Op het breukvlak van twee eeuwen
(1976)–Jan Romein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 165]
| |
Hoofdstuk IX Let candles be brought inOp maandag 25 juni 1900, 10 uur 's morgens, promoveerde een zekere Cauchy aan de universiteit van Parijs op een proefschrift, handelend over de organisatie van het algemene kiesrecht.Ga naar eind1 Het was een onderwerp dat niet alleen de jonge doctor bezighield. Ook Charles Benoist was er destijds vol van en zou het zelfs zijn leven lang blijven. De 2de februari van hetzelfde jaar hield hij er een lezing over in Parijs, die hij een veertien dagen later in Lyon en een maand later in Reims herhaalde.Ga naar eind2 Al in '91 had hij in zijn Croquis parlementaires onder het pseudoniem Sybil dit thema aangesneden, en het twee jaar daarna in zijn Sophismes politiques de ce temps hervat. Hij vleide zich zelfs met de overtuiging dat het ongewone woord ‘sofisme’ sindsdien dank zij de indruk van zijn geschrift veel vaker gebruikt werd.Ga naar eind3 Door zijn redacteurschap van Le Temps en van de Revue des Deux Mondes werd hij trouwens geen belangrijk, maar toch wel een invloedrijk man. In zijn Crise de l'état moderne, waarvan het eerste deel in '97 was verschenen, maar waaraan hij tot aan zijn dood in 1936 zou blijven werken, heeft hij al zijn gedachten over het toen brandende thema van het kiesrecht in het bijzonder en het parlementarisme in het algemeen neergelegd.Ga naar eind4 Het is zelfs niet overdreven, te zeggen, dat het parlementarisme tijdens de eeuwwisseling in een crisis verkeerde. Behalve de genoemde zijn er namelijk nog meer namen te vermelden van Franse critici van het parlement uit die jaren: Ferneuil en Lebon (1894), Bonghi en d'Eichtal (1895), Graux en Picot (1898) en van het jaar daarop nog weer een dissertatie, die van Thuillier, in Lyon.Ga naar eind5 In 1901 herleefde de gedachte die de Franse constitutie van 1791 al gekend had: die van de niet-herkiesbaarheid, als noodzakelijk geachte parlementaire hervorming. Zekere Gelle, député voor de Somme, deponeerde op de 8ste maart van dat jaar een daartoe strekkend voorstel bij het bureau van de kamer. Het is waar, dat het aanvankelijk geen aandacht trok, totdat in '10 Morin en Villey de gedachte weer bepleitten en het jaar daarop J. Sabatier er zelfs op promoveerde. Zij leefde in de kring van de Ligue Républicaine de Moralité Publique, stichting uit '11 ook, van C. Sabatier, de vader, en Abelons. Niemand minder dan Charles Gide o.a. verklaarde er zich voorstander van.Ga naar eind6 En dan zijn hier nog slechts zij genoemd, die niet principieel op antiparlementair standpunt stonden, wat zowel met de monarchisten als de anarchisten het geval was; mensen als enerzijds de Vogüé in zijn Les morts qui parlent, van 1899, | |
[pagina 166]
| |
als Paul Alexis (Vallobra), vriend en bewonderaar van Zola niettemin, als Abel Hermant, de antimilitarist, als Léon Daudet, Barrès, Mirbeau en Sebastien Faure; en anderzijds Jean Grave, die in zijn La société mourante et l'anarchie in '93 al het oude argument van Rousseau weer opgenomen had tegen elke ‘vertegenwoordiging’ van het soevereine volk. En tenslotte zijn er nog zij, die wel democraat, maar nochtans of juist daarom antiparlementariër zijn, als Micelli met zijn geruchtmakend artikel uit '96 over de ‘tirannie der kamers’Ga naar eind1 of in Italië Scipio Sighele.Ga naar eind2 Het is niet alleen een strijd van meningen, ook van mensen, met alle bitterheid daaraan verbonden. De beruchte relletjes van 1 mei 1891 te Fourmies hadden slachtoffers geëist, tien doden, twee daarvan kinderen van elf en dertien jaar. Paul Lafargue was er voor veroordeeld, maar in november, als protest daartegen tot afgevaardigde voor Rijssel gekozen, kwam hij vrij. ‘De slachtoffers van Fourmies gewroken’, luidde het ironisch commentaar van Rochefort in La Révolte. ‘Zal men voortaan de kiezers gaan fusilleren om ze voor de stembus te interesseren?’Ga naar eind3 Kritiek was er niet alleen in Frankrijk. In België, eer nog dan Frankrijk het klassieke land van het continentale parlement, hield Jules Destrée 14 oktober 1901 een doorwrochte voordracht, waarvan niet alleen de titel sensationeel was, hoe bezonnen zijn gedachten ook waren. Hij sprak over: het einde van het parlementarismeGa naar eind4. De spreker verzekerde zijn gehoor ook, dat klachten over het parlement in geen enkel parlementair land ontbraken. Kritiek op het parlement was er niet alleen in alle landen, maar ook in alle partijen en uit die algemeenheid en gelijkluidendheid trok hij de nauwelijks voorbarige conclusie, dat het regime in zijn grondvesten was aangetast.Ga naar eind5 Hij was trouwens niet de enige die het opmerkte. In hetzelfde jaar dat Destrée in Brussel sprak, verscheen in Wenen een brochure van Zenker, waarin hij het bankroet over het parlement uitsprakGa naar eind6, woord dat hij nog in '14 zou herhalen.Ga naar eind7 In 1904 schreef de Duitser Norikus dat het parlementarisme zijn ondergang, ja zijn ontbinding tegemoet ging.Ga naar eind8 En zoals Destrée niet de laatste was, was hij ook de eerste niet. ‘Er is geen land ter wereld, levend onder een parlementaire regering, dat niet begonnen is over achteruitgang in de kwaliteit van zijn wetgevers te klagen’, had een Amerikaan in 1898 al geschreven in een merkwaardig boek over onvoorziene tendenties der democratie.Ga naar eind9 Welke waren dan die klachten? Zij zijn velerlei en zelfs tegenstrijdig, zoals dat gaat bij een instelling die in een crisis verkeert en van meer dan een zijde belaagd wordt. De Laveleye had er in '82 al een aantal van opgesomd en die vijf jaar later klemmender herhaald. Wankelheid alom constateerde hij; de ministeries bleven ternauwernood lang genoeg aan om zich | |
[pagina 167]
| |
rekenschap te geven van wat er te doen viel: in Frankrijk bijv. achttien ministers van oorlog en veertien van buitenlandse zaken in vijftien jaar, omdat de kamer zowel de buitenlandse als koloniale politiek rechtstreeks leiden wilde, waartoe zij nochtans volstrekt buiten staat was; voortdurende verschuiving in de parlementaire groepen, zodat geen enkel ministerie ooit van een meerderheid verzekerd was; de partijen, aan de ene kant onmisbaar voor de goede gang van zaken, offerden aan de andere kant de landsbelangen op aan hun rancunes, ambities en kleinzielige parolen; het parlementaire stelsel kon alleen regelmatig functioneren waar er twee duidelijk gescheiden, hecht georganiseerde partijen bestonden, die elkaar in de macht afwisselden, maar dat bestond nergens, zelfs in België niet meer; en al zou dat bestaan, dan dreigt er het andere gevaar, dat de partijgeest oppermachtig heerst, dat alles wordt opgeofferd om de meerderheid te veroveren of te behouden, dat de afgevaardigden elke persoonlijke en onafhankelijke politiek prijsgeven, dat elke nieuwe gedachte, elke ernstige hervorming achterwege blijft uit vrees voor stemmenverlies; zonder scherpomlijnde partijen echter is het machteloosheid en wanorde. En waar men aan beide klippen ontsnapt, zoals in de Verenigde Staten door het despotisme van de commissies of in Zwitserland door het referendum, daar bestaat het parlementaire regime nog slechts in naam.Ga naar eind1 Een bezwaar, door de Laveleye niet genoemd, maar destijds niettemin herhaaldelijk gehoord, is dat het parlement, oorspronkelijk als een instelling ter bezuiniging bedoeld, terwille van de kiezersgunst in een van verspilling ontaard was: hogere lonen in de beschermde bedrijven en uitvoering van openbare werken zag men als triomfen van lokale concurrentie op kosten van de staat. Aldus Paul Leroy-Beaulieu in '88 al, Vaudal in '97 en Michon in '98.Ga naar eind2 Uitbreiding van het kiesrecht - zoals in Italië in '82, in Engeland in 1884 en '85, in Nederland in '87 en '96, laat staan het algemene, zoals dat destijds in Frankrijk evenals in Spanje (1890), in België (1893), in Noorwegen (1898) en voor de Duitse rijksdag bestond, en voor Hongarije (1905) en Oostenrijk binnenkort zou bestaan (1907), werkte die misstand, meende men, in de hand. De jonge Max Weber sprak over het algemeen kiesrecht als: ‘het Danaïdengeschenk van het Bismarckse caesarisme’.Ga naar eind3 De vrees voor oplopende staatsschuld was nog algemeen. Zo vertaalde zich de toenemende sociale taak van het parlement in de hoofden der behoudende critici. Die sociale bemoeiing leidde tevens tot een ander bezwaar, evenmin door de Laveleye genoemd, maar nog algemener beseft dan dat der verspilling. Het gold de groeiende incompetentie der parlementariërs tegenover een reeks taken waarvoor zij zich in toenemende mate gesteld zagen. Beroemd | |
[pagina 168]
| |
gebleven is het vermakelijk verhaal daaromtrent van Kropotkin in zijn Paroles d'un révolté uit '85 al, waarvoor Elisée Reclus een voorwoord schreef.Ga naar eind1 De afgevaardigden, betoogde de grootste anarchist van de tijd, moesten een mening geven en stemmen over een oneindig gevarieerd aantal kwesties welke de geweldige machinerie van de gecentraliseerde staat opwierp. Hij moet oordelen over een hondenbelasting zonder ooit een buitenhond, over hervorming van het academisch onderwijs zonder ooit een universiteit van binnen gezien te hebben. Hij moet zich uitspreken over een bepaald geweer of over een plek voor een staatsstoeterij. Hij moet stemmen over druifluis, kunstmest en tabak; over Indochina en Guyana; over schoorstenen en observatoria. Zonder ooit een soldaat gezien te hebben, anders dan bij een parade, moet hij legerkorpsen verdelen, zonder ooit een Arabier geroken te hebben een oordeel vellen over landverdeling in Algiers. Over sjako of kepie beslist hij naar de smaak van zijn vrouw. De suiker zal hij beschermen, de tarwe laten schieten. De wijnstok zal hij verdelgen in de overtuiging hem te redden. Hij zal nu eens voor herbebossing zijn tegen de weidegronden en dan weer voor de weide tegen het woud; nu eens voor een kanaal dan weer voor een spoorweg, zonder veel benul waar ergens dat kanaal gegraven of die spoorweg aangelegd zal worden. In bankzaken moet hij doorkneed zijn, en aan het wetboek van strafrecht gaat hij een nieuw artikel toevoegen zonder ooit de overige te hebben geraadpleegd. Hij is alwetend en almachtig, vandaag militair, morgen varkensfokker, om beurten bankier, academicus, dokter, astronoom, drogist of koopman en, al naar de agenda, zal hij nooit aarzelen het een of het ander te wezen. Trouwens als advocaat, journalist of redenaar gewend over zaken te spreken die hij niet kent, zal hij in gemoede over dit alles stemmen ook. Een derde grievenlijst, die echter vooral de oude klachten nog een keer opsomt, die van Rittinghausen uit het midden der vorige eeuw, die van de Girardin, van Spencer, Lombroso, Sébastien Faure en Octave Mirbeau, maar ook die van Multatuli, Abraham Kuyper en Troelstra, doch er nauwelijks iets anders aan toevoegt dan de teleurstelling van de schrijver uit diens parlementaire jaren '88-'91, is die van Domela Nieuwenhuis, opgemaakt in 1906.Ga naar eind2 Fundamenteel is ook het bezwaar van Julius Ofner, die in het parlementarisme niet minder dan een gevaar voor het recht zag.Ga naar eind3 Andere klachten zijn minder principieel dan de genoemde, maar daarom nog wel reëel. Vele daarvan heffen elkaar op, waarmee nog niet gezegd is, dat niet beide leden der tegenstrijdigheid in zekere zin en tot op zekere hoogte waar zouden kunnen zijn. Zo zei de een, dat afgevaardigden, een- | |
[pagina 169]
| |
maal gekozen, zich aan hun kiezers niets meer gelegen lieten liggen, terwijl een ander, omgekeerd, hun verweet, dat zij, het algemeen belang vergetend, zich geheel naar dat van hun kiezers richtten, waarbij de onvriendelijkste veronderstelling, dat zij én het algemeen én het kiezersbelang ter wille van hun eigen belang verwaarloosden, dan nog ongenoemd is gelaten. Zo verweet de een de afgevaardigden hun absenteïsme, een ander juist, dat zij voortdurend, zo niet in de zittingszaal dan toch in de koffiekamer rondhingen in plaats van iets beters te doen. Die zei, dat het parlement te klein was om voldoende deskundigheid te kunnen opbrengen; gene noemde het te groot om deskundig wetten te maken. Sommigen beweerden dat het parlement te machtig was, anderen dat het niet machtig genoeg was. En daarvan zei weer de een, dat het die macht verloren had aan het kapitaal, een ander aan de pers, een derde aan de geheime diplomatie, een vierde aan de militairen die, als het er op aankwam toch deden wat zij wilden, parlement of geen parlement. Terwijl zo de een meende dat het parlement over een vrijheid beschikte die tot de chaos moest leiden, vernietigde volgens de ander datzelfde parlement juist de vrijheid die het geroepen was te garanderen. En dit alles betreft dan nog slechts de zakelijke kant. De morele leidde voor vele critici tot nog wezenlijker bedenkingen. Zij spreken van voortdurende leugens, van wilde naijver, van beklagenswaardige omkoopbaarheid, van jammerlijke bekrompenheid, wat alles van tijd tot tijd in schandalen naar de openbaarheid uitbarstte. Al naar eigen aard weet de criticus dat hetzij aan zijn politieke tegenstander, hetzij aan de individuen in het algemeen, hetzij tenslotte - en dat waren dan de verstandigen - aan de omstandigheden die de individuen maakten zoals zij waren. Van al die kritiek krijgt men de indruk dat zij tijdens de eeuwwisseling bijzonder levendig is naar omvang én toon, al had zij voordien niet ontbroken en al zou zij daarna ook niet verstommen. Men kan haar voor die tijd, menen wij, in de ene zin samenvatten: het parlement is alles en het doet niets. De olijken beriepen zich daarbij, voor het eerst, op het Engelse adagium, dat het parlement alles kan, behalve een man in een vrouw veranderen en omgekeerd; en voor het tweede op het Arabische spreekwoord: ik hoor de molen wel, maar zie het meel niet. De geschiedschrijver intussen is niet in de eerste plaats door die klachten en het al of niet gerechtvaardigde daarvan geboeid. Op regeringen, weet hij, is altijd afgegeven en onder het parlementair regime moet dus het parlement het ontgelden. Na vastgesteld te hebben dat die kritiek is uitgebracht in een mate die zijn aandacht verdient, wil hij weten, welke voorstellen door de critici ter heling van het gesignaleerd euvel zijn ge- | |
[pagina 170]
| |
daan, omdat hij daaruit nog beter de geest des tijds kan leren verstaan dan uit het euvel zelf en vooral welke oorzaken tot juist deze kritiek en juist die middelen van herstel in juist deze tijd moesten leiden. Want als het parlement dan al ziek was, het mangelde niet aan dokters om het te genezen. Voor de een was de tijdelijke of volstrekte niet-herkiesbaarheid der afgevaardigden de panacee, gelijk wij al zeiden. De ander zag, om eerst bij het kiezen te blijven, het heil in het algemeen kiesrecht, de vrouw daaronder al of niet, maar meestal nog niet begrijpend. Ook de gedachte der evenredige vertegenwoordiging vond al pleitbezorgers. Men zag er het heilmiddel in tegen het teloorgaan van stemmen, uitgebracht op minderheden en zelfs op meerderheden. Want ook die konden bij een bepaalde verdeling der districten achter het net vissen, niet alleen in theorie, maar ook in de praktijk. De Nederlandse verkiezingen van 1905 gaven er een voorbeeld van.Ga naar eind1 En de evenredige vertegenwoordiging werd niet alleen bepleit, o.a. door prof. Molengraaff in de Hollandsche Revue van 1900Ga naar eind2, maar toen ook al toegepast, zowel in vijf Zwitserse kantons (1892-'95) als ook in België (1899). Anderen weer voerden een pleidooi voor meervoudig stemrecht, dat ook België sinds '93 als sordino op het algemeen kiesrecht kende, of voor stemplicht. Hier gold het een diepere ingreep; hier werd de oude gedachte verlaten, dat kiezen de uitoefening van een natuurrecht zou zijn om vervangen te worden door de nieuwe, dat het slechts middel was om de werking der grondwet te verzekeren, in welk licht de plicht om te kiezen alleen logisch bestaan kan. Ritchie maakt er zich tot tolk van.Ga naar eind3 Nog opvallender is de gedachte, die of als organisch kiesrecht dan wel als belangen- of beroepsvertegenwoordiging of zelfs als functionele decentralisatie en publieke bedrijfsorganisatie gepropageerd werd. Men dacht zich dan vaak die beroeps-‘parlementen’ bijgestaan door een permanent wetgevend comité voor de technische kant van de zaak. Het meest opvallend is echter wel in het licht der latere geschiedenis, dat vooral van linkse zijde zo'n grote belangstelling voor deze diep ingrijpende hervorming van het vertegenwoordigend stelsel blijkt. Zo is zij in België o.a. verdedigd door Prins (1884), Hector Denis ('91) en de Greef ('92) en in datzelfde jaar door niemand minder dan Emile Vandervelde. Fournière (1887 en '98), Jaurès en de Paepe ('95), Vandervelde, Destrée en, in Nederland, van Kol (Rienzi) ('98) kwamen met hun denkbeelden omtrent een scheiding van een economische en een politieke ‘staat’ al evenzeer merkwaardig in de buurt van de corporatieve gedachte. Deze vond trouwens haar aanhangers nog meer naar links, bij Kropotkin (1892), Merlino ('98) en Jean Grave ('99). George Sorel zou er hen allen nog om prijzen. De Belgische | |
[pagina 171]
| |
socialisten, zei hij, blijven in dit opzicht Marx' gedachte trouw, dat zij de uitbreiding van de staatsmacht proberen tegen te gaan en de staatkundige ontwikkeling in vrijzinnige banen trachten te leiden.Ga naar eind1 De naam van hun verdediger wijst er intussen op, dat ook ‘rechts’ zich te eniger tijd van dit denkbeeld kon meester maken, al verkeerde Sorel toen nog in zijn syndicalistische fase. Er bestond trouwens ook toen reeds belangstelling voor bij ‘rechts’, dat er reminiscenties aan de gilden in zag. We weten het zowel van de christelijk-socialen in Oostenrijk als van die in Frankrijk, waar, nadat la Tour du Pin het geformuleerd had, de graaf de Mun het in het parlement zelf en de zonderling Mazaroz het daarbuiten trachtte door te zetten.Ga naar eind2 In 1904 verscheen de brochure Gegen den Strom van F. Norikus, een kritiek op het parlementarisme en een pleidooi voor ‘berufsständische Vertretung’. Het is er maar een uit vele; als de meest wetenschappelijk waardevolle geldt de verhandeling van Schäffle.Ga naar eind3 Het orthodoxe marxisme, zoals dat destijds in Kautsky belichaamd was, hield echter - Sorels uitspraak ten spijt - voor grote staten aan het gecentraliseerde parlementarisme vast.Ga naar eind4 Destrées verbazing daarover verandert daar niets aan; zij is trouwens getemperd; hij herkent er de autoritaire neigingen der Duitse sociaal-democratie in.Ga naar eind5 Uit diezelfde neiging keerde Kautsky zich in hetzelfde boek ook tegen de directe volkswetgeving, een ander denkbeeld ter genezing van de parlementaire kwalen dat destijds in vrij-socialistische kringen opgeld deed. Nieuw was het niet. Rittinghausen schijnt er het eerst mee voor de dag te zijn gekomen, toen hij na de mislukking van de Duitse revolutie van '48 naar Parijs was uitgeweken.Ga naar eind6 Door de grote Franse socialisten uit het midden van de eeuw was het druk bediscussieerd. Kautsky vond dat het tot de ‘inventaris van de toekomststaat’ behoorde, wat bij hem zoveel zeggen wilde als niet echt serieus, maar serieus genoeg om er zich tegen te verklaren.Ga naar eind7 Esmein vond het nog de moeite het in 1896 te bestrijdenGa naar eind8, Domela Nieuwenhuis om het tien jaar later nog uitvoerig weer te geven.Ga naar eind9 Die belangstelling is overigens niet bevreemdend. Het denkbeeld der directe volkswetgeving hing immers ten nauwste samen met andere gedachten die destijds, hetzij toepassing vonden of toch als gedachten leefden, met het referendum, met ‘recall’ en met het imperatief mandaat. Men zou er zich over moeten verwonderen, dat bij zoveel scherpe kritiek en zovele voorstellen tot grondige hervorming, het parlement niettemin nergens werd afgeschaft of althans inderdaad hervormd, ware het niet, dat men wist dat kritiek en hervormingsplannen alleen een instelling wel kunnen ondermijnen, maar niet doen vallen of zelfs veranderen, wanneer geen diepgaande sociale verschuiving die val of verandering onvermij- | |
[pagina 172]
| |
delijk maakt. En die was er niet. Het parlement in zijn negentiendeeeuwse gedaante opgekomen met de bourgeoisie als heersende klasse, bleef de geëigende vorm harer heerschappij zolang zij heerste. En zij heerste nog. Alle hervormingsstreven smoorde daardoor tenslotte in het: ja wel, maar wat dan?Ga naar eind1 Het is waar, dat het overal intreden der arbeidersklasse in de nationale parlementen, met haar fundamenteel nieuwe eisen aan de structuur der maatschappij gesteld, het functioneren ervan bemoeilijkte, maar onmogelijk maakte het dit alleen in theorie. In de praktijk maakte de toenemende macht der arbeidersklasse het juist weer mogelijk en dat wel door het toenemen dier macht, die tegelijk een nationalisering der arbeidersklasse betekende. Met haar wassende invloed nam niet de afwijking, maar de aanpassing toe. Het is deze aanpassing die tenslotte het parlementarisme gered heeft, zoals zij ook het leven van zijn tweelingbroer het liberalisme heeft gerekt. Zoals het licht in een bewogen watervlak in duizend scherven breekt, zo brak ook in die jaren het liberalisme zowel in het politieke als in het economische, in het sociale als in het culturele vlak, als een gesloten macht om echter al die vlakken nog met zijn glans te blijven doorflitsen. Niettemin lijkt de crisis in het parlementarisme, waarvan dit hoofdstuk handelt, toch uiteindelijk door de invoering van deze illiberale beginselen veroorzaakt. Als het parlement tot ongeveer het begin onzer periode vlot gefunctioneerd had, kwam dat doordat de meningsverschillen tot dusver tot twee of meer fracties van de bourgeoisie beperkt waren gebleven: zij konden het over ‘bijzaken’ oneens zijn, omdat zij het over de hoofdzaak eens waren. Een oppositie daarentegen, die in de grond een andere mening toegedaan en tegelijk vast besloten was die tot gelding te brengen, zette het parlementaire raderwerk stil.Ga naar eind2 In letterlijke zin. Enrico Ferri, die twee weken na Destrée in het Volkshuis te Brussel een lezing hield, sloot zich in wezen bij diens kritiek aan, maar ging verder door op het nut en de macht te wijzen van het middel waarover parlementaire minderheden beschikken om de vrijheid en het recht te verdedigen, dat der obstructie.Ga naar eind3 Dit verschijnsel was destijds hoogst actueel, zowel in zijn gematigde vorm van misbruik maken van het reglement, als wel in zijn extreme, van dat reglement op zij te zetten. In de oude gedachte, dat minderheden niet overstemd konden worden, had het een rechtvaardigheidsgrond naar buiten, die het naar binnen toe vond in de ondoordachte verabsolutering van eigen standpunt. Het werd zowel door het nog fervente socialisme als eer en meer nog door het fervente nationalisme gehanteerd. Discussie en openbaarheid waren de beide pijlers waarop het parlementarisme rustte.Ga naar eind4 Zodra er in het parlement niet | |
[pagina 173]
| |
langer tegenstanders, maar vijanden tegenover elkaar stonden, bezweek de openbare discussie onder de belastingproef die haar ad absurdum voerde. Met het verzet van Parnell en zijn Ieren in het Engelse parlement was het met de jaren '80 begonnen. Maar ook in het Hongaarse en Oostenrijkse parlement waren er die de regels van het spel niet wilden erkennen, omdat de zaak waarvoor zij streden hun heilige ernst was. Van obstructie in het Hongaarse parlement heeft Domela Nieuwenhuis nog een staaltje bewaard en niet zonder voldoening verteld hoe een der leden enkele ministers bespoog en later zijn spijt betuigde - dat hij het bij gebrek aan speeksel niet allen had kunnen doen.Ga naar eind1 Ook in de Oostenrijkse rijksraad was nationalisme de drijfveer. De steun door de regering Badeni bij haar poging tot oplossing van het Hongaarse probleem aan de Tsjechen geboden, leidde in 1897 tot obstructie van Duitse zijde en deze op haar beurt weer tot die van Tsjechische kant en beide partijen verwekten ten slotte een tumult, waarbij de speekselspecialist nog beheerst aandoet. Ook het parlement van Frankrijk en Italië, en zelfs de Duitse rijksdag heeft omstreeks deze jaren het verschijnsel gekend, zij het in tammer vorm. In een brief van 4 december 1899 aan de rijkskanselier wees de Duitse gezant in Parijs er op, als op ‘een nieuwe uitvinding van verschillende parlementen’. En inderdaad, nergens bleek de macht der meerderheid verder te gaan dan de bereidheid der minderheid tot onderwerping. In het verzet der minderheid alleen rechtsmisbruik te zien, kon alleen hij die het meerderheidsrecht verabsoluteerde door de minderheid geen ander recht toe te kennen dan de poging zelf meerderheid te worden, hetgeen juist bij deze fundamentele meningsverschillen uiteraard onmogelijk was.Ga naar eind2 Er kwamen er echter ook, die niet alleen het recht der minderheden erkenden, maar dat der meerderheid ontkenden. Nimmer zij, maar steeds een minderheid - en dan nog een kleine - had gelijk. Het was deze romantische elitegedachte die, ook weer omtrent de eeuwwisseling, op een aantal geesten een onweerstaanbare bekoring begon uit te oefenen, dwars tegen wat Emile Faguet de ‘cultus der incompetentie’Ga naar eind3 zou noemen in. Het water dat er in de zuiveringsinstallatie van het denken dezer intellectuelen zo kristalhelder uitzag, welde in werkelijkheid uit drie troebele bronnen. Uit de stemming van een met de moderne geldmagnaten verzwagerde aristocratie, die haar voorrechten steeds verder bedreigd zag, uit een afkeer bij de oververfijnden van de rauwe roep om recht van ‘het volk’, waarbij men alleen de waarden zag die verloren gingen en niet die te winnen waren en tenslotte uit het imperialisme, welks pretorianen en proconsuls in de parlementen ook veelal eer een belemmering dan een werktuig zagenGa naar eind4 - zelfs Milner sprak over de moeder der parlementen | |
[pagina 174]
| |
als ‘de bende van Westminster’Ga naar eind1 - en die door deze ‘eliten’ alleen al om hun verachting voor de ‘wet der meerderheid’ van hun studeerkamer uit mateloos bewonderd werden. De opvlucht dier elitegedachte in die dagen wekt geen verbazing. Het werk van Nietzsche is er vrijwel van het begin af van doortrokkenGa naar eind2, zij het niet zo zeer in politieke zin. Zij schuilt al in het werk van Sighele en le Bon uit 1892 en '95 over de psychologie der massa, die tegenover en beneden de enkeling gesteld werd. Delafosse huldigt haar impliciet door in zijn boek uit 1907 over de psychologie van het parlementslid die als het produkt van negatieve selectie te schilderen.Ga naar eind3 Zij voelt zich ook thuis bij Pareto, Mosca en Michels. Bij de eerste duikt, naar David Spitz heeft laten zien, de heersende elite op als onvermijdelijke consequentie der sociale organisatie; bij de tweede is zij het dwingend gevolg van de structurele imperatief der politieke ordening; bij Roberto Michels tenslotte, wiens beroemde boek over de oligarchische tendenties der democratieën in 1911 verscheenGa naar eind4, is het de groep zelf, die tegen haar wil de elite uit zichzelf voortbrengt.Ga naar eind5 De genoemde namen wijzen er al op, dat het bij deze elitegedachte niet ging om resten van de monarchale of absolutistische gedachte - die overigens vooral in Midden- en Oost-Europa nog levend genoeg was - maar om een dóórdringen in nieuwe sociale en politieke structuren met behulp ener psychologisch gerichte sociologie, waarbij veeleer een brok negentiende-eeuws optimisme verloren ging dan een stuk achttiende-eeuws pessimisme behouden bleef. Tussen pessimisme en optimisme, gelijk ook tussen ‘rechts’ en ‘links’, zweefde deze gedachte ook elders. Meestal echter tendeerde zij naar rechts. Zo in Engeland bij Carlyle al en later bij sir James Stephen en sir Henry Maine, bij sir Charles Dilke, Cecil Rhodes en Rudyard Kipling, de dichter dezer gedachte, niet te vergeten.Ga naar eind6 Zo in Nederland bij Bolland, voor wie de volkssoevereiniteit de ‘voet-hoofdigheid van samenleving was, waarin het onderste boven komt.’ Zo bij Machajski, de Russische socialist, die onder het pseudoniem A. Volski schreef, in wiens gedachtengang men zonder moeite een der grondslagen van het latere managerialisme herkentGa naar eind7; zo George Sorel. Onmiskenbaar rechts is zij, waar zij zich met het ook nieuwe rassisme verbindt en zich bewust of onbewust biologisch fundeert, waar m.a.w. de democratische gelijkheid als een miskenning van de natuurlijke orde geldt. Zo bijv. bij Mallock, wiens werken, als Aristocracy and evolution van '98, overigens alleen bekend zijn gebleven doordat Shaw hem de eer van een bestrijding aandeed.Ga naar eind8 Tot die verdedigers ener oude of - liefst - nieuwe aristocratie behoorden destijds een Ludovici, niet toevallig de vertaler van Nietzsche, | |
[pagina 175]
| |
maar ook bekende namen als die van de Engelse historicus Lecky, wiens Democracy and liberty in 1896 verscheen. In tegenstelling tot oudere Victoriaanse critici der democratie als Stephen en Maine had hij zich bij haar bestaan neergelegd, maar wees hij met des te meer klem op haar onheilzaam gevolg: de teloorgang der vrijheid. In het algemeen kiesrecht kon hij slechts het meerpartijenstelsel en hierin weer slechts het einde van het parlementaire stelsel in het algemeen en het begin van het socialisme zien.Ga naar eind1 Hier ook horen namen als die van Irving Babbitt en Karl Pearson thuis. Hetgeen overigens de eerste niet belette, zich neohumanist te noemen noch om te geloven dat mevrouw Blavatsky de wetten van de zwaartekracht de baas wasGa naar eind2; terwijl de ander het biologisch aristocratisme van Galton, de stichter der eugenetiek, al in 1901 nog overtrof met zijn boek National life from the standpoint of science. In zijn Nature and nurture van 1910 meende hij dan die netelige kwestie voorgoed ten bate van de eerste beslist te hebben.Ga naar eind3 Geen opvoeding kon vergoeden, wat de natuur de mens zonder gelukkige ‘erfmassa’ onthouden had. En die ‘erfmassa’ zat, merkwaardigerwijs, in de regel waar de geldmassa zat. Ook twee beroemde namen mogen hier tenslotte niet ontbreken, beide misschien niet toevallig uit de Spaans-katholieke cultuurkring, die van SantayanaGa naar eind4 en Ortega y Gasset.Ga naar eind5 Zij mogen - ook al is de laatste in 1900 nog in zijn leerjaren - hier staan als symbool voor die ‘aristocraten van nature’, die wel talrijker schijnen te worden naarmate de ‘echte’ verdwenen en die op grond dier ‘natuur’ de ‘democratie’ verachtten en op grond daarvan elk parlement verfoeiden als de regering van een als zodanig middelmatige, zo niet minderwaardige meerderheid. Felle veroordeling van het parlement als een vorm van bourgeois-dictatuur, driftige plannen tot hervorming in hoofd en leden, zo talrijk dat zij elkander verstikten, hooghartige afwijzing als de heerschappij ener minderwaardige meerderheid - West-Europa kon zich dat alles in zijn in de grond nog ongeschokt bestel en in de overstelpende rijkdom van zijn tolvrije gedachten destijds nog veroorloven, juist dankzij het liberalisme, dat er zichzelf in ophief. Oostelijk van de lijn Stockholm, Milaan, Barcelona, waarlangs de wezenlijke grens tussen deze gezegende zone en de rest van het werelddeel liep, lag de zaak half of heel anders. Half anders was het in Duitsland en Oostenrijk-Hongarije, die wel parlementen, maar geen parlementair stelsel kenden en waar de bourgeoisie, zwakker dankzij feodalisme en absolutisme, hunkerde naar het afschudden dier machten uit het verleden en naar het vestigen van haar eigen macht, die haar wel in schijn behoorde, doch in feite ontbrak en waar zij bijgevolg veel positiever stond, niet tegenover het parlement dat zij had, maar | |
[pagina 176]
| |
tegenover het ideaal van het parlementarisme: een waarlijk vrije discussie in volle openbaarheid. Heel anders in Rusland en Turkije, waar tsaar en sultan met hun hofkliek nog naar oude willekeur heersten, omdat daar nog in het geheel geen nationaal vertegenwoordigend lichaam, hetzij regerend, hetzij controlerend, bestond. Hier had het begrip ‘discussie’ nog de volle magische kracht die in het Westen al verbleekt was: aan de botsing der meningen in het parlement zou de harmonie van de ware politieke belangen van land en volk ontspringen, evenals uit de economisch-sociale strijd de harmonie van hun economische en sociale belangen geacht werd te ontstaan. Hier zag daarom de nog amper gevormde en pas ten dele ontwaakte bourgeoisie, de intelligentsia voorop, reikhalzend uit naar een revolutie, die de gehate dompers van autocratie en adel zou vergruizen en uit de ruïnes daarvan zag zij allereerst en vaak zelfs alleen het nieuwe parlementsgebouw verrijzen, dat voor haar nog de gave blankheid had van het ongeschonden ideaal, waaruit het moderne parlement in het Westen eens geboren was in de strijd der burgerij tegen de prerogatieven van de kroon. De Grote Franse Revolutie, door geen van wezenlijk andere structuur toen nog gevolgd, was omstreeks 1900 nog steeds het model, dat deze prille burgerij bestudeerde en dat zij eens, mocht het zijn: weldra, hoopte te volgen. Zo was het in Rusland, in Turkije, in Perzië en zelfs in het verre China en Japan. Het laatste land had zijn parlement al sinds 1890 zelfs, zij het met een zo beperkt stemrecht dat slechts ongeveer een op de duizend inwoners kiezer was. Bij de hervorming van 1900 werd hun aantal weliswaar zowat verdriedubbeldGa naar eind1, maar ook zo verdween de Japanse rijksdag nog achter de nevels van omkoperij en corruptie, die het gevolg waren van een hyperantiek feodalisme enerzijds en een hypermodern kapitalisme anderzijds. Nochtans greep ook China, in de tijd dat het een grabbelton was zonder nieten voor de westerse indringers, naar het constitutionalisme als een geneesmiddel voor zijn machteloosheid. Een van de vele boeken van K'ang Yu-wei, de hervormer, was, niet toevallig, een geschiedenis van de constitutionele ontwikkeling in Engeland.Ga naar eind2 En sinds 1905 was zelfs de keizerin, toen zij uit de overwinning van Japan op Rusland geleerd had dat alle machtige volken een parlement en alle machteloze er geen hadden, niet ongeneigd, die weg in te slaanGa naar eind3, te minder omdat het Japanse voorbeeld haar ook bewees, dat die instelling aan de haar dierbare eigen dictatuur geen afbreuk behoefde te doen.Ga naar eind4 In hetzelfde jaar zou de Tsaar aller Russen zo niet tot hetzelfde inzicht, dan toch tot eenzelfde concessie gedwongen worden. Let men niet op wat | |
[pagina 177]
| |
uit haar voortkwam, maar op dat waaruit zij voortkwam, dan vormt inderdaad de Russische revolutie van 1905 een hoofdstuk uit de geschiedenis van het parlementarisme. Het leek door die gebeurtenis zijn zegetocht over de wereld ditmaal weer dichterbij voort te zetten. Dat hier voor het eerst de arbeiders, in plaats van enkel stoottroep van de burgerij te zijn, als bij vorige revoluties, een actieve en zelfs een leidende rol speelden, die een eerste repetitie is gebleken voor het drama dat zij twaalf jaar later opvoeren zouden, stond destijds slechts die weinigen voor ogen die het zo wilden zien. En dat die grote beweging voor burgerlijke democratie in het autocratische land achteraf de kiem zou blijken van een nog veel grotere die eens de ergste vijand van de eerste worden zou, kon zelfs niemand weten. In elk geval ging het van begin november 1904, toen de beweging met het Zemstwocongres begon, tot eind oktober 1905, toen zij met het manifest van de tsaar haar sluitstuk gevonden leek te hebben, om invoering der liberale beginselen, om een grondwet en bijgevolg om een parlement. Zelfs Trotski, toen hij in november 1905 in de laatste dagen van de oktoberstaking zijn eerste beschouwingen schreef over wat er zojuist gebeurd was en hij daarbij de drijfkrachten der revolutie ontleedde, erkende, dat zij krachtens haar directe en onmiddellijke taken een burgerlijke revolutie was, omdat zij er naar streefde de burgerlijke maatschappij uit de boeien van absolutisme en feodale eigendom te bevrijden. Het is slechts juist, wanneer hij daaraan echter toevoegt, dat de voornaamste drijfkracht het proletariaat was en dat deze revolutie daarom tegelijk krachtens haar methode een proletarische was.Ga naar eind1 Kiemen van vertegenwoordiging ontbraken overigens in Rusland niet. De uitslag van de Krimoorlog had de tsaar niet alleen in 1861 tot de bevrijding van de lijfeigenen genoopt, maar drie jaar later ook tot het toestaan van de zemstwo's, de stendenvertegenwoordiging van adel, steden en platteland in de districten en provincies; in 1870 waren de gemeenteraden daarbij gekomen. In de jaren '80 was onder de nog jonge graaf Witte een sterk geconcentreerde industrie op gang gebracht, waarin de arbeiders ondanks een begin van sociale wetgeving vrijwel rechteloos waren, met lagere lonen en langere arbeidstijd dan elders in Europa. Stakingen en sabotage uit een onbedwingbare drang naar beter waren dan ook al lang voor de revolutie geen ongewoon verschijnsel. Het jaar 1902 al kende een fusillade van stakers bij Rothschilds petroleummaatschappij in Batoemi en in het volgend jaar beleefde het zuiden een algemene stakingsgolf, waarbij een 240 000 arbeiders betrokken waren; een vijfenzeventig gaven hun leven voor de goede zaak. Maar er behoorde toch nog het wilsinzicht - en de jeugd: hij was toen vierentwintig - van een man | |
[pagina 178]
| |
als Lenin toe om in 1894 al te schrijven, dat de Russische arbeider, zich aan het hoofd van alle democratische elementen stellend, het absolutisme omver werpen en het Russische proletariaat langs de rechtlijnige weg van de verklaarde politieke strijd naar een zegevierende communistische revolutie leiden zou.Ga naar eind1 Hij geloofde inderdaad dat de revolutie morgen komen kon en bereidde er zich daarom vandaag op voor. Nog voor zijn partij er als partij was, doortrok hij haar van de elitegedachte, die haar later zou bezielen. Maar hij gaf haar tegelijk in het voetspoor van Marx en Plechanow haar theoretisch, tactisch, organisatorisch en historisch fundament in zijn werken tussen 1894 en '99 geschreven. In 1898 werd dan de sociaal-democratische, in 1901 de sociaal-revolutionaire partij gesticht, twee jaar later gevolgd door de burgerlijke Liga der Bevrijding, de derde en toentertijd belangrijkste oppositiepartij, die haar economische basis in de industrie en haar politieke in de zemstwo's en gemeenteraden vond. De oorlog met Japan, in februari 1904 uitgebroken, gaf de revolutionaire beweging onvermoede mogelijkheden. Nog diezelfde maand boden de zemstwo's aan, de hulp aan de gewonden te organiseren. Plehwe, toen minister van binnenlandse zaken, moest er niets van hebben. Misschien heeft hij het berouwd op het ogenblik dat de bom, die de sociaal-revolutionair Sazonow onder zijn geblindeerd rijtuig wierp, ontplofte. Hij had beter kunnen weten. Generaal Bobrikow, de gouverneur van Finland, had hem een paar weken eerder ongewild het voorbeeld gegeven, hoe het almachtigen in die dagen verging. Het was toen juli. Plehwes opvolger, vorst Swjatopolk-Mirski, had een liberaal tintje. Hij liet zich leiden door ‘vertrouwen in het publiek’. Zover als het ging dan. Tegen het voor november in de hoofdstad bijeengeroepen zemstwocongres verzette hij zich toch. Het ging niettemin door en duurde drie dagen: met zeventig tegen dertig stemmen eiste het in elf punten plaatselijk zelfbestuur voor nationale minderheden, onschendbaarheid van het individu en een wetgevende vergadering. De zemstwo's en de Liga bleven er voor ijveren op banketten met liberale speeches naar Franse 1830-stijl; de studenten demonstreerden tegen de oorlog, die slecht ging, voor amnestie en ook voor een constitutie. De eerste bres in de vesting van het verleden, die nog kort tevoren zo onneembaar had geschenen, was geschoten: een oekaze van december beloofde bestuurshervormingen ten bate van de boeren. Ook dezen waren namelijk in beweging gekomen. De halfheid van '61 begon zich te wreken. Hoge afkoopsommen voor de bevrijding, dure en slechte grond, die minder dan de helft opbracht dan die van de adel, in 1900 gemiddeld 2,5 desjatin (d.i. nog geen 2,75 hectare), waren er de gevolgen van geweest. En zelfs van die kleine percelen waren er nog veel te | |
[pagina 179]
| |
Rode zondag in Sint Petersburg (januari 1905). De tsaristische garde beschiet voor het Winterpaleis de menigte die een petitie komt aanbieden. Foto San-Viollet.
| |
[pagina 180]
| |
weinig. Zeven miljoen boeren waren landloos, die ook buiten de jaren 1891-'92, 1895-'96, 1897-'98 en 1901, toen directe hongersnood heerste, hun meel met boomschors of gemalen eikels mengden. Rusland was in wezen nog Azië. Van een grondwet repte de december-oekaze niet. En hoe minder zij bevredigde, des te meer moedigde zij aan, als halve tegemoetkomingen in revolutionaire situaties plegen te doen. In diezelfde maand was er een eendaagse staking in Bakoe. De 2de januari capituleerde generaal Stössel in Port Arthur tegenover Nogi. Een wind van vrijheid ging door de hoofdstad. Gymnasiasten staakten om het verplichte Grieks afgeschaft te krijgen.Ga naar eind1 De 9de werden vier arbeiders uit de wapenfabriek van Poetilow weggestuurd, 120 00 gingen de 16de in solidariteitsstaking. Eis: weg met de directeur. Zij waren georganiseerd in een vereniging, al in '03 door de priester Gapon opgericht met de bedoeling de arbeiders van het socialisme verre te houden en niet zonder overleg, naar het schijnt, met de geheime politie. Maar de beweging was hem boven het hoofd gegroeid; de 20ste was de staking in de hoofdstad algemeen: een 140 000 stakers. Eisen: vrijheid van staking en achturendag. Hij kon zijn volgelingen nog slechts naar de dood leiden. Zondag de 22ste zou als de ‘Bloedige’ de geschiedenis ingaan. Gapon leidde de stoet naar het Winterpaleis, waaruit de tsaar al gevlucht was, want bij ‘schietoefeningen’ in de Peter- en Paul- vesting aan de overkant van de Newa waren er al paleisruiten aangegaan. Met banieren en ikonen en een groot portret van de Alleenheerser - Gapon ging uit van de oude fictie van de misleide vorst - schreed de moedige optocht voort tot plotseling: de kozakken! Een salvo van de infanterie. De demonstranten vielen als korenaren onder de zeis. Drie andere optochten verging het niet beter: 900 doden en 5000 gewonden.Ga naar eind2 ‘Er bestaat nog geen revolutionair volk in Rusland’, had de 20ste nogGa naar eind3 Peter Struve geschreven, een der oprichters van de sociaal-democratische partij, die echter in 1900 én filosofie én politiek der marxisten verworpen had. Hij was in het buitenland achtergeraakt. De waarheid was anders; de algemene staking in Sint Petersburg laaide opnieuw op en sympathiestakingen waren er in vrijwel alle andere grote steden van het immense rijk. De moord op grootvorst Sergej, gouverneur-generaal van Moskou, een oom van de tsaar, 3 maart, gaf een nieuwe stoot aan de constitutionele beweging. Boelygin, die nu minister geworden was, zegde een adviserende vergadering toe, ver beneden wat het ogenblik eiste. De volksbeweging verbroederde zich met de burgerij tegen Lenins heftige waarschuwing uit Genève in, die de gewapende opstand predikte. In mei werd, als overkoepelend orgaan, een Unie der Unies gesloten, de vernietiging van de Rus- | |
[pagina 181]
| |
sische vloot in de baai van Tsushima was daar wel niet vreemd aan. In juni ontstond de al-Russische boerenbond met pachtverlaging op zijn program; en brand in de voorraadschuren of ook wel in de behuizingen van de landeigenaren kwam die eis onderstrepen. Zelfs leger en vloot bleven niet onberoerd: relletjes onder soldaten, die terugkwamen van het ingedeukte front en de befaamde muiterij van de Potjomkin voor Sebastopol. Al die tijd waren ook de kd's, de constitutionele democraten, actief gebleven. Eind april was er weer een zemstwocongres, met weer de eis ener wetgevende vergadering, de 19de juni werd aan gedelegeerden der beweging onder leiding van vorst Troebetskoj in Peterhof audiëntie verleend. Onvriendelijk was Nicolaas niet, maar hij was vriendelijker tegenover graaf Bobrinski met zijn tegenpetitie om toch vooral de heilige traditie te handhaven. In diezelfde maand nog steunde een congres in Moskou der gemeenteraden van zesentachtig steden de zemstwo-eisen, nu met algemeen kiesrecht vermeerderd. De volgende maand congresseerden zij beide tegen de wil van de gouverneur-generaal en het hoofd der politie in. Het ontwerp-grondwet van Kokosjkin, een vooraanstaand lid van de Liga der Bevrijding, werd er aangenomen. Als mosterd na deze toch al gepeperde maaltijd kwam 19 augustus het keizerlijk decreet af volgens Boelygins plan: nog altijd zouden adel, burgers, boeren standsgewijs stemmen en zouden de verkiezingen getrapt zijn, voor de laatste categorie zelfs dubbel. Aan de staatsraad zou het zo te kiezen lichaam voorstellen tot wet kunnen doen.Ga naar eind1 De agitatie nam er alleen maar door toe. De universiteiten, vrijplaatsen geworden, vormden het centrum. Harten dronken van vrijheid in boordevolle zalen. De donder van boerenopstanden rommelde op de achtergrond. De 5e september werd te Portsmouth, New Hampshire, usa, de vrede gesloten, maar hij bracht niet de rust die de regering er te eerder van verwacht zal hebben omdat, dank zij de mogendheden die Japan zijn overwinning misgunden, de bepalingen bepaald waren meegevallen. De beweging had nu eenmaal haar eigen gewicht. Eind van die maand was er een congres van spoorweglieden, dat in oktober tot een staking leidde; tegen het einde van de maand lagen de spoorwegen plat. Het was nochtans maar een top van de golf; bij de gehele beweging waren er 750 000 stakers betrokken. Uit die golf ontstond in de hoofdstad de eerste sowjet. Zelfs omwentelingen kennen hun geleidelijkheid. Zij was bescheiden begonnen als een koporganisatie van door de stakers gekozen stakingscomité s, 40 man; een maand later was zij uitgegroeid tot 562, waarvan 362 metaalarbeiders en waaronder 6 vrouwen, vertegenwoordigende 147 fabrieken, 34 werkplaatsen en 16 vakverenigingen die per 500 arbeiders een afgevaardigde | |
[pagina 182]
| |
kozen, met een uitvoerend comité van 31 leden, van wie 22 arbeiders. Haar eisen waren een constituante, te kiezen op grond van algemeen, direct en geheim kiesrecht en haar functie werd die van een officieuze gemeenteraad naast de officiële. Zo werd hier, halfbewust, de grondslag gelegd voor de structuur waarover in het Westen zoveel gesproken werd, het organisch kiesrecht, waarbij men niet als geatomiseerd, abstract staatsburger, maar in zijn sociale functie zijn vertegenwoordiger koos. Op 17 oktober verscheen ook het eerste nummer van de Izwestia, het orgaan van de Petersburgse sowjet, nadat typografen zich gewapenderhand van een grote drukkerij hadden meester gemaakt. Liberaal kan men dat alles niet noemen. Men was hier nu eenmaal al in de twintigste eeuw verzeild. De liberalen moesten zich tevreden stellen met de schijn, in de overtuiging dat zij zelfs die zonder de arbeiders niet gekregen zouden hebben. Maar de schijn kregen zij dan toch. Want dit alles bij elkaar dwong de tsaar tot zijn manifest van 30 oktober, waarin graaf Witte, uit de ongenade, waarin hij in '03 vervallen was, opgeheven, het Russische volk het embryo van een grondwet schonk, waarbij naast de staatsraad als eerste, de staatsdoema als tweede kamer werd ingesteld.Ga naar eind1 De parlementaire beweging had, zij het dan tijdelijk, gezegevierd. Maar haar kaarsen flikkerden hier slechts flauw en de zege was, dank zij het woeden der ‘zwarte honderd’, hoog betaald: 15 000 doden, 18 000 gewonden, 70 000 gevangenen - tot dusver. Geen wonder dat wat zo duur gekocht was, dierbaar was voor wie er in geloofden. Maar evenmin, dat de verbittering bij wie de schijn doorzagen, er te groter om was. Aan deze tegenstelling voltrok zich de scheiding der geesten, die de toekomst bepalen zou. Kropotkin had dat, twintig jaar voor 't zover was, al voorzien.Ga naar eind2 In 1905 ook begon de revolutie in Perzië. Zij was aanvankelijk naar het oude patroon: haat van de mullahs, die zich in hun rechtspraak en daarmee in hun voorrechten bedreigd voelden, tegen een grootvizier, dit keer Ayn al-Dawlah, die even almachtig als diefachtig was. Maar nieuwe elementen doorspekten sinds de jaren '90 dit traditionele verzet. De nationalistische prediking van Jamal al-Din al-Afghani, Pers van geboorte, had niet alle uitwerking gemist, evenmin als de reizen van jonge Perzen naar Europa, waar zij met wellust een vleugje moderne beschaving gesnoven hadden. Doch zelfs die dachten in den beginne nog niet aan een parlement, als we David Fraser van The Times geloven mogen, een van de grote journalisten waar die periode zo rijk aan was.Ga naar eind3 Waarschijnlijk moeten we aan invloed van de Russische revolutie denken, als we verklaren willen, waardoor reeds in het volgend jaar de reactionaire beweging in een revolutionaire zou omslaan, die de Engelsen zouden steunen. In juli '06 werd | |
[pagina 183]
| |
de ambassade van Saint James wijkplaats voor allen die de grootvizier vervolgde. Muzaffar al-Din, de sjah, gaf uit vrees voor erger toe, ontsloeg Ayn al-Dawla en beloofde, 5 augustus, de ‘medjlis’, een nationaal parlement, bijeen te roepen, dat 7 oktober inderdaad bijeenkwam. Het had weliswaar meer weg van een oude stendenvergadering en dan nog een met de landadel als veruit de belangrijkste stand, dan van een moderne volksvertegenwoordigingGa naar eind1, maar de grondwet die het opstelde was niettemin van het gangbare liberale soort. Op 30 december bekrachtigde de sjah haar met zijn handtekening, wel zeer tegen zijn zin blijkbaar, want hij had het nog niet gedaan of hij stierf. Zijn opvolger, Mohammed Ali, die van het begin af de beweging vijandig gezind was, heeft niet gerust voor hij de hervorming weer ongedaan gemaakt had. Na een vergeefse poging, nog in '07, slaagde hij 23 juni '08 erin om, met heimelijke steun van de Russen, die hun liberale periode weer te boven waren, en de Kozakkenbrigade in Perzische dienst, de medjlis weg te bombarderen. Aan een Perzisch parlement zou voorlopig niemand meer hebben durven denken zelfs, als de Jong-Turkse revolutie in juli de Jong-Perzen geen nieuwe moed had gegeven.Ga naar eind2 Geholpen door Russische en Turkse revolutionairen, kwamen Tabriz en Rasht in het noorden, kwam Isfahan in het zuiden januari '09 opnieuw in opstand. Tabriz, door de Russen belegerd, viel uit. Niettemin trokken in juni de opstandelingen onder Ali Kuli chan van de Bakhtiari's naar Teheran op, dat 12 juli viel. De sjah werd afgezet en zijn elfjarig zoontje miste de kracht zich tegen de hernieuwde medjlis te verzetten. Ook de Perzen hadden begrepen, dat verzet tegen westerse penetratie alleen nog mogelijk was door imitatie van het Westen. Jong-Turken waren er allang voor ze in 1908 op het proscenium verschenen. Maar sultan Abdülhamid had hun geen kans gegeven. Hij had het onrustig ideaal van alle absolute heersers bereikt, dat er in zijn rijk geen hond kon blaffen zonder dat hij het hoorde. In zijn vervulling lag echter tegelijk de ondergang van dat ideaal besloten. De vervolgden leerden in Europa het diskrediet van hun vervolger kapitaliseren. Zij konden rekenen op de steun der onderdrukte nationalisten thuis. De postkantoren, in handen der vreemde mogendheden - uiteindelijk teruggaand op de Vrede van Beograd van 1739 - lieten bewust of onbewust alle ‘on-Turkse activiteiten’ door. Tevergeefs protesteerde de Turkse regering er tegen. Haar protesten leidden slechts tot dezelfde situatie als in China bestond, waar ook de reactie zelf de vreemdelingenhaat voedde en daardoor het nationalisme versterkte, dat zij trachtte te bestrijden. Eind '07, toen de sjah van Perzië zijn eerste, nog vergeefse aanval op de medjlis ondernam, kwamen | |
[pagina 184]
| |
in Parijs een aantal Jong-Turkse groepen bijeen om bepaalde plannen te smeden en contact op te nemen met het Comité voor Vrijheid van ontevreden Turkse officieren en loges in Saloniki en andere steden, waar de vrijmetselaars nog altijd iets van het negentiende-eeuwse verlichtings-sentiment hadden behouden. Het lijden der Macedoniërs deed de rest. De ontmoeting in Tallinn van Edward vii en Nicolaas ii, 10 juni '08, waar de Russen zich bij de Engelse hervormingsvoorstellen voor Macedonië neerlegden, verhaastte de uitbarsting in zoverre, dat de Jong-Turken daar, toch al geïrriteerd door de Europese gendarmerie onder Italiaans commando, moesten vrezen dat de drie Macedonische provincies voor het rijk verloren zouden gaan.Ga naar eind1 Niazi bey plantte, 4 juli, de vaan van de opstand in Resna, drie dagen later stond niemand minder dan Enver bey aan zijn zijde. Regeringstroepen, tegen de rebellen uitgezonden, liepen over. Weer vijf dagen later nam het centrale Comité voor Eenheid en Vooruitgang het vaandel over. In de nacht van 22 op 23 juli maakte het comité te Saloniki zich van het telegraafkantoor meester en zond telegrammen naar alle plaatselijke comités met instructie om de volgende dag overal de grondwet te proclameren.Ga naar eind1 Een jong officier, Kiazim bey, maakte, heet van de naald, een toneelstuk ‘hoe het kwam’.Ga naar eind3 De 24ste al zag de sultan in Konstantinopel zich, na een meerdaagse discussie in de raad der ministers, gedwongen de constitutie van '76 te herstellen. Hij speelde nu de goede vorst, die door slechte raadgevers misleid was, en wist daarmee nog zijn afzetting negen maanden uit te stellen. Hij kon het doen, want die oude grondwet tastte tenslotte zijn gezag in wezen niet aan. Hij had het ook kunnen laten: zijn particulier fortuin, over alle grote banken van Europa en Amerika verdeeld, werd in die jaren op 15 miljard francs geschat.Ga naar eind4 De vreugde, waarmee de amnestie, de afschaffing van het spionagesysteemGa naar eind5, het herstel van de grondwet en daarmee van het parlement, dat 17 december zijn eerste zitting zou houden, begroet werd, was naar ooggetuigen verhalen onbeschrijfelijk. Sir Valentine Chirol heeft nochtans geprobeerd dit delirium van geestdrift te beschrijven.Ga naar eind6 Vrijheid, gelijkheid en broederschap was nog niet genoeg; de vlag had nog een vierde hoek, waar ‘rechtvaardigheid’ op werd geschilderd, en dan was er middenin het rood nog plaats voor ‘leve de constitutie’.Ga naar eind7 Alle kranten waren die 25ste juli één schreeuw van blijheid.Ga naar eind8 Alle rassen, alle klassen, alle godsdiensten betoogden verbroederd voor die vlag alsof het een nieuwe godin was, die redding uit alle plagen zou brengen: Turken, Grieken, Bulgaren, Albanezen, joden (alleen de Armeniërs ontbreken), mullahs, priesters, studenten en scholieren trokken door de straten onder het zingen van de hymne der constitutie, telkens stilstaand, nu eens voor een versierd kran- | |
[pagina 185]
| |
tenbureau, dan weer om op een hoek van een straat een revolutionaire rede aan te horen of enkel maar voor een innige omhelzing van ieder die maar geacht werd iets met de revolutie uit te staan te hebben of er alleen maar mee in te stemmen. Ware wittebroodsweken van het huwelijk van geloof en hoop. De kater kwam later, Yusuf Fehmi o.a. klaagde een boek lang zijn teleurstelling uit. Het was alles de schuld der vrijmetselarij, die de nieuwe regeerders beheerste. In een aanhangsel liet hij de hele constitutie afdrukken met onder zowat elk artikel: ‘geschonden’.Ga naar eind1 Aanvankelijk evenwel kon geen weerslag dit nieuwe fundament verwrikken, maar hij bleef op de duur niet uit. Op 5 oktober verklaarde Bulgarije, met medeweten van Duitsland en Oostenrijk zich onafhankelijk en vorst Ferdinand zich tsaar, en de dag daarop annexeerde Aehrenthal Bosnië en Hercegovina. Zelfs Abdülhamid kon het tij niet keren, ook niet al steunde hem een gedeelte van het leger daarbij. De 26ste april 1909 werd hij afgezet. Een jongere broer, staatsgevangene zover zijn geheugen reikte, met de duimschroefmerken nog op zijn handen, die de laatste tien jaar zelfs geen krant gezien hadGa naar eind2, volgde hem op als Mohammed v: trotse titel voor een zacht, onwennig en schuw mens: symbool van de ondergang der feodale autocratie. Naast, tegenover hem, het parlement, symbool der volksregering, even onwezenlijk hier nog, maar toch toen gevoeld als symbool der verlichting. ‘Let candles be brought in’, zo luidde, sinds 1717, de order in het moederparlement aan de Theems, als het daglicht verdween.Ga naar eind3 Als verlichting kwam het parlementair bestel voor de volken, die er tot dusver van verstoken waren, op hetzelfde ogenblik dat zij, die het al kenden, de ongenoegzaamheid, ook van dit licht, begonnen te doorzien. |
|