Op het breukvlak van twee eeuwen
(1976)–Jan Romein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 147]
| |
Hoofdstuk VIII De grote illusieIn het julinummer van het Journal des Economistes van 1900Ga naar eind1 schreef Frédéric Passy een artikel over de ‘erfenis der negentiende eeuw’, waarin hij een ‘4de augustus’ van de mensheid bepleitte. Gelijk de Franse adel in die nacht in 1789, in naam tegelijk van zijn belang en zijn plicht, afzag van zijn voorrechten, zo was nu met de nieuwe eeuw de dag aangebroken voor de naties om hetzelfde te doen. Geen oorlog meer - aldus de schrijver - anders zal Europa, dat bij tijd en wijle nu al voelt dat de scepter der beschaving in haar handen begint te beven, de heerschappij voorgoed naar de andere zijde van de oceaan zien overgaan, naar volken die hun kracht gebruiken om te leven en niet om te doden. En hij eindigde met het woord van Michelet, dat in de twintigste eeuw Frankrijk de wereld de vrede zou verklaren. Het jaar 1914 was in 1900 even ver, als het een halve eeuw later nog dichtbij zou zijn. Passy heeft dat scheidingsjaar '14 niet meer beleefd. Hij was al bij de tachtig toen hij dit pleidooi voerde en had een staat van dienst als pacifist die in 1901 beloond zou worden met de eerste Nobelprijs voor de vrede - de halve tenminste, de andere helft kreeg Henri Dunant. In '67 al had hij een vredesliga gesticht, die in '89 haar naam, niet haar streven veranderde en in hetzelfde jaar had hij met zijn Engelse geloofsgenoot W.R. Cremer, die in '03 diezelfde prijs zou verwerven, de Interparlementaire Unie voor Arbitrage opgericht. Die unie hield 31 juli tot 2 augustus 1900 haar tiende conferentie; vanwege de wereldtentoonstelling: in Parijs, in het Luxembourg. Zij werd namens de regering door de grootzegelbewaarder geopend en voorgezeten door Fallières, toen president van de senaat.Ga naar eind2 Passy kon tevreden zijn. De tijd leek voorbij, dat de vredesvrienden in hun onmacht van handel en wandel slechts minachting en meelij of zelfs haat wekten. Met hoeveel hoon was nog in '87 Le cavalier Miserey, de anarchistische anti-oorlogsroman van Abel Hernant niet ontvangen! De vredesgedachte leek het pleit te zullen winnen. Had niet, kort daarop, tussen 30 september en 5 oktober een nog indrukwekkender manifestatie plaats, het wereldvredescongres met zijn ongeveer vierhonderd afgevaardigden van vredesverenigingen uit alle landen; ook in Parijs, in het grote congresgebouw van de tentoonstelling aan de Seine dichtbij de hal van de legers en vloten? Passy zelf was erepresident, Millerand heeft het geopend en voorzitter was de beroemde fysioloog Charles Richet. Had - | |
[pagina 148]
| |
meer nog - het vorig jaar de eerste vredesconferentie der regeringen in Den Haag niet al de grondslag gelegd voor een wettelijk scheidsgerecht? Wel moest dit particuliere congres er zijn leedwezen over uitspreken, dat de Haagse verdragsstaten nog geen haast schenen te maken met de vervulling der daar aangegane verplichtingen, wel waren de oorlogen in Zuid-Afrika en China en de slachtingen in Armenië pijnlijk storende elementen, maar Keulen en Aken waren ook niet op één dag gebouwd, hoeveel te minder dan de stralende stad van de vrede. En er stond in elk geval tegenover dat niemand die Zuidafrikaanse oorlog scherper afkeurde dan juist de Britse gedelegeerden en dat Bloch in zijn monumentale werk eens en voor altijd bewezen had, dat een moderne oorlog niet meer loonde.Ga naar eind1 Zo was het inderdaad. Iwan, Johann of Jean de Bloch, als arme Poolse jood begonnen, maar rijk geworden als spoorwegbankier, had de laatste jaren van zijn leven - hij stierf in '02 - aan de vrede willen wijden. Doch hij had, anders dan Nobel en Carnegie, daarvoor niet slechts zijn geld, hij had er ook zijn intellect en arbeidskracht aan geofferd. In '98 was zijn Oorlog der toekomst in zijn technische, economische en politieke aspecten in Sint Petersburg in zes delen verschenen. Een volledige Duitse vertaling had in '99, een Franse in 1900 het licht gezien. W.T. Stead, de roerige Engelse pacifist die zijn Review of Reviews in 1890 had opgericht om voor een gezonder internationalisme te strijden, had de Engelse vertaling van het zesde, samenvattende deel van een inleiding voorzien waarvan in 1900 al een tweede druk verscheen en tenslotte had een Nederlandse anonymus, ook in '99 al, er in vier vel druks een bruikbaar uittreksel van gemaakt. Het was dus een beroemd boek en men zei zelfs dat de tsaar o.a. door de lectuur daarvan tot zijn vredesmanifest was gekomen, dat tot de Haagse conferentie geleid had. Anderen zeiden wel, dat het zevende wereldvredescongres in Budapest de aanleiding was geweest, omdat het bijgewoond werd door de Russische consul ter plaatse die zijn gunstige indruk doorgaf naar zijn vaderland, waar dit Moerawjow, Ruslands minister van buitenlandse zaken, ter ore zou zijn gekomen; weer anderen dat Witte, de Russische minister van financiën, geen kans zag de bewapeningswedloop bij te houden en dat daarin de oorsprong gezocht diende te worden van het Russische voorstel, maar het een behoefde het andere niet uit te sluiten. Zeker is in elk geval, dat Blochs monumentale werk voor de vredesbeweging in zover van beslissend belang geweest is, dat voortaan naast de religieuze en gevoelsargumenten verstandelijke stonden, waaraan de ernstige tegenstanders niet met een schouderophalen voorbij konden gaan. Met een schat van argumenten immers, meestal aan Duitse militaire schrijvers ontleend, betoogde Bloch dat, op grond van nieuwe uitvindingen als het | |
[pagina 149]
| |
De Oostenrijkse barones Bertha von Suttner werd beroemd door haar pacifistische roman Die Waffen nieder! maar speelde ook een leidende rol in de activering van de vredesbeweging. Zij kreeg daarvoor in 1905 de Nobelprijs. Collection Viollet.
| |
[pagina 150]
| |
snelvuurgeschut en zijn complement het rookzwak kruit, alsmede van de uitwerking van de moderne springstoffen als lydiet, meliniet en nitroglycerine, de verdediging zo sterk geworden was, dat een oorlog tussen volwaardige tegenstanders niet dan in een pat-stelling zou kunnen eindigen. De lange duur van de oorlog der toekomst zou zowel het aantal slachtoffers als de onkosten tot in het ondraaglijke vergroten, tenzij hij - en deze voorspelling heeft misschien nog de meeste indruk gemaakt - ten gevolge van die duur uitliep op een sociale revolutie. Men kan er over strijden of zijn stellingen zijn uitgekomen. De zo aantrekkelijke dialectische voorspelling op lange termijn dat de oorlog door zijn geweld zichzelf zou opheffen, gedachte ook door Mendelejew uitgesproken, toen hij zei, dat de lust om oorlog te voeren omgekeerd evenredig was met de draagwijdte der wapens waarmee hij gevoerd werdGa naar eind1, is het vooralsnog niet. Maar van de juistheid van die op korte termijn: de betrekkelijke onbeslistheid, de massale offers in levens en geld, leverde twee jaar na het verschijnen van zijn boek de Transvaalse oorlog in zijn eerste fase niettemin het bewijs, gelijk hij zelf nog constateren kon in een artikel in de Revue des Revues.Ga naar eind2 Ook de Russisch-Japanse en in zekere zin ook nog de Eerste Wereldoorlog en de Russische revolutie van '17, die bovendien ook de door hem voorspelde sociale revolutie meebracht en zelfs de Tweede Wereldoorlog bevestigden toch zijn opvattingen eerder dan dat ze die weerspraken. Bloch deed meer. Behalve de schrijver was hij ook de propagandist van zijn boek. In de zaal waar het zoëven genoemde vredescongres gehouden werd had hij in tweeëndertig taferelen de ellende en de kosten van de oorlog der toekomst populair uitgebeeld: beelden ons thans vertrouwd maar destijds werkend als een visioen van toekomstige verschrikking: gevechten in loopgraven, prikkeldraadversperringen, een gigantische kruiser met opgaaf van de kosten, kanonnen, granaten, gewonden, zieken, hongersnood enz. enz. Naar het woord van de pacifist geworden Italiaanse generaal Türr, eens de strijdmakker van Garibaldi, heette deze vrolijke tentoonstelling juist en pakkend: de gewapende vrees. Het septembernummer van hetzelfde Journal des Economistes waaraan Passy zijn bovengenoemd artikel had bijgedragen, bracht er een omstandige beschrijving van. De strijd tegen de oorlog bleef echter niet bij woorden en cijfers. De Oostenrijkse barones Bertha von Suttner, geboren gravin Kinsky, die even terecht als de reeds genoemden de Nobelprijs voor de vrede verkrijgen zou (in 1905), heeft veel meer voor die vrede gedaan dan de roman Die Waffen nieder schrijven, waardoor zij beroemd is gebleven. In een lezing, die zij 5 februari 1900 in München gehouden heeft, heeft zij zelf in nuchtere bescheidenheid verteld, hoe zij tot haar ethisch en rationeel gefun- | |
[pagina 151]
| |
deerd vredeswerk gekomen is.Ga naar eind1 Zij is ook het officieuze middelpunt geweest van de Haagse conferentie, waarover zij haar intelligente memoires publiceren en een boek schrijven zou. Zij heeft ook, hetzij sinds 1892 in haar eigen orgaan dat de titel van haar roman droeg, hetzij sinds '99 in de Friedenswarte van Alfred Fried of elders nog sinds de jaren '80 tot haar dood aan de vooravond van de dapper bestreden catastrofe het wereldgebeuren van dag tot dag gevolgd, voorzover het oorlog en vrede betrof. Twee zware delen getuigen nog van haar onvermoeibare ijver.Ga naar eind2 En zo kon zij ook in mei 1900 vertellen van Crook, de redacteur van het Engelse blad Echo, die uit de redactie getreden was, omdat hij niet tegen zijn overtuiging in voor de oorlog wilde schrijven. Te zijner ere werd een banket gegeven waaraan tweehonderd vooraanstaande Engelse intellectuelen deelnamen. Lord Coleridge hield er de tafelrede, de oude Spencer zond een telegram van hulde.Ga naar eind3 En het waren dit keer, de barones verzuimt niet het te vermelden, niet slechts burgerlijke intellectuelen; ook de Labourunie, de Labour Party in wording, had zich tegen de oorlog verklaard. Inderdaad hebben Keir Hardie, MacDonald, Glasier en Snowden in de Stop the War-beweging zich actief verzetGa naar eind4 en er de gevangenis niet voor geschuwd. Hoe intensief Bertha von Suttner alles volgde wat haar voor de beweging van belang leek, moge blijken uit het lijstje van de onderwerpen, waarover zij in diezelfde meimaand van 1900 schreef. In Canada zijn twee steden in vlammen opgegaan. Ieren, die met de Boeren sympathiseren hebben het vuur gestookt: de schuld ligt uiteindelijk bij Chamberlain, zegt zij, die het vuur van de oorlog stookte, maar ook bij hen die het niet uittrapten: bij u en bij mij. De deputatie der Boeren, overal op dichte deuren stuitend, is onverrichterzake uit Europa teruggekeerd. Overal zeggen de militaristen: Engeland kan niet toegeven en een onnozele pers herhaalt het parool. Het is alsof de machthebbers hypnotiseurs zijn en de massa slechts het gehoorzame medium. Zij schrijft - de 6de mei - over de feesten ter gelegenheid van de meerderjarigheidsverklaring van de Duitse kroonprins: parades, taptoes, scherpschutterijen, demonstratie van een nieuwe houwitser die een doel achter een verdekking kon treffen, Radetzkymarsch - Joseph Roth zou tweeëndertig jaar later in zijn Radetzkymarsch de ondergang der dubbelmonarchie zo meesterlijk verbeelden - zo werden een man geworden jongeling zijn toekomstige plichten voorgehouden. Een geestdriftige hoofdartikelschrijver van een Weense krant noemde de vertoning ‘een waar vredescongres’, blijkbaar door de oude maar nog gangbare leus van ‘si vis pacem’ bezield. Bij de eerste verjaardag van de Haagse conferentie - de 18de mei - constateert zij dat deze in geen officiële poli- | |
[pagina 152]
| |
tieke rede, in geen dagblad meer genoemd wordt en men de ratificering schijnt te willen vergeten en wekt de woordvoerders in en buiten de parlementen op deze doodzwijgtactiek te doorkruisen. Overdreven optimisme is haar fout niet: de 19de van diezelfde maand ratificeerde de initiatiefnemer alle Haagse overeenkomsten en een half jaar later hadden alle anderen op Turkije en China na zijn voorbeeld gevolgd. Dat zij tot niets verplichtten was aan die spoed overigens niet vreemd. Zij commentarieerde voorts nog de aankondiging door Chamberlain in Birmingham van de annexatie der beide Boerenrepublieken. Ironisch voegt zij er aan toe: en dan zei men maar steeds: waarom toch die vredesbeweging; er bestaan immers geen veroveringsoorlogen meer, er bestaat nog slechts de verdediging, en daarop moet men toch voorbereid zijn? Lord Salisbury, prime minister, kreeg ook het nodige te horen naar aanleiding van zijn rede aan een banket van de Primrose League, de conservatief-nationalistische vereniging, rede waarin hij had gedecreteerd dat niet alleen de Boeren, maar ook de Ieren op geen zelfstandigheid behoefden te hopen. ‘Een ieder is slechts veilig voorzover hij sterk is’, had de man gezegd. De zwakke is dus verloren, d.w.z. er bestaat helemaal geen veiligheid. Daar veiligheid tegen doodslag, plundering en onderdrukking anderzijds echter de graadmeter van beschaving is, moet men wel besluiten, dat er geen beschaafde naties bestaan. De naties evenwel willen zich beschaven en uit die half reeds bewuste, half nog onbewuste drang is de veroordeling te verklaren, waarop Engeland nu in heel de wereld stuit en die de lord zo onverklaarbaar vindt. Vijftig, dertig, wellicht nog tien jaar geleden zou de oorlog dat gevoel van weerzin, meent zij, niet gewekt hebben, nu echter wel, nu er zoveel over het vraagstuk gedrukt en gesproken is, niet het minst door de Engelsen - en door Salisbury zelf. Een paar dagen later zijn het weer de nieuwe houwitsers die in Güterbog aan keizer Franz Joseph vertoond zijn. De Berliner Nachrichten van de 12de hadden op het belang ervan gewezen, wanneer het gevolg zou zijn dat de Oostenrijkse artillerie er zich mee ging bewapenen. Inderdaad, zo besloot zij deze notitie: nieuwe miljoenen belastingdruk en verhoogde vrees voor oorlog. En zij analyseerde heel juist: dat gaat zo systematisch een tijdlang door de kranten tot het een eis geworden is. De wapenfabrikanten zal het deugd doen. Maar de vredesbeweging ging ook door. In het parlement van Budapest had een der afgevaardigden, een lid van de Interparlementaire Unie, betoogd, dat het niet zozeer ging om de politieke situatie van het ogenblik; die hing van weer en wind af. Het ging om de grondsituatie die tegen de luimen van het weer kon beschutten, om een situatie waarin de verstandhouding tussen de staten op gecodificeerde rechtsrelaties zou berusten. | |
[pagina 153]
| |
De zegeningen van de vrede zou de wereld pas leren kennen als er een andere vrede zou bestaan dan de gewapende van nu, die als een vloek op alle volken van het vasteland van Europa drukte en weldra ook de Engelssprekende zou bedreigen. (Er was in die dagen sprake van invoering der dienstplicht in Engeland.) Dat deze gedelegeerde slechts in haar verbeelding bestond, zou de lezer, dacht zij, wel begrepen hebben. Aan het slot van de maand voorzag zij, veel te vroeg overigens, het bittere eind van de oorlog in Transvaal. De grote overmacht won. Tevergeefs hadden de Boeren gehoopt dat een rechtvaardige veldslagen-God de zaak van hun vrijheid ten goede zou leiden. Misschien, hoopten zij, zullen de mensen nu eindelijk beseffen, dat oorlog anders niet is dan een meting van ruwe kracht en dat geen goddelijke zegen op doodslag rust. Ja, een goddelijke wil erkende zij, maar wat die wilde, was de ontwikkeling naar hoger van zijn schepselen en die voltrok zich in de gewetens, niet in de arsenalen.Ga naar eind1 Bertha von Suttner was in die jaren wel een van de voornaamste propagandisten voor de vrede, maar toch slechts een uit velen. Fried heeft in zijn tweede deel een ‘wie is dat?’ der beweging opgenomenGa naar eind2, waarin ruim driehonderd destijds dus bekende vredesvrienden staan vermeld met naam, toenaam en werk. Aan die lijst heeft hij een systematisch ingedeelde gids voor de pacifistische literatuur toegevoegd, die zesendertig bladzijden beslaat en met behulp waarvan men zich gemakkelijk kan vergewissen, dat deze jaren het hoogtepunt in de geschiedenis van het burgerlijk pacifisme vormden.Ga naar eind3 In de twintig jaren tussen 1893 en 1912 noemt hij vijfentwintig boeken alleen over de geschiedenis der bewapening. In diezelfde jaren begon de geschiedenis zelf in een nieuwe fase over te gaan, overgang die Beales in zijn vredesgeschiedenis verdienstelijk samenvat.Ga naar eind4 De solidariteit van de hele wereld begon in alle internationale sferen als een feit erkend te worden, uitgezonderd nog in die der politiek. Onderlinge afhankelijkheid was een moreel en materieel feit gebleken en leidde tot een poging de irrationele isolatie op te geven. Vrede, ging men inzien, was niet alleen maar vermijding van oorlog, maar veronderstelde het zoeken naar de een of andere duurzame en rechtvaardige vorm van internationale organisatie, een streven naar een federatieve band tussen nationale staten. De arbitragebeweging werd door de oorlogen zelf gevoed en ging gelijk op met de ontplooiing der democratie. Nadere studie van het tijdvak in dit opzicht bevestigt dit beeld, mits men er bij bedenkt, dat ook in 1931, toen Beales schreef, ‘de hele wereld’ praktisch nog niet veel meer dan Europa en Amerika betekende. En mits men het aanvult met de hoofdzaak: dat zowel deze vreedzame internationalisering als de herleefde oorlogsfurie functies zijn van het verkorten der af- | |
[pagina 154]
| |
standen door versnellend verkeer; en dat de opbloei der vredesbeweging op zijn beurt een functie van deze beide tegengestelde tendenties was. Maar gelijk heeft Beales nochtans. Internationalisme was niets ongewoons meer rond 1900, zomin in de particuliere als in de regeringssector. In de eerste waren er de arbeiders-, de vrijdenkers-, de esperantisten-, de vrouwen- en de vredesorganisaties, alle met hun internationale congressen. Het eerste der vrijdenkers is van 1880, het eerste der esperantisten van 1905. De internationale conferenties nemen toe: waren er in de decade '90 al 469, in die van 1900 waren er niet minder dan 1082.Ga naar eind1 Internationale samenwerking was er ook, als van ouds, op religieus terrein, bij de kerken, uitgebreid nu echter naar het culturele en dat van de sport: internationale tentoonstellingen en Olympische Spelen. En de internationale verstrengeling op het gebied van handel en industrie moge op zichzelf niet nieuw zijn, zo intensief als juist in deze jaren was zij nimmer geweest: de wapenindustrie is er, zoals wij nog zien zullen, het treffendste voorbeeld van. Ook in de tweede der genoemde sectoren evenwel liggen de voorbeelden van internationalisering reeds voor het grijpen. Er bestond een post- en telegraafunie, men werkte samen op het gebied van de spoorwegen, bij distributie van elektrische kracht, inzake auteursrechten, ten bate van de landbouw, bij zeezaken als telegraafkabels, vuurtorens en bebakening.Ga naar eind2 Het meest opvallend is hier echter wel de toeneming van het aantal arbitrageverdragen. Tussen het Gay-verdrag in 1794 en 1900 waren er 177 gesloten, maar 90 daarvan in de laatste twintig jaar. En al is het waar, dat de meeste dezer in overleg opgeloste geschillen zo klein zijn, dat men ze met de loupe in de geschiedboeken moet zoekenGa naar eind3, daar staat tegenover dat ook indien maar één dezer zonder arbitrage tot oorlog geleid zou hebben, deze procedure zijn nut al bewezen zou hebben. Het belangrijkste symptoom met betrekking tot de vorming van een politieke internationale organisatie blijft, bij alle kritiek die men er reeds destijds op geoefend heeft en die men er nog steeds op kan oefenen, de statenvredesconferentie in het Huis ten Bosch bij Den Haag die op 18 mei 1899, de verjaardag van de tsaar, geopend werd en 29 juli weer sloot. De zesentwintig mogendheden daar bijeen - de Boerenrepublieken waren niet uitgenodigd om Engeland, de Curie niet om Italië niet te verdrieten - hebben er, zo is van alle kanten betoogd, niet veel tot stand gebracht.Ga naar eind4 Inderdaad: het verhandelde had meer op de oorlog dan op de vrede betrekking; de voorgestelde beperking der bewapening is onder tafel geraakt en het opgerichte permanente hof van arbitrage was in zijn onverplichtheid zo onschuldig, als zich maar denken liet. Toch kwam zelfs deze instelling niet zonder verzet tot stand waarvan zich de Duitse gedelegeerde prof. Sten- | |
[pagina 155]
| |
gel tot woordvoerder maakte (waarmee hij trouwens, op zijn Duits, slechts uitsprak wat menig ander dacht): theoretisch verzet, want zich van tevoren aan arbitrage onderwerpen gold in orthodox nationalistische kringen als een aantasting der nationale soevereiniteit, dogma der dogmata in die dagen; en praktisch verzet, want arbitrage zou de tegenstander kunnen gebruiken om tijd te winnen, zich op een oorlog voor te bereiden. Doch al dit gebrek aan succes neemt anderzijds niet weg dat, moge dan al het belang dezer conferentie niet gelegen zijn in wat zij gedaan heeft, het wel ligt in dat zij er geweest is.Ga naar eind1 Zij is en blijft immers de eerste stap op de weg naar een politieke internationale organisatie, die twintig jaar later hoogst wenselijk en weer vijfentwintig jaar later onmisbaar zou blijken. De federatieve gedachte tenslotte vond te dien tijde haar bekwaamste woordvoerder in de Russische socioloog Jakow Aleksandrowitsj Nowikow. Het geval is te interessanter, omdat deze zijn geleerdenloopbaan begonnen was als aanhanger van het ‘sociaal darwinisme’ - in de trant van het toen beroemde Social evolution van Benjamin Kidd, dat in 1894 verscheen en waarvan in totaal 250 000 exemplaren verkocht moeten zijn of het werk van de wiskundige statisticus Karl Pearson: National life from the standpoint of science uit 1900 - maar bekeerd werd tot een van de scherpste critici daarvan. Reeds in 1894 herzag hij zichzelf in zijn La guerre et ses prétendus bienfaits, waarin hij ‘meende bewezen te hebben, dat de volksmassa's van veroveringen nooit beter geworden zijn’, waarmee hij overigens niet wilde zeggen dat zij niet geloofd zouden hebben er beter van te worden! Vandaar drong hij door tot de federatieve gedachte. De Spaans-Amerikaanse oorlog was hem, getuigde hij zelf, de directe aanleiding voor zijn desbetreffend boek La fédération de l'Europe. In dit boek zijn alle pro-oorlogsargumenten met ingehouden hartstocht en roerende ernst gewikt, gewogen en te licht bevonden. Bedoeld had hij eigenlijk: de federatie der mensheid, maar om niet voor ‘idealist’ te worden uitgekreten, had hij zijn opzet beperkt. In 1900 wierp hij zich rechtstreeks in de strijd met zijn brochure Der ewige Krieg, antwoord op Stengels Der ewige Friede. Hij en Bloch hebben de fundamenten gelegd voor het boek waaraan Norman Lane, toen nog goudzoeker en journalist van de Daily Mail, tien jaar later als Norman Angell zijn wereldnaam en zijn Nobelprijs (1933) zou danken: The great illusionGa naar eind2, waarvan in het geheel meer dan een miljoen exemplaren verspreid zijn. De grote illusie, die niet de vrede zou zijn, maar integendeel de oorlog. De schrijver heeft voor die gedachte niet alleen gestreden, hij heeft er ook voor geleden. Gedurende de wereldoorlog heeft hij verscheidene jaren gevangen gezeten. Alfred Bernhard Nobel zelf was ook bekeerd, misschien onder invloed van | |
[pagina 156]
| |
Bertha von Suttner, die een tijdlang bij hem werkte, misschien omdat zijn eigen zakeninstinct hem de weg van internationale samenwerking had opgedreven. The Nobel Dynamite Trust Company Limited, waarin hij in 1886 al zijn Engelse en Duitse dynamietfabrieken combineerde, eerste trust, die de basis geworden is zowel van de geweldige Imperial Chemical Industries als van de nog meer befaamde - en beruchte - I.G. Farben, gold maar een fractie van zijn wereldhistorische werkzaamheid. Via zijn broers had hij ook een aandeel in de ontwikkeling der Russische petroleumindustrie in Bakoe en hij zou zijn explosieve industrie zelfs nog met die van de kanonnenfabricage gecombineerd hebben - in '94 nam hij Bofors over - indien de dood hem dit niet belet had. Merkwaardiger is intussen dat de aard van zijn industrie hem niet belet heeft zowel bij zijn leven als na zijn dood in '96 door zijn beroemd testament de vredesbeweging financieel en moreel te steunen.Ga naar eind1 Andrew Carnegie, de Amerikaan van Schotse komaf, verging het als de Zweed. Na zich ook door de trustvorming - waarvan hij tegen wil en dank de bevorderaar werd - een vermogen van meer dan een kwart miljard dollar verworven te hebben in de spoorweg- en staalindustrie, trok hij zich uit de zaken terug en zocht hij bewust een belegging voor de 40 miljoen die hij - teken des tijds - voor het nuttigste sociale doel wilde besteden, krachtens zijn overtuiging ‘dat niemand het recht had rijkdommen te vergaren, tenzij met het doel ze met grotere wijsheid en weldadiger uitslag te besteden dan waarmee ze in één hand waren opgehoopt’. Stead heeft van dat zoeken verteld in Mr. Carnegie's conundrum, dat in 1899 in Londen verscheen. Hij legde de vraag, wat met dit vermogen te doen, aan vele autoriteiten voor, o.a. aan Fjodor Fjodorowitsj Martens, de Russische hoogleraar in het staatsrecht en toen welbekend diplomaat, die o.a. zijn land op de beide Haagse vredesconferenties heeft vertegenwoordigd. Deze adviseerde het bouwen van het Vredespaleis en sprak er Andrew D. White over aan, Amerikaans ambassadeur in Berlijn en leider van de Amerikaanse delegatie ter vredesconferentie in '99. In juni 1900 schreef White er Carnegie over en ofschoon deze, onzeker geworden door de vele ingediende wensen, er aanvankelijk weinig voor voelde, kwam de instelling toch tot stand.Ga naar eind2 Het paleis, door de Franse bouwmeester Cordonnier ontworpen, door de Nederlandse van der Steur gewijzigd, staat er sinds '13. Bij de opening verdedigde C. van Vollenhoven nog eens zijn internationale politieleger en -vloot, Ludwig Quidde de beperking der bewapening.Ga naar eind3 Het paleis werd ingericht door kostbare geschenken van alle naties, met als belangrijkste zijn gespecialiseerde boekerij, waarvan de jarenlange directeur Jacob ter Meulen de vredesbeweging mede zou | |
[pagina 157]
| |
Eerste-steenlegging van het Vredespaleis in Den Haag door de Russische ge zant in naam van de tsaar en koningin Wilhelmina (1907). De Spaarnestad.
| |
[pagina 158]
| |
dienen door zijn Der Gedanke der internationalen Organisation in seiner Entwicklung.Ga naar eind1 Hoe komt het, moet men vragen, dat bij al dit levendig vredesstreven het Vredespaleis nochtans op de bezoeker de indruk maakt van een droompaleis, waar de Prins nog niet is verschenen om de Schone Slaapster te wekken? De hele beweging lijkt onwezenlijk. Is dat slechts de weerschijn van onze ervaring dat net toen zij op haar hoogst was de Eerste Wereldoorlog uitbrak? Was toch de ‘grote illusie’ niet de oorlog, maar juist de vrede? Of is er iets wezenlijks aan deze onwezenlijkheid? En is dat dan het onwezenlijke, dat alle idealen altijd aankleeft, zo lang zij niet verwerkelijkt zijn? Of is het veroorzaakt door het tijdsgewricht, waarin Europa ver genoeg was voortgeschreden om zulke idealen te koesteren, maar niet ver genoeg om ze tot werkelijkheid te brengen? Of heeft tenslotte de arbeidersbeweging gelijk die, van anarchisten tot revisionisten, de oorlog als een gevolg van kapitalisme en imperialisme zag en het daarom voor zinloos hield een symptoom te bestrijden, als men de oorzaak liet gedijen? Verwaarloosd heeft ook die arbeidersbeweging het vraagstuk oorlog of vrede nochtans niet. Religieuze gedachten leefden ook hier geseculariseerd voort. Niet alleen brochures als die van Domela Nieuwenhuis over het militarisme van 1901, maar ook beschouwingen als die van de predikant-literator G.F. Haspels: De weerloosheid uit hetzelfde jaar, antwoord op een prijsvraag van het Stolpiaans Legaat op instigatie van Tolstojanen als Bähler en van der Veer - of de heruitgaaf in deze jaren van het al een halve eeuw oude Christian non-resistance van reverend Adin Ballou, werden in linkse arbeiderskringen het gretigst gelezen. Zoals daar ook het geval van dr. H. Welzel uit Duitsland druk besproken werd, die in 1905 zijn dienstweigering ondersteunde in een uitvoerig betoog met sterk anarchistische argumenten, waarin hij de hele wereldgeschiedenis betrok van Tao tot Tolstoj.Ga naar eind2 De Rus zelf had ook grote aanhang in deze kringen: bij zijn landgenoten Birjoekow, Tregoebow en de beide Tsjertkows, vader en zoon, bij Eugen H. Schmitt, de Oostenrijker, wiens ontmaskerende studie over de culturele voorwaarden van de christelijke dogmata in 1901 verboden werd, bij de BulgarenGa naar eind3 aan de ene, en bij de Nederlanders aan de andere kant van Europa; behalve de reeds genoemde Bähler en van der Veer bewijzen dit de namen van Lodewijk van Nierop, Felix Ortt en prof. van Rees. In anarchistische en syndicalistische kringen heerst een consequent antimilitarisme in die jaren. In 1901 was er een anti-oorlogscongres der vakverenigingen in Londen. Bij de politieke sociaal-democraten lag het anders. In deze theoretisch steviger gefundeerde beweging gold het bovengenoemde argument tegen | |
[pagina 159]
| |
een speciale vredesbeweging zwaarder. Een Keir Hardie van de Independent Labour Party die het laatst op het congres van de Tweede Internationale in Kopenhagen (1910) de algemene staking als strijdmiddel tegen de oorlog opnieuw te berde zou brengenGa naar eind1 of een Gustave Hervé, antimilitarist - tot 1914 tenminste - à outrance, waren betrekkelijk uitzonderingen. Maar het oorlogsgevaar als onvermijdelijk begeleidingsverschijnsel van het kapitalisme heeft men in die kringen klaar genoeg onderkend. In Parijs is er in 1900 over gesproken, zo goed als in Amsterdam in 1904. In 1907 - op dezelfde zomerdagen dat de tweede Haagse vredesconferentie haar zitting hield - op het internationale arbeiderscongres van Stuttgart, het eerste en ook laatste in Duitsland, in welks geestdrift de Russische revolutie nog natrilde, ook al had dan de reactie reeds weer gezegevierd, vormde het vraagstuk van oorlog of vrede met de koloniale kwestie zelfs de hoofdschotel. De radicale resolutie over militarisme en internationale conflicten, weerslag nog van de eerste Marokkocrisis, was het resultaat van een lang omstreden en zorgvuldig uitgewogen compromis tussen drie Franse voorstellen en een Duits, de drie van Hervé, Guesde en Jaurès-Vaillant, het vierde van Bebel. Op dat laatste dienden Rosa Luxemburg, Lenin en Martow nog weer vijf amendementen in. Vandervelde tenslotte vatte het resultaat samen. Op de voltallige zitting op de laatste dag van het congres werd dit bij acclamatie aangenomen, waarbij de gedelegeerden van louter geestdrift met hun zakdoeken zwaaiden. Het is de langste resolutie geworden, ooit door een internationaal congres aangenomen.Ga naar eind2 Er was sprake van de ‘ernstige praktijk van internationale arbitrage’, van de ‘weldaad van algemene ontwapening’, maar de essentie lag toch in het midden waar gezegd werd dat ‘alle middelen die de partijen geëigend achten’ in de strijd tegen de oorlog zouden worden gebruikt, maar die middelen, met name stakingen en dienstweigering, niet genoemd werden. Tenzij men achteraf het belangrijkste element zou willen zoeken in het slot, in het amendement van Lenin, waar de klauw van de leeuw in te herkennen valt: het internationale socialisme wordt daar opgewekt, een oorlog te gebruiken om de sociale revolutie te ontketenen. We mogen aannemen dat de toekomstige stichter van de sowjetstaat naast zijn Marx ook zijn Bloch bestudeerd had. En zoals de Russische leider met de slotclausule, was er dan de Franse die het anders, maar even ernstig meende met die in het midden der resolutie: Jaurès. Zeven jaar nadien zou hij de geestdrift van Stuttgart met zijn dood bezegelen. Gehandhaafd heeft de geestdrift zich in de geschiedschrijving niet. Voor van Ravesteyn is het alles illusie, zo niet erger geworden.Ga naar eind3 Nog scherper oordeelde Charles Andler, die in Stuttgart de voorbereiding zag van de | |
[pagina 160]
| |
schipbreuk ‘van een der grootste verwachtingen waarvan de wereld heeft geleefd’.Ga naar eind1 Een rustig academisch geschrift als dat van Drachkovitch spreekt van het ‘dubbelzinnig radicalisme’ van Stuttgart.Ga naar eind2 Het is waar, gehouden heeft de sociaal-democratie haar belofte van Stuttgart evenmin als de herhaling ervan, vijf jaar later in Basel. Maar dat is iets anders dan dat Stuttgart en Basel gezichts- of zelfbedrog of zelfs bedrog zonder meer zouden zijn geweest. Lenin in elk geval heeft zijn belofte van Stuttgart wel gehouden. Een illusie zal, na vijftig jaar, ook haar felste vijand, ja juist hij niet, de Sowjetunie, meer noemen. Na de ene grote illusie de andere; na die van de vrede die van de oorlog. Er is een geschiedenis, die grotendeels althans in de kranten, zij 't niet in de grote, komt en er is er een die er in hoofdzaak buiten blijft. Het doen en laten van de vredesvrienden behoorde tot de eerste, dat van de wapenfabrikanten tegen wie zij zich richtten tot de tweede. Maar beiden behoren tot de geschiedenis en dit hoofdstuk zou laakbaar onvolledig zijn wanneer het ten minste niet het voornaamste van de laatsten zou vertellen al ware het slechts om de strijd van de eersten te doen begrijpen. Maar ook op zichzelf is de oorlogsindustrie de aandacht waard. Niet alleen ontwikkelden zich daar het eerst technieken en procédés, waardoor de wereld van de twintigste eeuw zich van haar voorgangster onderscheidt, maar in haar ook doemden het eerst de omtrekken van de nieuwe economische organisatievormen op, die het onderwerp van een volgend hoofdstuk zullen zijn. Wat van beide ten slotte het meeste gewicht in de schaal zou leggen, de woorden over vrede of de wapenen van de oorlog, zou ook de twintigste eeuw tot op heden nog niet ervaren. De strijd is nog steeds onbeslist. Sinds 1899 begon de bewapening met versnelde beweging op te lopen. In zijn doorwerkte brochure Militarismus und Antimilitarismus, uit hetzelfde jaar van Stuttgart, berekende Liebknecht, op grond van cijfers, aan het Nouveau manuel du soldat ontleend, de oorlogslasten voor geheel Europa op 1240 miljoen dollar voor 1899.Ga naar eind3 Een conservatieve schatting stelt ze voor het jaar van Stuttgart en Den Haag voor de zes grote Europese mogendheden alleen op ongeveer hetzelfde bedrag. De grote toename komt nochtans pas daarna, want dezelfde bron stelt voor 1913 de kosten van bewapening dier zelfde zes op bijna 2 miljard.Ga naar eind4 En naarmate de oorlog naderde nam dat bedrag uiteraard nog toe. Terwijl de tweede bron de kosten voor leger en vloot voor het Britse rijk, Frankrijk en Italië in 1913 op 940 miljoen raamde, geeft een derde voor 1913-'14 voor deze drie alleen al 1191 miljoen op.Ga naar eind5 Absoluut genomen zeggen die cijfers intussen nog maar de halve waarheid of minder. Zou men er de verloren arbeidsdagen der mil- | |
[pagina 161]
| |
joenen dienstplichtigen bijrekenen, en bovendien de vredesproduktie die er in de plaats dier oorlogsindustrie had kunnen zijn, dan komt men immers op het dubbele en meer. Het zijn in de eerste plaats de grote wapenleveranciers, die aan die miljarden miljoenen verdienen, Krupp in Duitsland, Vickers-Armstrong in Engeland, Schneider-Creusot in Frankrijk, Cockerill in België, de Skodafabrieken in Bohemen en Poetilow in Rusland. Te hunner ontlasting is wel aangevoerd, dat zij meer belang hadden bij de bewapeningswedloop dan bij de oorlog zelf. Maar afgezien dat nergens vermeld wordt, dat zij zich inspanden om welke oorlog ook te voorkomen, is het duidelijk, dat het argument, dat de bewapening door afschrikking van de potentiële vijand de vrede diende, nooit meer dan een schijnargument is geweest, omdat de hele geschiedenis der bewapening, als zij één ding bewijst, nu juist aantoont, dat die van de een die van de ander uitlokte en zo op de duur mede tot oorlog althans kon, zo niet zelfs moest leiden. De bewapening was zowel oorzaak als gevolg. Op wat sir John Fisher, later lord Fisher of Kilverstone deed, antwoordde admiraal von Tirpitz, en omgekeerd. En niet eens altijd uit vrije wil, maar vaak onder de druk van machinaties der wapenleveranciers. Er zijn voorbeelden te over dat diezelfde firma's, die hun verbindingen in regerings- en parlementaire kringen zorgvuldig verzorgden, juist in dat uitlokken meesters waren. Zo gaat het bij de vloot en bij het leger. De Duitse vlootbouw prikkelde sinds 1900 de Britse en Russische, de Britse weer de Duitse, Franse en Russische, de Russische weer de Japanse, de Franse weer de Italiaanse, enz. Tijdens de eerste Marokkocrisis liep de eerste dreadnought van stapel. Als de Russische vloot in de oorlog tegen Japan praktisch vernietigd is, zijn zowel Duitse als Franse en Engelse wapenfirma's de Russen behulpzaam bij de herbouw van hun vloot. En Ballin van de Hamburg-Amerikalijn stuurde al in '03 een reiziger naar Rusland, toen hij die oorlog zag aankomen om de Russen zijn verouderde schepen te laten kopen, en leverde, toen de oorlog er was, de kolen: 1904: 22; 1905: 38 miljoen winst.Ga naar eind1 Twee voorbeelden van een geënsceneerde paniek, opdat men in deze materie met het woord ‘onvermijdelijk’ voorzichtig zij. In 1907 drong men van de zijde der Deutsche Waffen- und Munitionsfabriken in Karlsruhe, die zich op mitrailleurs gespecialiseerd hadden, er op aan, dat de Parijse Figaro een artikel zou opnemen, waarin moest staan dat de Franse legerleiding besloten had de bewapening met machinegeweren te verdubbelen. De opzet was de Duitse regering ‘mitrailleur-minded’ te maken. Het lukte zo of anders; tussen 1908 en '10 offerde het Duitse volk 40 miljoen mark voor machinegeweren en het dividend van de firma sprong van 20 op 32%.Ga naar eind2 In 1908 wist Mulliner | |
[pagina 162]
| |
van de Coventry Ordnance Works, een Engelse wapenfirma behorend bij het consortium van John Brown, de Engelse regering wijs te maken, dat de feitelijke Duitse vlootbouw tweemaal zo groot is als het program, waarop deze het Engelse program eveneens vergrootte.Ga naar eind1 Dat legde geen windeieren. Op een slagschip werd 250 000 pond winst gemaakt.Ga naar eind2 In de Balkan ging het nog eenvoudiger. De waarlijk geniale zakenman sir Basil Zaharoff verkocht de eerste bruikbare onderzeeboot aan zijn Griekse landslieden - en vervolgens verkocht hij er twee aan hun erfvijand Turkije.Ga naar eind3 Dit alles zijn intussen bij al hun loosheid maar losse gevallen, die slagen of mislukken konden. Men stare er zich niet blind op. Want de onbedwingbare macht van het wapenkapitaal lag - en ligt - niet in min of meer handige trucs. Al mocht - en moge - het dan niet zonder gaan, die onbedwingbare macht lag - en ligt - enerzijds in zijn grootte, anderzijds in zijn internationale samenhang. De grootte schatte Wehberg kort na de oorlog van '14-'18 voor Armstrong en Vickers op 400 miljoen, voor de tien na die reuzen dan grootste firma's op 480, voor de drie grootste Franse, Creusot, de Aciéries de la Marine Homécourt en Châtillon-Commentry op 320 en voor Krupp op 180 (dit laatste in elk geval is eer te laag dan te hoog want in 1902 werd het vermogen van Fritz Krupp al als 187 voor de belasting en dus wel niet te hoog opgegeven)Ga naar eind4, of tezamen 1380 miljoen mark, een kapitaal dat zelden minder dan 10% afwierp.Ga naar eind5 Liebknecht heeft ervan gezegd, dat de grootte dier dividenden recht evenredig is met de haat tussen de volken. Men zou er aan toe kunnen voegen dat eveneens recht evenredig met die dividenden en die haat de graad van samenwerking van dat kapitaal was. Nationaal: het Duitse ‘Marine-Verständigungskonzern’, met als zetel Dortmund, verbood de aangesloten firma's zelfstandige bestellingen aan te nemen. De firma die na overleg een order kreeg toegewezen stond 10% van het ‘Rechnungsbetrag’ af, die onder de andere verdeeld werden, uiteraard na eerst boven op de prijs gelegd te zijn.Ga naar eind6 En internationaal, zij het niet zó stipt geregeld: de concurrentie, die bleef, maakte de samenwerking wel stroef, maar hief haar nimmer op. De wezenlijke concurrentie ging tussen de kanonnen en de pantserplaten, een boeiende geschiedenis van menselijk vernuft op zichzelf en in zijn verband een even boeiende geschiedenis van dwaasheid en misdaad. De samenwerking tussen de makers van de kanonnen, pantserplaten en springstoffen echter, zoals gezegd, bleef. Van 1901-'03 bestond de United Harvey Steel Cy., waarin de grootste pantser- en kanonnenkoningen der wereld vreedzaam samenwerkten. Daarin waren, om alleen de voornaamsten te noemen, vertegenwoordigd Armstrong en Vickers, Schneider-Creusot, Krupp, de Dil- | |
[pagina 163]
| |
linger-Hütte, de Societa degli Alti Forni Fondiere Acciaine di Terri en tenslotte de Amerikaanse Bethlehem Steel Ltd., elk uiteraard weer met zijn eigen concern, zodat ook de Skoda- en Poetilowfabrieken, de Spaanse Naval Construction Establishments van Ferrol, en zelfs een Portugees vlootbouwsyndicaatGa naar eind1, van de partij waren. Het ging bij deze en soortgelijke samenwerking later niet alleen om ijzer en staal, het ging ook om nikkel, koper, aluminium, rubber, kolen, stikstof en later in deze periode ook al om petroleum. Er was samenhang tussen alles wat maar met oorlogsvoorbereiding te maken had. Samenhang: met het gevolg dat een toeneming der bewapening, waar ook ter wereld, uiteindelijk allen ten goede kwam die er bij betrokken waren. Met het gevolg ook, dat in de Russisch-Japanse oorlog aan beide zijden doden vielen door dezelfde kanonnen van Krupp en dat tien jaar later de Turken met Engelse kanonnen Engelsen doodden en aan Rusland geleverde Oostenrijkse in Galicië Oostenrijkers. Men stare zich ook daarop niet blind. De tranen van de moeders der gesneuvelden hebben ook dezelfde chemische samenstelling. En trouwens: het argument waarmee de levering van wapentuig aan een eventuele vijand verdedigd placht te worden, dat nl. bij de beperking tot de nationale markt de apparatuur in geval van werkelijke oorlog te klein zou blijken, was even waar - als nationaal. Het kwaad zat dieper. Europa dreef naar de oorlog. Er waren er die het zagen, niet velen, zij vooral, die toch al kritisch tegenover het bestaande stonden. Max Nordau was een van die weinigen. In de Neue Freie Presse schreef hij 1 januari 1914 een overzichtsartikelGa naar eind2, waarin hij het, aan het slot, zei: ‘Europa biedt een hallucinatorische aanblik. Het continent verdwijnt onder oefenkampen, kazernes, tot de tanden gewapende miljoenen te voet, te paard, per fiets, per auto, in de lucht; de zee onder dreadnoughts en superdreadnoughts, duikboten, vliegtuigen. Overal stijgt de staatsbehoefte als een stortbeek, die bruisend uit zijn oevers breekt. Overal groeien de belastingen spookachtig, als Fausts poedel van achter de kachel, die <lang en breed wordt>, zich <met macht verheft>, er al <als een nijlpaard uitziet>. Overal verslinden leningen voor de bewapening de overschotten van vruchtbare arbeid, overal maakt de mateloze verduring van alle dingen het leven van de massa moeizamer, vol zorgen en rijker alleen aan ontbering. In elk land verkondigen razend geworden minderheden, die een bedeesde meerderheid het niet waagt te weerspreken, met woest geschreeuw een kannibalenideaal van heerschappij, van verovering, van verdeling van werelddelen en vooral van oorlog, van vrolijke, heilige oorlog. In de internationale betrekkingen heeft de moraal nooit een rol gespeeld, nu is ook de rede | |
[pagina 164]
| |
er uit verbannen. De enkeling, die zijn gezond verstand bewaard heeft, staart ontzet in dit massadelirium en voelt de neiging zijn ogen te sluiten om niet mee aan te zien hoe de hele beschaafde mensheid naar een afgrond van vernietiging toe tuimelt zonder dat de wekroepen van weinige waarschuwers haar tot bezinning kunnen brengen.’ Mogelijk, waarschijnlijk zelfs, dat de meeste lezers op die nieuwjaarsmorgen van 1914 met deze angstkreet in hun lijfblad weinig ingenomen zijn geweest en haar in elk geval voor overdreven zullen hebben gehouden. Zij wisten immers nog van niets. Maar misschien hebben zij zes maanden later, toen zij zichzelf in die afgrond voelden verzinken, er nog eens aan gedacht. De Grote Illusie van de Vrede was wreed verstoord; die andere, van de Oorlog, nam haar plaats in. Zonder illusie kan de mens niet leven. |
|