in de uiterste consequentie van beide onmogelijk is. En voorzover het niet reeds door zijn doelstelling mislukte, deed het toenmalige anarchisme zulks door zijn methoden. Deze waren bijzonder ondoelmatig maar tegelijk zo opzienbarend dat de geruststelling die het eerste de regeringen had kunnen geven geheel verduisterd werd door de onrust die het laatste haar aanjoeg. De symptomen van onzekerheid, die de bourgeoisie in deze jaren (welke nochtans, en terecht ook, die der zekerheid genoemd zijn) gaat vertonen, gaan voor een deel op de spasmodische uitbarstingen van het anarchisme in de beide decennia ter weerszij van 1900 terug. Zonder grond is die onrust niet. Een staatje van MaitronGa naar eind1 geeft alleen voor | |
[pagina 189]
| |
Frankrijk en alleen in de drie jaren '92-'94 dertien aanslagen, waaronder dan nog niet die van vreemdelingen begrepen zijn, die buiten de Franse beweging stonden. De eerste was die van George Etiévant, die, met Ravachol, bij de diefstal van dynamietpatronen te Soisy-sous-Etiolles betrokken geweest was. Uit zijn verklaring na zijn veroordeling is de zin beroemd gebleven, dat hij niet begreep waarom, als de wetten goed zijn, er afgevaardigden en senatoren nodig waren om ze te veranderen, en waarom, als ze slecht waren, er rechters en politie moesten zijn om ze te handhaven. De drie bekendste van die aanslagen zijn, naast die van Ravachol, die van Auguste Vaillant, die op 9 december 1893 een bom onder de afgevaardigden in het Palais Bourbon liet ontploffen, waarvoor hij op de 5de februari van het jaar daarop werd geëxecuteerdGa naar eind1, en die van Emile Henry, die 12 februari 1894 een bom in het Parijse café Terminus slingerde, nadat hij eerder al een aanslag gepleegd had op het directiegebouw der mijnen van Carmaux; de bom, ontdekt, naar de naastbijzijnde politiepost overgebracht, was daar geëxplodeerd. Op 21 mei daarop was de dader terechtgesteld.Ga naar eind2 En tenslotte die van Santo-Jeronimo Caserio, die, uit wraak over de weigering der gratie aan Vaillant door de president der republiek, deze, Sadi Carnot, de 24ste juni '94 een dodelijke dolkstoot had toegebracht, toen hij in Lyon een tentoonstelling zou openen. De dader werd 15 augustus van datzelfde jaar geguillotineerd.Ga naar eind3 De onrust der regering blijkt niet alleen uit de vier doodvonnissen. Vier repressieve wetten uit diezelfde drie jaar getuigen er mede van.Ga naar eind4 Bovendien nog gevangenisstraffen tussen 1890 en '96 van, bij elkaar, 322 jaar en 3 maanden.Ga naar eind5 Door de belangstelling van politie en pers, alsook door het geestelijk exhibitionisme waarvan het mensentype dat zich tot de propaganda van de daad voelde aangetrokken, vaak niet vrij was, kennen we honderden dezer tot de dood, opsluiting of dwangarbeid veroordeelden bij naam en tientallen met toenaam en tot in details. Van dezen zijn met name Vaillant en Henry boeiend zoals nooit een roman en slechts zelden de werkelijkheid vermag te wezen; de eerste door wat er aan zijn daad voorafging, de tweede door wat er op volgde; de eerste doordat men zijn daad zo volledig begrijpen, de tweede doordat men haar zo volledig niet begrijpen kan. Vaillant was een verschoppeling. Onwettig kind, wilde noch zijn moeder noch zijn vader iets met hem van doen hebben. Stiefkind is hij ook voor de arme boeren, waar zijn moeder hem onderbrengt. Als hij dertien is, raadt een tante hem aan zich wegens landloperij te laten oppakken om zo zijn vader terug te krijgen. Maar vader gelooft het wel. Het kind probeert zich alleen door de doornheg heen te slaan. Als hij zeventien is, leert hij de politie beter kennen. Hij heeft één keer voor 90 centimes genoeg gegeten, maar | |
[pagina 190]
| |
niet genoeg geld om die schuld te betalen: zes dagen gevang. Een half jaar later, na in Marseille vruchteloos werk te hebben gezocht: drie dagen hechtenis voor bedelarij. Weer wat later: een maand gevangenisstraf voor het stelen van een paar schoenen: rivalen, jaloers op zijn positie in een touwslagerij te Algiers, hebben hem tot die misdaad bewogen. Ontslagen, wordt hij verliefd, maar zijn meisje verlaat hem en het hospitaal is voor de zielszieke het realistisch einde van dit romantisch intermezzo. Beter, zoekt hij werk om te eten en te vergeten. Even gaat het hem goed. Hij wordt socialist, maar het socialisme is te grauw van theorie tegen die achtergrond, bont en blauw van ellende. Hij wordt anarchist. Met zijn nieuwe denkbeelden wil hij in Argentinië een nieuw leven beginnen. Hij lijdt er honger en hij ziet er louter narigheid. Teleurgesteld keert hij in '93 terug, een oud man van tweeëndertig. Na een laatste poging om werk te vinden is het vóór hem zwart op zwart en in hem rood op rood. De daad van Ravachol is het voorbeeld van de zijne. Wanhoop vloeit samen met onderscheidingsdrift en ijdelheid tot een troebele overspoelende gedachtegolf, die daad wil worden. Eén keer geen nummer, één keer een mens te zijn, die, zo niet de achting, dan toch de aandacht trekt van zijn o zo verre medemensen. We weten het uit het dagboek, dat hij de laatste dagen voor zijn aanslag bijhield. ‘Le journal de mon explosion’ noemde hij het. Hij laat zich fotograferen en stuurt dit portret aan wie hij maar kent. Dan is er alleen nog de reuk en de rook van de bom.Ga naar eind1 Het springen van die bom - heeft hij zelf nog gezegd - ‘is niet de kreet van een oproerige Vaillant, maar van heel een klasse, die haar recht opeist’. Terwijl deze daad aan dit leven is ontsproten, zo natuurlijk zou men zeggen als een bloem aan een knop, slaagt een aantal commentaren uit de tijd zelf er nog in, de samenhang tussen beide over het hoofd te zien. Gouzer weet de daad aan het egoïsme en de ijdelheid van de dader. Lombroso zag in de daad, zijn theorie getrouw, eer nog het onvermijdelijk gevolg van erfelijke belasting dan van een sociaal ongelukkig lot. Bertrand bracht het niet verder dan in Vaillant een gewone misdadiger te zien - maar die was dan ook officier van justitie. Jaurès begreep er iets van, Tarde ook, die naar aanleiding van dit geval naast de ‘subjectieve criminaliteit’ een ‘objectieve’ onderscheidde. Bourdeau zag een ‘filantropische moordenaar’ in Vaillant, die ‘uit liefde tot de mensen tegen hen woedt’. Mr. Labori, die hem verdedigde, zag misschien het klaarst: zijn vroegere veroordelingen belastten hem niet, zoals de officier zei, maar ontlastten hem juist, als evenzoveel bewijzen van zijn ongeluk.Ga naar eind2 In deze woorden van een man die de praktijk van het strafrecht beter dan wie ook beheerste, is reeds zo duidelijk verband tussen wantoestanden en misdaad gelegd, dat de theoretici | |
[pagina 191]
| |
der criminologie het nog slechts behoefden uit te werken; zij zouden het nog in deze periode doen. Bij Henry niets van dat verband. Het moge waar zijn, dat zijn vader een communard was, voor het woeden der reactie naar Spanje gevlucht, waar hem in '72 zijn zoon werd geboren, tien jaar later bracht de algemene amnestie hem terug en werd hij een bourgeois, die Emile de beste opleiding kon geven die er destijds in Frankrijk te krijgen was. Teleurstellingen, zeker, zijn de jonge Henry niet bespaard, zomin als wie ook, maar niemand zou hebben kunnen voorspellen, dat hij die zo zou hebben verwerkt, als zijn daad dan al als een uitvloeisel van zijn leven beschouwd dient te worden. Hier schijnt evenwel veeleer sprake te zijn van een gemis aan contact met het leven. Een verlate puberteit zou daarvoor ook bij hem voldoende verklaring bieden: Henry was achttien, toen hij anarchist en eenentwintig toen hij onthoofd werd. Bedenkt men bovendien, dat zijn intelligentie ongewoon groot geweest moet zijn - op de middelbare school verwierf hij vier prijzen, waaronder twee eersteGa naar eind1 - dan is het evenmin nog onbegrijpelijk, dat een theorie zo volledig vat op hem kon krijgen, dat zij hem blind maakte voor alles wat daarin niet paste. Dat het de anarchistische moest zijn, is ook het vreemdste niet: zij stond destijds voor alles wat waarlijk nieuw wilde zijn, zo op straat als in de salon, in de werkplaats en aan de universiteit en haar radicalisme kon een jongmens als dit slechts de waarborg voor haar echtheid zijn. In de inleiding tot het werk van de criticus Félix Fénéon schreef Jean Paulhan: ‘Van de grote strijd voor het vrije vers, die zich in de jaren '90 afspeelt, zagen het publiek en het parlement van de Derde Republiek slechts het resultaat: de anarchistische aanslagen.’Ga naar eind2 De literatuur mag in deze uitspraak van een literaat wat al te centraal gesteld zijn, hij is niettemin karakteristiek voor een periode, waarin een alles overheersende drang naar vrijheid anarchisten en kunstenaars in één bohème verbond. Deze Fénéon, medebeklaagde van Henry in het ‘proces der dertig’, evenals Sébastien Faure, komt daar naar voren als een onopvallend ambtenaar aan het departement van oorlog, in wiens bureauladen ontplofbare stoffen waren gevonden, maar van 1895 tot 1903 was hij redacteur van de Revue Blanche, die in die jaren werk van vrijwel alle literaire nieuwlichters opnam en besprak. De daad zelf intussen is daarmee niet verklaard, slechts binnen de kring der mogelijkheden van de dader gebracht. Meer kan, maar meer behoeft ook de historicus niet te doen. Hij is rechter noch advocaat en mag zich vergenoegen met de algemene psychologische waarheid, dat waarlijk niet in dit geval alleen de angst voor de daad de theoretische terrorist soms over de drempel tussen droom en daad heen stuurt, niet ondanks maar juist omdat de afstand | |
[pagina 192]
| |
tussen beide bij hem zo groot kan zijn. Juist de angst voor de daad leidt dan tot haar. ‘Vlucht naar voren’ gelijk men dit psychisch mechanisme wel genoemd heeft. Dit beeld ongeveer rijst op, als men de verklaring leest, die Henry met een klare en kalme stem in april 1894 de jury die hem veroordelen zou, in het volle bewustzijn daarvan, heeft voorgelezen. Mengsel van ijskoude logica en een roodgloeiende welsprekendheid, waarin iedere striem raak en elk argument, van zijn standpunt uit, onweerlegbaar is, geeft het blijk van een spanning tussen hart en verstand, die ondragelijk geweest moet zijn en daarmee misschien tevens nog de best-denkbare uitleg voor zijn daad: verkapte zelfmoord, hem zelf als zodanig vermoedelijk niet eens bewust. Zijn verklaring bedoelt geen verdediging te zijn: ‘ik verlaat mij slechts op één rechter: mijzelf’. Hij wil alleen maar uitleggen. In zijn jeugd vaderland, gezin, gezag en eigendom toegedaan, begreep hij weldra ‘dat de grote woorden die men mij geleerd had te vereren: eer, toewijding, plicht, maar een masker waren, dat de meest schaamteloze schanddaden bedekte’. De fabrikant die een fortuin bouwde op de ontbering van zijn arbeiders, was een fatsoenlijk man. De officier, die een nieuw model geweer op kinderen van zeven jaar probeerde - toespeling op de slachting van Fourmies, 1 mei '91 - werd om zijn plichtsbetrachting geprezen. De minister die zich liet omkopen was een toegewijd dienaar van het algemeen welzijn. Een ogenblik had het socialisme hem aangetrokken, maar aldra had hij gezien, dat dit, door zijn handhaving van het gezagsbeginsel, aan de staat van zaken niets veranderde. Materialist en atheïst, had de wetenschap hem geleerd, dat de religieuze en autoritaire moraal, op valse grond gevest, moest verdwijnen. Toen hadden de anarchisten - het was de kring om Sébastien Faure - hem getroffen door ‘hun grote ernst, hun volstrekte frankheid, hun diepe minachting voor alle vooroordelen’. Over de toekomst had hij niet nagedacht. Op dit ogenblik van scherpe strijd tussen de bourgeoisie en haar vijanden gaf dat geen pas. ‘Alle overwegingen dienaangaande’, was hij geneigd met Souvarine uit Germinal te zeggen, ‘zijn misdadig, omdat zij de pure vernietiging beletten’. In die strijd had hij een diepe haat opgevat, ‘elke dag verlevendigd door het afschuwwekkend schouwspel van een maatschappij waarin alles laag, alles laf, alles lelijk was’. Zijn bom bij het bureau van Carmaux was een protest tegen de vreedzame en nutteloze staking, waarbij de arbeiders met hun paar franken toch niets tegen de miljoenen der maatschappij vermochten, inplaats dat zij ‘de kolenvoorraden verbrandden, de machines kapot sloegen en de pompen verstopten’. De maatschappij, machtiger dan ooit, zette haar uitbating voort. ‘Toen heb ik besloten in dat concert van gelukkige accenten | |
[pagina 193]
| |
een stem te mengen, die de bourgeois wel al hadden gehoord, maar die zij verstomd waanden met de dood van Ravachol, de stem van het dynamiet.’ Bij de aanslag in het café Terminus was hij een ogenblik teruggedeinsd voor het verwijt dat ook Vaillant te horen had gekregen: onschuldigen gedood te hebben. ‘Maar zomin als de bourgeoisie onderscheid maakte tussen schuldige en onschuldige anarchisten, zouden ook de anarchisten onderscheiden tussen schuldige en onschuldige bourgeois’. En bovendien, 't waren kleinburgers, beambten van 300 à 500 francs per maand, ‘bête en pretentieuze massa, die zich steeds aan de kant van de sterkste schaarde’. ‘Gij hebt gehangen in Chicago, onthoofd in Duitsland, gegeseld in Xeres, gefusilleerd in Barcelona, geguillotineerd in Montbrison en Parijs. Hebt tenminste de moed van uw misdaden, mijne heren bourgeois, en geeft toe dat onze weerwraak gewettigd is. In de genadeloze oorlog die wij de bourgeoisie verklaard hebben, vragen wij ook geen enkel pardon.’ En aan het eind, met een minachting die alleen begrijpelijk wordt als men aanneemt, dat hij niet gered wilde worden: ‘Wat mijn verdediger zal zeggen, verzwakt in niets wat ik gezegd heb. Mijn verklaring is de precieze uitdrukking van mijn gedachten. Ik neem er tittel noch jota van terug.’Ga naar eind1 In dezelfde maand dat dit eigenzinnig credo te Parijs werd uitgesproken, werden in Barcelona tien anarchisten veroordeeld voor twee aanslagen: de eerste had de militaire gouverneur van de stad gegolden en was in september '93 tijdens een parade gepleegd, de tweede was gemunt op de Barcelonese chic, die zich op de avond van 7 november in het nieuwe Liceotheater verzameld had om het in te wijden met een opvoering van Rossini's Guillaume Tell, toevallig - of misschien niet - dezelfde opera waarbij Orsini indertijd zijn aanslag op Napoleon iii had uitgevoerd.Ga naar eind2 De uitwerking was groter dan van enige andere ‘propaganda van de daad’: drieënzestig doden en gewonden, ongerekend nog de slachtoffers van het ‘sauve qui peut’ na de ontploffing. De dader van de eerste aanslag heette Pallas, die van de tweede Salvador Franck. Pallas' motief was wraak over de wrede onderdrukking van de anarchistische boerenopstand uit 1891 bij Xeres, dat van Franck wraak over de dood van Pallas. Zo sloot zich ook hier de vicieuze cirkel dier jaren: onderdrukking, opstand, reactie, wraak, terechtstelling, wraak. Italië geeft een soortgelijk beeld te zien. Hier hadden, met de ruïne van Castel del Monte als hoofdkwartier, Cafiero en MalatestaGa naar eind3, volgelingen van Bakoenin, al in 1874 getracht een opstand te ontketenen, en deze poging drie jaar later in Benevento op groter schaal herhaald.Ga naar eind4 Graaf Cafiero, die zijn hele vermogen voor de goede zaak geofferd heeft, stierf krankzin- | |
[pagina 194]
| |
nig in 1883, Malatesta leefde daarna nog een halve eeuw, vereerd als de dolende ridder van het anarchisme; zelfs Mussolini dorst hem niet meer dan huisarrest geven. De felle onderdrukking van hun streven was mede oorzaak, dat het jaar van koning Humberts troonsbestijging, '78, hetzelfde was als dat van Passanantes aanslag op hem. Het huis van Savoye kon er sindsdien niet meer prat op gaan dat er sedert zijn opkomst in de elfde eeuw nimmer een aanslag op een van zijn regerende leden gepleegd was. Integendeel, na de aanslagen van november '78 en van april '97, de dag van zijn huwelijksherdenking, zou hij tot een heel andere berustende uitspraak komen: ‘sono gli incerti del mestiere’. En op de zondagavond van 29 juli 1900 zou hij niets meer zeggen. Terugkerend van zijn reis naar Napels, waar hij de troepen voor China uitgeleide gedaan had, was hij, op weg naar Monza, zijn buitenverblijf bij Milaan, door Gaetano Bresci met vier revolverschoten gedood. De moordenaar was uit Amerika gekomen, om, zoals hij tijdens zijn proces verzekerde ‘niet Humbert, maar een beginsel te doden’.Ga naar eind1 De weerslag was breed. Zelfs Leyds, Zuidafrikaans gezant, werd bedektelijk beschuldigd, er de hand in te hebben gehad.Ga naar eind2 De koning van Italië was niet het enige gekroonde staatshoofd, dat destijds dit ‘beroepsrisico’ liep. In augustus van 1900 gold het de sjah van Perzië in Parijs, in november de prins van Wales in Brussel. De dader van die laatste aanslag, Sipido, had maar een lichte straf gekregen en toen de wijk naar Parijs genomen. Leopold ii ging er extra heen om zijn uitlevering te forceren, maar kreeg nul op het rekest.Ga naar eind3 Sinds de moord in 1881 op tsaar Alexander ii door Elnikow hadden velen in Duitsland, Oostenrijk, Spanje, Frankrijk, op de Balkan en in de Verenigde Staten diens voorbeeld gevolgd. En sommigen daarvan met succes, al ware het dan, ook voor de daders zelf, beter achterwege gebleven. Behalve Bresci waren het Caserio, die in '94 de Franse president Sadi Carnot doorstak; Luccheni, die in '98 in Genève keizerin Elisabeth van Oostenrijk doodde, en tenslotte Leon Czolgosz, die de president der Verenigde Staten McKinley op 6 september 1901 het leven afsneed, terwijl het orgel Bachs sonate in F speelde.Ga naar eind4 Van al dezen is Luigi Luccheni sociaal-psychologisch wel het meest belangwekkend. Onwettig kind ook weer, had zijn moeder hem in het armenhuis van Parma achtergelaten: no. 29 239. Na zijn misdaad, in de gevangenis van Genève, werd hij no. 1144. Tussen die twee nummers ligt zijn leven, als een protest tegen het nummer zijn. Toen de rechter hem toevoegde, dat hij toch eigenlijk nooit gebrek geleden had, antwoordde hij: ‘Wat? Mijn moeder heeft mij als kind verlaten, was dat geen leed genoeg om mijn leven lang te wreken?’ De laatste poging van die aard is de aanslag van Matteo Morral, die op | |
[pagina 195]
| |
Karikatuur op de moord op de Spaanse anarchist Ferrer. Links koning Alfons xiii. Collection Viollet.
| |
[pagina 196]
| |
31 mei 1906 een bom wierp naar de koninklijke koets toen deze langs de Calle Mayor in Madrid naar het paleis reed, komende van de kerk waar zo juist Alfons' huwelijk met Ena van Battenberg was ingezegend. Dit sluitstuk - want er was, juist ook in Spanje, heel wat aan voorafgegaanGa naar eind1 - van het vuurwerk, dat het anarchisme van de daad in de decennia rond 1900 heeft afgestoken, verdient om drie redenen vermelding. In de eerste plaats omdat zijn mislukking de mislukking van heel deze vorm van sociale agitatie als het ware symboliseert; in de tweede plaats omdat hier naast het anarchistische ook een ander toen actueel motief meespeelt: de dader was de zoon van een rijke katoenfabrikant uit Catalonië en de Catalaanse burgerij had minstens zoveel reden uit nationalisme de gecentraliseerde Spaanse staat en zijn symbool te haten als de rode arbeiders het van hun beginsel uit deden. In de derde plaats hangt deze zaak met die van Francisco Ferrer samen en weinig zaken zijn zo geschikt om de overgang van de wereld van 1900 naar een andere aan te meten als deze. Het geval wilde namelijk, dat Morral een tijdlang de leiding gehad had van de boekerij en uitgeverij, die Ferrer aan zijn ‘Escuela Moderna’ in Barcelona had verbonden. Mogelijk hun liefde voor eenzelfde vrouw, mogelijk ook de matiging in Ferrers oorspronkelijk ook anarchistische gedachten, hadden hen van elkander vervreemd, hetgeen echter de Catalaanse clerus niet belette, na Morrals aanslag, de aandacht der wereldlijke overheid op Ferrers antiklerikale propaganda te richten. Hij werd gevangen gezet, maar vrijgesproken, een doodzonde, die de dominicanen hem niet vergaven. Toen dan ook, juli 1909, in Barcelona een opstand uitbrak naar aanleiding van een der vele Spaanse nederlagen in Marokko, werd Ferrer opnieuw gezocht, ontdekt en voor het gerecht gesleept.Ga naar eind1 Evenals tien jaar tevoren voor Dreyfus ontplooide zich nu ook voor zijn redding een wereldwijde agitatie. Maar ofschoon de onschuld van de Spaanse schoolmeester nog evidenter was dan die van de Franse kapitein, dit keer zonder succes: Ferrer werd ter dood veroordeeld en gebracht. Gefusilleerd in een gracht van het fort Montjuich, de dwingburcht van Barcelona. En er is niemand meer opgestaan om hem te wreken. De vicieuze cirkel van officieus en officieel geweld is doodgelopen in het laatste. De marge der mensenrechten, in 1899 nog groot genoeg om het ‘wereldgeweten’ te doen triomferen, was in 1909 daarvoor al te smal geworden. In die tien jaar had voor de bourgeoisie zelf het liberalisme het vanzelfsprekende verloren, dat daarvóór zijn grootste kracht was geweest; in die tien jaar had het socialisme, stellig, aan invloed gewonnen, maar ten koste van het revolutionair elan, dat het daarvóór gekenmerkt had. Het is wel geen toeval, dat in het jaar na Ferrers dood de Parijse vakbeweging tegen de 1ste mei een | |
[pagina 197]
| |
groots plan voor een ongekend-massale demonstratie had ontworpen, maar zij dit te elfder ure liet vallen onder de dreiging der maatregelen, die de premier, de voormalige socialist Briand, van zijn kant ontworpen had. Duidelijker kon het gevaar, dat het revolutionarisme van het ministerialisme had te vrezen niet worden aangetoond, maar daarmee is niet ontkend, dat in de gegeven sociale situatie van het Europa omstreeks 1900 dit ministerialisme de natuurlijke vrucht van dit revolutionarisme geweest is. Een appel kan best ver van de boom rollen, als de boom maar op een berg staat. De hoge idealen van het socialisme zouden zich, tot op zekere hoogte, verwerkelijken, maar zich verwerkelijkend, zich tevens verloochenen. De wet van de ‘Heterogonie der Zwecke’, van het onbedoelde of zelfs averechtse gevolg, schijnt wel onverbiddelijk.Ga naar eind1 Deze uitweiding is geen afwijking, zij behoort bij het thema. Want de neiging tot matiging die in deze jaren het socialisme besluipt, gaf het anarchisme een laatste kans. Maar tegelijk veranderde het er zelf door van karakter. Sociale opstanden zoals de jaren '70 en '80 ze gekend hadden, behoren evenzeer tot het verleden als de individuele terreur uit de jaren '90. In het Franse syndicalisme zou het echter nog tot 1914, in het Spaanse zelfs tot nog later zich uitleven, zij het meer sociaal-psychologisch misschien dan eigenlijk sociaal, laat staan politiek. De in 1907 in Amsterdam gestichte anarchistische internationale kwam het bureaustadium nooit te boven. De sociale revolutie, die zij had moeten organiseren, is nimmer zelfs maar voorbereid. Doch het syndicalisme bleef zich niettemin zijn anarchistische afkomst bewust, zowel in zijn revolutionaire techniek als in zijn beeld der toekomstmaatschappij, zowel in zijn voorkeur voor de vakvereniging, opleidingsinstituut voor de revolutie, boven de politieke partij, die van de revolutie afleidde, als in zijn antiparlementarisme, zowel in zijn antimilitarisme als tenslotte vooral in zijn mythisch geloof aan ‘directe actie’ en aan de algemene werkstaking, die met de gedroomde revolutie identiek geacht werd. In de gedachtenwereld van de stichter van het Franse syndicalisme Fernand Pelloutier, in die van de leiders van de in 1895 gestichte Confédération Générale du Travail, die van december 1900 af in La Voix du Peuple haar weekblad zou hebben, in mannen als Pouget, Griffuelhes, Delesalle, Guérard, Fortellier, Merrheim, Monatte, Niel en Yvetot zijn, evenals in die van de Spaanse Confederación Nacional de Trabajo, de Italiaanse Unione Sindicale Italiana en het Nederlandse Nationaal Arbeids Secretariaat de anarchistische grondbeginselen gemakkelijk te herkennen. En hoezeer de theoretici der beweging, een Lagardelle, een Sorel en een Berth van deze en onderling ook weer mogen | |
[pagina 198]
| |
verschillenGa naar eind1, hun denkbeelden verloochenen nimmer geheel hun afstamming uit de adellijke linie van Godwin, Proudhon, Stirner, Bakoenin en Kropotkin. Van die vaders van het anarchisme was in 1900 alleen de laatste nog in leven. Maar dat wil niet zeggen, dat de Franse arbeiders hun in '65 al gestorven Proudhon reeds vergeten waren, te minder omdat ieder uit diens poly-interpretabele geschriften zijn eigen evangelie kon lezen. Ook de herinnering aan Bakoenins wild en dapper leven, dat in '76 geëindigd was, was destijds nog levendig genoeg om in hart en hoofd van zijn vele volgelingen uit eigen kracht voort te leven. En Stirner, die de hyperindividualistische geloofsbelijdenis van Der Einzige und sein Eigentum zelfs al in 1845 had neergeschreven, begon, niet toevallig, toen zelfs pas de aandacht te trekken. In '92 was van dat vaak verkeerd begrepen boek een Reclam-editie verschenen en vele uittreksels in vele bladen; in hetzelfde jaar werd er over zijn verhouding tot Nietzsche geschrevenGa naar eind2, in '98 gaf zijn discipel, de individualistische anarchist John Henry Mackay, zijn kleinere werken uit, gevolgd door zijn levensbeschrijving in hetzelfde jaar, die weer aanleiding tot tal van andere Stirneropstellen werd; in 1900 zagen twee Franse, twee jaar later een Italiaanse, weer vijf jaar later een Engelse vertaling het licht.Ga naar eind3 Het klassieke werk over de anarchistische gedachte van Eltzbacher, dat juist in 1900 verscheen, wijdde hem een hoofdstuk.Ga naar eind4 Victor Basch schreef in '01 een artikel en in '04 zelfs een boek over hem.Ga naar eind5 Het is een van de sprekendste voorbeelden van ‘uitgestelde roem’, want Johann Kaspar Schmidt, die zich Stirner noemde, heeft sindsdien zijn plaats in de geschiedenis van de geest niet alleen behouden, maar eerder nog zien groeien.Ga naar eind6 Niettemin, meer dan de beschreven terreurdaden, die de frontpagina's van de kranten vulden, meer dan de andere theoretici dier dagen, een Sébastien Faure, een Jean Grave, een Malatesta, een Mackay, een Malato, een Merlino, een Johan Most, meer zelfs dan een Elisée Reclus, een Tsjerkessow of een Tucker en veel meer zelfs dan de herinnering aan Proudhon, Bakoenin of Stirner, beheersten hart en brein van Kropotkin omstreeks de eeuwwende de situatie in deze sector van de arbeidersbeweging. Geen wonder want de levenden overtrof hij in wil en weten en de doden leefden voort in hem: de edelaardigheid van Godwin, de broedende gedachte van Proudhon, het onherhaalbaar radicalisme van Stirner en de ongeëvenaarde stoutmoedigheid van Bakoenin. Zijn adellijke afkomst droeg het hare er toe bij, dat hij het gezag kreeg waarnaar hij nimmer streefde, maar meer nog de verloochening van die afkomst, die hij alleen bewaarde in het soevereine gemak waarmee hij er afstand van deed. Noch een militaire loop- | |
[pagina 199]
| |
baan noch een wetenschappelijke telden hem iets, vergeleken bij zijn onweerstaanbare drang naar lotsverbetering voor de onterfden. En hij was nochtans ook als geleerde lang de minste niet. Staan niet twee ontdekkingen van belang op zijn naam: de zuidwest-noordooststructuur van het Aziatische continent en de ijskap die eens tot Midden-Europa gereikt had. Over die laatste theorie sprak hij in 1874, net voor zijn arrestatie door de ‘derde sectie’.Ga naar eind1 Onbaatzuchtiger offer is wel zelden gebracht en zeker nooit door de geschiedenis zelf in zo simpele symboliek geboekstaafd. Hij heeft dan ook in hoofdzaak wel model gestaan voor het psychologisch portret dat Hamon in 1895 van de ideale socialistische anarchist heeft kunnen ontwerpen, en dat alleen van zijn hoogheid uit gezien dan ook niet mistekend is.Ga naar eind2 Franz Oppenheimer, die alles eerder dan zijn denkbeelden deelde, heeft niettemin gezegd dat ‘in onze tijd van matte berusting, van droefgeestige vertwijfeling, van plat materialisme en brutale zelfzuchtigheid het een verjongingskuur betekent, Kropotkins Memoires van een revolutionair te lezen’ (zij waren 1899 in het Engels, 1900 in het Duits verschenen), een boek ‘dat vol is van hoge strijdlust, maar vrij van haat en wraakzucht, dat één doorlopende bekentenis is tot wereldbevrijdende wetenschap en tot geloof aan de goedheid der menselijke natuur’.Ga naar eind3 De wetenschap als een instrument ter bevrijding van alle vooroordeel, wanneer men haar maar zonder vooroordeel beoefende, de mens als in wezen goed, wanneer men hem maar de kans gaf zijn natuur te volgen: het zijn achttiende-eeuwse klanken. Kropotkin was zich bewust de laatste consequenties te trekken uit de wetenschappelijke en maatschappelijke ontwikkeling van de laatste honderdvijftig jaar; zijn La science moderne et l'anarchie, de in '13 verschenen bijgewerkte vertaling van een Russisch origineel van 1901, bewijst het.Ga naar eind4 Hij wilde er in aantonen, dat ook de jongste resultaten der exacte wetenschappen, die hij altijd, als Marx voor hem, trachtte te volgen, omdat zij ook voor hem het fundament van zijn wereldbeschouwing bleven, veeleer dan deze te weerspreken, haar bevestigden. En wel moesten bevestigen, omdat het anarchisme voor hem geworden is ‘een conceptie van het universum, gebaseerd op een mechanische interpretatie der verschijnselen, die heel de natuur omvat, het leven der maatschappijen inbegrepen’Ga naar eind5, universum dat volgens dezelfde inductieve methode bestudeerd dient te worden als die der natuurwetenschappen in engere zin. Ontwaarding van die wetenschap door ‘mystieke intuïtie’ en ‘misbruik van de dialectiek’, zoals hij in die dagen o.a. bij Bergson zag verschijnen, wees hij dan ook af.Ga naar eind6 In de twintigste eeuw heeft Kropotkin nooit geleefd, al stierf hij pas in 1921, negenenzeventig jaar oud. Dat hij nochtans, ondanks zijn hoge leeftijd toen, nieuwe richtingen | |
[pagina 200]
| |
zeer wel wist te ontwaren, bewijst behalve deze refutatie van de nieuwe ster aan Frankrijks wijsgerige hemel, het tweede deel van hetzelfde werk, waarin hij de historische en hedendaagse staat analyseert in hun rol van scheppers van monopolies ten gunste van een bevoorrechte minderheid, met alle imperialistische gevolgen van dien. Hij was trouwens historicus genoeg, zoals hij in La grande révolution (1909) bewijzen zou, om de grote lijnen van het heden in de toekomst door te trekken. Elke dag zag hij het gevaar dan ook groeien, en wat in '14 komen zou, zag hij vooruit, omdat hij gezien had dat het in '11 maar net-aan was ontweken.Ga naar eind1 Genoemd boek zou zo rijk aan gedachten niet hebben kunnen zijn, als zijn conclusies niet voorbereid waren geweest door zijn beide andere, grotere en belangrijker werken: Fields, factories and workshops van 1898 en Mutual aid van 1902. Zoals indertijd Malthus' sombere profetie het antwoord op Godwins lichtende illusie geweest was, zo wilde het eerste van deze beide boeken op zijn beurt Malthus weerleggen. Hij bestreed er aan de hand van een uitgebreid cijfermateriaal de onvermijdelijkheid van een economische strijd om het bestaan. Welvaart voor allen, betoogde hij, was wel degelijk mogelijk. Een vijfurige arbeidsdag voor iedereen van zijn twintigste tot zijn vijftigste jaar zou daarvoor zelfs voldoende zijn, rekende hij uit. Hoe utopisch dit ook geleken mag hebben toen het zestig jaar geleden geschreven werd, wij die nu veeleer voor het probleem staan wat de werkers met hun vrije tijd moeten doen en hoe de vijftig- tot zeventigjarigen hun lediggang moeten vullen, weten hoe weinig het dat in wezen was. Hij keerde zich in dit doorwrocht boek zowel tegen de te ver doorgevoerde arbeidsdeling als tegen de te ver doorgevoerde industrialisering van West-Europa en Noord-Amerika in tegenstelling tot de agrarische rest van de wereld. Hij bepleitte kleine bedrijven; hij achtte die efficiënter dan grote, federatieve verbanden heilzamer dan de oppermachtige staat. En zoals hij de industrie en de politiek decentraliseren wilde, wilde hij het ook de steden - een gedachte die tot een hele school en een gedeeltelijke werkelijkheid is uitgegroeid sinds Ebenezer Howard, door Amerikaanse toestanden geïnspireerd, in '98 de tuinstad zou bepleiten en de eerste daarvan vijf jaar later gebouwd worden zou.Ga naar eind2 Een integrale opvoeding, die de geestelijke en lichamelijke aanleg tegelijkertijd moest ontwikkelen, zou de komende burgers kweken van deze ideale maatschappij. Geluk zou intussen zelfs deze niet garanderen, zij schiep slechts de mogelijkheid dat geluk niet langer op de ellende van anderen gebouwd behoefde te worden, wat nooit echt geluk kon zijn. Had Kropotkin zich in dit boek tegen Malthus gekeerd, in het andere van vier jaar later bestreed hij, even grondig, Darwin of althans diens vereen- | |
[pagina 201]
| |
zijdigende voortzetter, Thomas Henry Huxley, tot aan zijn dood in '95 de exponent van de strijd-om-het-bestaangedachte. Niet die strijd, althans niet die tussen soortgenoten, betoogde hij, was een grondwet der natuur, veeleer de ‘wederzijdse hulp’. Peter had dit deel van Darwins evolutieleer, die hij overigens aanhing, indertijd met zijn broer Alexander als officier in Siberië al kritisch bestudeerd en op grond van ervaring, daar opgedaan, verworpen. Anderen waren trouwens van diezelfde mening. Zelf wees hij o.a. op prof. Kessler, de Russische zoöloog en dierpsycholoog, die daarover kort voor zijn dood in '80 al had gehandeld.Ga naar eind1 In zijn boek nu overzag Kropotkin het hele terrein van de wederzijdse hulp als factor in de evolutie: bij dieren, bij primitieven, bij barbaren, in de middeleeuwse steden en nog altijd vond hij uitingen van die soort-solidariteit ook in zijn eigen omgeving. Deze coöperatiegedachte was de basis zowel van zijn geloof in de collectieve produktieassociaties, waaruit in zijn visie de toekomstmaatschappij zou zijn opgebouwd, als ook van de zedeleer die, tegen alle onderdrukking en onverstand in, de strijd der anarchisten voor die toekomstmaatschappij zou doen zegevieren. Om die zedeleer draaiden misschien zijn beste, zeker zijn dierbaarste denkbeelden. In La morale anarchiste, dat in '90 ook in het Engels verscheen, en waaraan zekere Laurentius in '96, het tegelijk vertalend, een Duitse beschouwing wijdde, gaf hij er een eerste vorm aan.Ga naar eind2 Van een groot werk daarover is niet meer gekomen - het beste, aldoor uitgesteld om het nog beter te maken, blijft zo vaak in de pen. Maar wat het grote had moeten worden, laat het kleine genoegzaam zien. Het moest het tegenstuk van alle officiële en officieuze gedachteloos aanvaarde gezagsmoraal zijn. Als die laatste zonder tegenspraak heerste, sliep de geest. Af en toe echter in de geschiedenis, zo was het in de twaalfde, zestiende en achttiende eeuw geweest, en zo was het nu weer, brak er een tijd aan, waarin de geest weer ontwaakte, de jeugd zich ging bevrijden, de vooroordelen werden afgeschud en juist dan ook altijd, als de gedachte er zich op richtte de oude moraal te vernietigen, groeide er een nieuwe op, ontwikkelder en verfijnder dan de vorige. Hij wees hier zelf op de merkwaardige moralist GuyauGa naar eind3, die hem met zijn Esquisse d'une morale sans obligation ni sanction van 1885 in deze richting was voorgegaan. Innerlijk voelen - had deze geleerd - ergens toe in staat te zijn, is tegelijk het eerste bewustzijn van de verplichting het ook tot stand te brengen, zodat plichtgevoel in wezen krachtgevoel is, overdaad van leven; de ware moraliteit is dus niets anders dan een manifestatie van het leven in een hogere vorm. Kropotkins opvatting van de innerlijke zedewet zou men met een moderne term als gesublimeerd luststreven kunnen omschrijven. Soortgelijke klanken liet | |
[pagina 202]
| |
ook Felix Adler in de Berlijnse Gesellschaft für Ethische Kultur in 1892 horen.Ga naar eind1 Het is een neorenaissancistisch geluid, dat met een nieuwe genieverering gepaard gaat. Te bevelen heeft deze autonome moraal niets. Zij is slechts wetenschap. Zij zal er daarom van afzien, de enkeling naar een abstracte idee te willen beschaven, zoals zij ook haar verenging door godsdienst, wet of regering zal afwijzen. Consequent loopt zij uit op een verheerlijking van het leven en zijn kracht en inderdaad hebben we hier een van de vormen van neovitalisme dat de beginjaren van de twintigste eeuw op zoveel gebieden kenmerkt.Ga naar eind2 Het zijn die vitalistische klanken die Laurentius aan Nietzsche herinnerden. De overeenkomst is inderdaad treffend. In beiden voltrok zich een overgang van de negentiende naar de twintigste eeuw. Beiden stootten door van rationalisme naar vitalisme, maar terwijl dat bij Nietzsche bewust geschiedde en de overgang daardoor in zijn werk centraal stond, ging het bij Kropotkin onbewust, als in margine van zijn bewuste denkbeelden. En er is treffender verschil nog. Terwijl bij Nietzsche de levenskracht op zijn best ambivalent was, kon Kropotkin haar niet anders dan als een kracht ten goede begrijpen. Krachtmensen zonder ideaal bestaan niet, zegt hij.Ga naar eind3 Twintigste-eeuwse ervaring durft dat niet bevestigen. De schaduw van deze eeuw viel al over Nietzsches visie. Kropotkin daarentegen ving het laatste licht op van de idealen der achttiende en negentiende eeuw en het scheen bij hem zo helder omdat hij zelf als een brandpunt was. Zo spiegelde zich in deze bij uitstek ‘brede’ Russische mens heel het Europa van zijn tijd, het enghartige pageleven aan het hof van de tsaar Alexander ii op de overgang van zijn liberale naar zijn reactionaire fase; het geprangde officiersbestaan in een bureaucratisch-militaristisch bestel, de tochten van een ontdekkingsreiziger in de eindeloosheid van de woestenijen van Siberië en de meren van Finland; de wetenschappelijke triomfen, de kring van Tsjajkowski en pal daarop de Peter- en Paulvesting van binnen; de romantiek van een pijnlijk nauwkeurig berekende ontvluchting uit het hospitaal daarvan. Zwitserland als het centrum destijds van de revolutionaire beweging, waar in Genève, in Utin, de geest van Marx op z'n smalst en in de Juraconfederatie, in Guillaume, die van Bakoenin op zijn smalst leefde, maar leefde dan toch; de talloze openbare en geheime vergaderingen, zoals Pío Baroja er een zo realistisch beschreven heeft in zijn ¡El mundo es ansi!Ga naar eind4; zijn uitwijzing in '81; Frankrijk dat toen nog voorging in alles, waar Paul Brousse, Jean Grave, Sébastien Faure en zijn vakgenootGa naar eind5 Elisée Reclus zijn companen werden, tot hij ook daar werd uitgewezen en hij van '86 af in Engeland zijn toevlucht vond, waar het libera- | |
[pagina 203]
| |
lisme hem een stil plaatsje in de leeszaal van het British Museum reserveerde, zoals het dat tevoren aan Marx gedaan had en daarna aan Lenin zou doen. Hij heeft het revolutionaire krantenbedrijf met zijn eeuwige tekorten en zijn eeuwige offervaardigheid van binnen gekend, het legale zo goed als het illegale; de propaganda, de agitatie, de actie van die bewogen jaren - op een afstand lijkt het groot en daarom gemakkelijk, dichtbij blijkt het moeilijk en daarom klein, en zelfs de individuele terreur heeft hij verdedigd, als zij hem zuiver leek. Want ofschoon hij zelf de wraak niet kende, begreep hij de ellende, de ontreddering en het misverstand, waaruit zij voortkwam: wie het anarchisme veroordelen wil, omdat het bloed gestort heeft, bedenke dat het maar een druppel is vergeleken bij de zee van bloed die nationalisme en militarisme, kolonialisme en imperialisme hebben opgeëist en dat niet luttele jaren, maar honderden jaren lang. En onder al het agitatorische en journalistieke werk door weeft hij met de ingetogen zelfverzekerdheid van een helder verstand en een zuiver geweten een web van de draden van eeuwen. De afwijking van het algemeen menselijk patroon, in de Renaissance begonnen, in de achttiende eeuw voltooid, scheen in zijn tijd hechter dan ooit op de verworvenheden der wetenschap te steunen; op die wetenschap wilde hij de maatschappij, op die maatschappij de vrije moraal steunen, die op zijn beurt haar vervolmaken zou. Het waren gedachten van Diderot en Voltaire, van Condorcet en Comte, van Bentham en Stuart Mill, van Fourier, Owen en Marx, van Godwin, Bakoenin en Spencer die zich in het onbevangen brein van Kropotkin verenigden tot dat klare visioen van een redelijke dat is: zedelijke mensheid, voortgaand in wederzijds hulpbetoon en stijgend in welvaart, in een harmonie van belangen, wier innerlijke wetmatigheid zich openbaren zou als de kunstmatige belemmeringen van macht en bezit zouden zijn weggevallen en een iegelijk daardoor vrij zou wezen; verenigden zich en stolden tot die dichterdroom, die alleen in dit tijdvak in de taal der wetenschap kon worden beschreven, omdat men toen de voorwaarden ertoe al vervuld kon achten en de teleurstelling over de mislukking er van nog in het verschiet lag. Hoe schril steekt bij die droom de werkelijkheid af, zoals die andere anarchist, uit de lijn Proudhon, Stirner, Tucker en MostGa naar eind1, zoals John Henry Mackay o.a. haar in romanvorm beschrijven zou.Ga naar eind2 1887 is het jaar van het gouden jubileum van Victoria, oktober de maand, als in de hoofdstad der toenmalige wereld de mist alles met een kleverige goorgele korst overdekt. Zoals vijfendertig jaar lang verzamelden zich aan het begin van de winter zij ‘die ook hun laatste recht verloren hadden, dat om zich voor | |
[pagina 204]
| |
anderen te mogen afbeulen’, verzamelden zich de werklozen op de vlakte van Trafalgar Square. Zij hadden dagelijkse gevechten geleverd voor de hekken der havens om aan de slag te komen. Steeds weer tevergeefs. Onder hen mengden zich bedelaars, zakkenrollers en dagdieven, rottend wier dat aanspoelde uit de zee van de wereldstad, van alle wereldsteden. De werkloosheid werd wel toegeschreven aan de vele Duitse immigranten, door Bismarcks antisocialisten wet uit hun vaderland verdreven. Laffe leugen, om te verdelen en door verdelen te heersen. De Social-Democratic Federation wist beter en zei het ook in haar Jubilee-Manifest. Vier miljoen mensen waren, alleen in Groot-Brittannië, afhankelijk van de liefdadigheid, 80 van de 100 kinderen van de armenscholen waren half verhongerd, 54 mensen waren, voorzover bekend, het vorig jaar van honger gestorven in Londen alleen; 80 000 vrouwen, 10 ten honderd, leefden, in Londen alleen, van prostitutie...Ga naar eind1 Dan beklom een man met een rode vlag het voetstuk van de Nelson-zuil; zwarte helmen van de politie; charge zonder waarschuwing. De vloed golft terug. ‘Arbeid of brood.’ Een ander spreekt over de gewelddaden van de Engelsen in India, een derde als een ‘inwendige zendeling’, afgehakte en opruiende woorden aan de rand van het immense plein. Rukwinden over een veld met halmen, rode vlag boven zwarte mensenzee. Er vormt zich een stoet, zonder leiding, een doffe drang met een scherpe wil. Langs White Hall, voorbij de Horse Guards. Door de nu fijne nevel zijn de torens van Parliamentary House aan de Theems te zien. De stoet trok naar de Westminster Abbey, alsof zij daar hulp zouden vinden... Weer uit de kerk hieven zij, als was 't een koorzang, het aloude lied van de ‘Starving poor of England’ aan...Ga naar eind2 Zou niet juist omdat de werkelijkheid dezer dromers zo grauw-in-grauw was, hun droom zo paarlmoer-roze licht zijn geweest? Een zo wijde spanning kon alleen in gedachte overbrugd worden en die gedachte kon daarom op niets anders gericht zijn dan op de meest radicale revolutie, die geen steen van het bestaande op elkaar zou laten. Diezelfde spanning is het ook, die in het anarchisme de polen der menselijkheid naar boven en naar beneden toe heeft uitgezet, zodat aan de ene kant het meest verheven ideaal, aan de andere kant de meest abjecte misdaad er zich naakt in vertoonden niet alleen, maar beide in die spanning zich paarden. Het is er mee als met de anekdote die Plechanow van Herzen bewaard heeft. Deze had eens in een kleine Italiaanse stad enkel priesters en bandieten aangetroffen en ze tot zijn verbluffing niet uit elkaar gekend.Ga naar eind3 Ook van de staat, juist van de staat kon het anarchisme daarom niets verwachten, in de zuidelijke landen nog minder dan in de noordelijke, waar naast een efficiënter kapita- | |
[pagina 205]
| |
lisme ook een efficiënter staat bestond, terwijl die in Spanje, Italië en zelfs Frankrijk in de ogen van het gewone volk slechts een georganiseerde en geautoriseerde roversclub was, aan welker geprivilegieerd geweld het op genade en ongenade was overgeleverd. Die verschillende graad van doorwerking van het kapitalisme in Zuid- en West-Europa veroorzaakte tenslotte ook het verschil tussen anarchisme en sociaal-democratie, dat zich ideologisch voordeed als een tussen vrijheid en gezag. Wat die broederstrijd zo bij uitstek fel gemaakt heeft, zodat het zelden zonder stokken, stoelpoten en soms zelfs niet zonder revolvers afliepGa naar eind1, is enerzijds dat de anarchisten zich zwak voelden omdat zij nergens, en anderzijds de socialisten zich sterk voelden, omdat zij toch ergens nog aan het bestaande konden aanknopen. Maar niet zó veel ook weer, of toentertijd moest ook de laatsten de sociale revolutie nog de enige uitkomst lijken. Dat is, achter dat verschil, de overeenkomst tussen beide fracties der arbeidersbeweging. In geen enkele figuur wel zijn beide langer verenigd geweest dan in Ferdinand Domela Nieuwenhuis, die met zijn gecompliceerde natuur en eenvoudige geest zo veel tegenstellingen heeft gesynthetiseerd. Bij niemand is het zo duidelijk als bij hem, dat het vrije socialisme, niet naar leer, maar wel naar geest, als de rechtstreekse voortzetting van het radicale liberalisme te beschouwen is. Hij is ook nog de profeet en politicus in enen. Men kan zich even gemakkelijk voorstellen, dat de werkers van de Friese Wouden hem onder elkaar ‘uus verlosser’ noemden en zijn uitvaart zo vorstelijk moest zijn als ze was, als dat de ‘modernen’ zich hogelijk aan hem ergerden, wanneer hij op alle internationale arbeiderscongressen weeraan tegenover de tactische verzinsels van hun quasi-marxisme het simpele toverkruid van de ‘algemene werkstaking’ aanprees, wel wetend hen daarmee voor een consequentie te zetten, die zij juist wilden ontlopen. En, laatste en misschien diepste tegenstelling, zo nuchter als zijn wereldbeschouwing wilde wezen, zo romantisch was zijn hart.Ga naar eind2 Zeker, romantiek is er ruimschoots tijdens de eeuwwisseling, maar of zij vaak zo echt is als bij Domela valt te bezien. Er is een krabbeltje van hem aan zijn vrouw bewaard, dat geschreven moet zijn op een 11e november, de gedenkdag sinds '87 van de gerechtelijke moord op de martelaren van Chicago - het jaar toevallig ook van zijn eigen gevangenschap. In dat briefje staat, dat het hem nu thuis te eng wordt en hij in de natuur moet zijn ‘op het uur dat zij geworgd worden’.Ga naar eind3 En in zijn gedenkschriften Van christen tot anarchist, die in '10 verschenen, een jaar na de terechtstelling van Ferrer, kan men nalezen hoe deze hem amper minder heeft geschokt. Doch al wees de werkelijkheid dan ook steeds meer uit, dat een man als | |
[pagina 206]
| |
Domela eenzamer, de kloof tussen anarchisme en sociaal-democratie breder en weldra afgrondelijk werd, het is niettemin die schijnbare overeenkomst die destijds de bourgeoisie zo verontrustte. Worgingswetten zonder tal, in Duitsland al van '84, in Oostenrijk en de Verenigde Staten in '85, in België: '86, in Frankrijk: '92, in Spanje en Italië: '94 en in het laatste land in 1908 nog eens. In de jaren '80 woedde die onbeheerste vrees ook in het anders toch tamelijk bezonnen Nederland. De felle onderdrukking niet alleen van het Palingoproer maar van alle grote stakingen en de veroordeling van Domela Nieuwenhuis getuigen het genoegzaam. Een voorstel van de Italiaanse regering tot internationale uitlevering van anarchisten stuitte nog af op het liberalisme van de Engelse publieke opinie, maar de nationale polities werkten samen. Verontrusting, verantwoordelijk voor de repressie, maar ook voor de wijde invloed buiten de arbeidersbeweging: de namen van Spencer, Tolstoj en Ibsen worden niet bij toeval telkens in dit verband genoemd en golden niet bij toeval in 1900 als die van profeten. En onder de medewerkers aan de anarchistische tijdschriften treft men in de paar jaren voor 1900 met leerzame verbazing namen aan als die van Paul Valéry, Henri de Régnier, Rémy de Gourmont, Mallarmé, Emile Verhaeren, Octave Mirbeau, Tristan Bernard, Paul Adam, Léon Blum, de bloem inderdaad der Franse letteren. Verontrusting tenslotte ook verantwoordelijk voor de opvallend uitgebreide literatuur in die jaren over dit onderwerp. Zo uitgebreid, dat zelfs Max Nettlau al in 1897 een bibliografie ervan kon samenstellen van meer dan driehonderd bladzijden.Ga naar eind1 Elisée Reclus schreef er een voorwoord bij, waarin hij, die er toch waarlijk wel wat van wist, zich over die rijkdom verbaasd toonde.Ga naar eind2 Drie jaar later volgde die van Stammhammer in twee delen zelfs.Ga naar eind3 Hoe gerechtvaardigd de vrees der burgerij omstreeks 1900 geleken moge hebben, zij is overdreven gebleken. De gunstige langegolfconjunctuur van 1895-1914 heeft de hervormingstendensen in de sociaal-democratie de kans gegeven, die om diezelfde reden het revolutionaire anarchisme heeft gemist. Kropotkin was het hoogte-, maar tegelijk het eindpunt. De revolutie kwam niet en het vuur der anarchie, dat eens zo hoog was opgelaaid, spatte amper tien jaar later in een vonkenregen uiteen, die geen brand meer stichtte. Het anarchisme trok zich vereenzaamd terug op de droom van vrijheid, gerechtigheid en menselijkheid alleen en de talloze beelden daarvan zijn niet langer op een ‘program’ te verenigen. De zwarte vaan woei voortaan halfstok. |
|