Op het breukvlak van twee eeuwen
(1976)–Jan Romein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| |
Hoofdstuk VII De erfenis van ChauvinBegin april 1900 opende La Libre Parole, het antisemitische dagblad van Drumont, toen in zijn achtste jaargang en volgens een advertentieGa naar eind1 het meest verbreide dagblad van Parijs, een inschrijving. De bestemming van het binnengekomen geld was een degenpaar voor Raphaël Viau, ter ere van diens dozijn duels voor de goede zaak. Het kwam er ook, mooi gedamasceerd en met inscriptie. Maar de hoop van de ‘meester’ dat zij niet ‘lang maagdelijk zouden blijven’ ging niet in vervulling; Viau heeft ze nooit gebruikt.Ga naar eind2 Er waren ook minder singuliere, maar des te kennelijker tekenen, dat de golf van jodenhaat in Frankrijk die in de jaren '90 tijdens de Dreyfusaffaire zijn hoogtepunt bereikt had, aan het verebben was: de oplaag van de krant liep met meer dan een derde terug, een nieuwe belediging van Henri de Rothschild liep, ondanks de welsprekendheid van mr. Ménard, prompt op een veroordeling uit van over de 20 000 francs.Ga naar eind3 En vooral: het Parijse congres van 14 juli 1900 van de antisemitische christendemocraten was het vijfde, maar ook het laatste. Elders was het nog anders. In zijn openingsrede op het vierde zionistencongres in Londen op 13 augustus 1900 zei Herzl - en het was meer dan diplomatieke beleefdheid - dat Engeland een van de laatste toevluchtsoorden was waar nog geen ingeburgerde jodenhaat bestond en dat dat ene onloochenbare feit de treurige toestand van het joodse volk op het ogenblik reeds openbaarde.Ga naar eind4 Soms zelfs heel anders. In het voorjaar dat aan deze zomer voorafging was voor de tweede maal een stroom vluchtelingen uit Roemenië, als een ‘bloedspoor’ door Europa getrokken.Ga naar eind5 Op de 14de november, nog steeds van hetzelfde jaar, veroordeelde de Tsjechische jury na een behandeling van zeventien dagen eenstemmig een zekere Leopold Hilsner uit Polna in Bohemen ter dood, verdacht van rituele moord op Agnes Hruza en Marie Klima, een achttienkaraats gerechtelijke moord naar destijds al duidelijk was, een psychologische voortzetting, naar het woord van Masaryk, van de DreyfuszaakGa naar eind6; en in hetzelfde jaar voltrok zich nog een soortgelijke tragedie als deze te Konice in Moravië.Ga naar eind7 De zaak-Hilsner was noch het begin noch het einde van het waanzinnige bijgeloof, dat de joden christenkinderen slachtten voor rituele doeleinden: in '80 was de reeks moderne heksenprocessen begonnen met dat van Tisza-Eszlar in Hongarije; in '92 werd een dergelijk drama opgevoerd te | |
[pagina 128]
| |
Xanten in Duitsland, waar de slagersgezel Buschoff van moord op de vijfjarige Johann Hegmann beschuldigd werd, en nog in 1911-'13 speelde het proces tegen Mendel Beilis in Rusland.Ga naar eind1 Het dient overigens gezegd, dat het met de beklaagden niet steeds zo treurig is afgelopen als met de gebrekkige en zwakzinnige Hilsner. In Hongarije heeft Eötvös, een van de grootste redenaars uit het parlement, de beschuldigde gered, in het geval Beilis hebben drie beroemde Russische juristen het recht doen zegevierenGa naar eind2 en ook in Kleef is het proces tegen Buschoff met vrijspraak geëindigd, ondanks het feit, dat de jury een nauwelijks minder willoos slachtoffer was van de ook hier tot massawaanzin opgevoerde agitatie. Als de meeste geestelijke stromingen in de vorige eeuw was dit moderne antisemitisme nog in de eerste helft daarvan ontstaan in Frankrijk. De eerste uiting was het boek van Alphonse Toussenel: Les juifs, rois de l'époque (1845). De schrijver, de volgeling van de utopische socialist Fourier, gaf dit ‘linkse’ boek de sprekende ondertitel: ‘Histoire de la féodalité financière’. Zijn antisemitisme was enerzijds nog curieus ‘eng’: niet meer dan de literaire neerslag van het eenzame succes der Rothschilds en van het relatief grote aantal joden onder de volgelingen van Saint-Simon. Anderzijds was het nog merkwaardig ‘ruim’: er was eer van overschatting dan van minachting der joden sprake en zijn waarschuwing gold gelijkelijk de protestanten, die volgens hem dezelfde verachting voor de rechten van de arbeiders aan de dag legden.Ga naar eind3 In '69 verscheen, juist van de andere zijde, Le juif, le judaïsme et la judaïsation des peuples chrétiens door Gougenot des Mousseaux, dat op hetzelfde aambeeld hamerde, maar harder en gevaarlijker ook doordat Gougenot - behalve fel aristocraat ook bigot katholiek - al het middeleeuwse bijgeloof weer oprakelde. Hij zag de jood als bondgenoot én van de protestant én van de vrijmetselaar en dus van de gehate vooruitgang.Ga naar eind4 Intussen had Duitsland echter al de eerste antisemitische ‘classicus’ geleverd: D.H. Naudh, wiens Die Juden und der deutsche Staat voor het eerst in 1861 verscheen.Ga naar eind5 Tien jaar later kwam de Talmud-Jude van August Rohling, toen nog een bescheiden priester in het Rijnland, van de pers, in '73Ga naar eind6 gevolgd door Der Sieg des Judenthums über das Germanenthum van de Hamburgse journalist Wilhelm Marr. Zo de titel zelf het al niet deed, dan bewees toch de ondertitel ‘vom nicht confessionellen Standpunkt aus betrachtet’, dat het bij Marr om iets meer ging dan bij zijn voorgangers. Hij had ijverig in het Essai sur l'inégalité des races humaines van de Gobineau gelezen, dat, tussen 1851 en '54 geschreven, pas in de nieuwe sfeer ging werken, als een bewijs dat alles zijn tijd heeft. Die nieuwe sfeer was het Duitsland van de ‘Gründerjahre’ van omstreeks 1875, het kapitalistische | |
[pagina 129]
| |
Duitsland dat kale gaten in het oude levenspatroon sloeg met zijn niets ontziende zwendelzaken, die de oude middenstand ruïneerden. Bismarcks behoefte uit het begin van de jaren '80 om de liberale bourgeoisie te breken, was koren op dezelfde molen. Was het moderne antisemitisme tot dusver ‘maar’ literatuur geweest, toen begon het een beweging te worden. Marr schrok er zelf van en wendde er zich vol walging van af.Ga naar eind1 Niet aldus de oriëntalist en ‘theologische vader van het germaanse antisemitische christendom’ Paul de Lagarde, die Paulus, de farizeeër, zag als de jood die het joodse Oude Testament en daarmee het ‘joodse gif’ in het christendom had binnengesmokkeld.Ga naar eind2 Niet aldus de lutherse hofprediker Adolf StöckerGa naar eind3, de leider van de christelijk-sociale arbeidersvereniging, die in '87 met Adolf Wagner samen een antisemitische partij stichtte welke in '90: 47 500 en in '98: 285 000 stemmen verwierf.Ga naar eind4 Niet aldus de historicus Treitschke, die toen de leus smeedde - hij was nu eenmaal een taalvirtuoos: ‘die Juden sind unser Unglück’, en daarachter een deel van de academische wereld, bang voor het joods intellect, te wapen riep; niet aldus, integendeel, Hermann Ahlwardt, die in het begin van de jaren '90 de leiding der beweging van Stöcker overnam. Van hem kan men, als men wil, ook het verval der beweging dateren, want hij was niet meer dan een avonturier, maar men dient dan tevens te bedenken, dat bij de verkiezingen van '93 de conservatieven zijn program dan toch maar hebben overgenomen en hij in '96 hun leider, baron von Hammerstein, nog in zijn val wist mee te slepen: beiden verdwenen in een zwendelwolk.Ga naar eind5 Ook in Frankrijk werd de ‘literatuur’ tot beweging. Hier voltrok zich de overgang, nadat in '86 La France juive van de bij al zijn radicaal lawaai in wezen pessimistische conservatief Edouard Drumont verschenen was, of liever, nadat deze zijn eerst onopgemerkt boek in de aandacht van pers en publiek geduelleerd had. Met het gevolg, dat het jaar van verschijnen nog niet voorbij was of van het toch tweedelige werk waren al over de 100 000 exemplaren afgezet, terwijl binnen drie jaar een kleine zeventig auteurs zijn felle opvattingen verder verspreidden. Tot zelfs, tijdelijk, in socialistische kringen. Du molochisme juif van Tridon, atheïstisch communard, gaat zelfs twee jaar aan Drumonts anti-joods evangelie vooraf en Paul Lafargue bijv. was er, in '86, van overtuigd, dat de ware republiek pas zou bestaan op de dag dat Rothschild in de gevangenis zitten of voor het vuurpeloton staan zou.Ga naar eind6 Socialisten en - nationaal-socialisten: Jacques de Biez, Drumonts eerste discipel, vice-voorzitter van de Antisemitische Liga, noemde zich inderdaad zo; hij was nationalist: Frankrijk voor de Fransen, en socialist, want tegen de financiële feodaliteitGa naar eind7; Morès werd | |
[pagina 130]
| |
later zo genoemd door ByrnesGa naar eind1; terecht: ‘het leven is alleen iets waard door actie’ is een van zijn uitspraken.Ga naar eind2 Totdat Guesde, genezen, in '90 voor de echte arbeiders het verlossende woord sprak: antisemitisme is economische en sociale reactie.Ga naar eind3 Ook hier waren het op de duur toch vooral de kleinburgerlijke christendemocraten, onder leiding van de paters Fesch, Gayraud, Naudet en Garnier, die blijkens hun congressen tot 1900 het antisemitisme zijn massabasis verschaften.Ga naar eind4 ‘Nation malfaisante et parasitaire’ noemde abbé Gayraud in zijn Les démocrates chrétiens van 1899 de joden, en hij was de heftigste niet.Ga naar eind5 Erger dan in Frankrijk, waar echte vervolging, afgezien van Algiers, en Dijon, Langres en Parijs zelf in '98 en '99, binnen betrekkelijk enge grenzen is gebleven, hoe diep de beweging de geesten ook beroerd heeft; erger ook dan in Duitsland, waar het, wat handtastelijkheden betreft, destijds tot relletjes in enkele steden in de jaren '80, tot het reeds genoemde proces van Xanten en het verbranden van de synagoge in Neustettin in hetzelfde jaar '92 beperkt is gebleven, was de antisemitische beweging in de Donaumonarchie. Ook hier als in Duitsland en Frankrijk een burgerlijk-liberale partij, waarop de meeste joden stemden, voorzover zij stemrecht hadden, en ook hier een aantal reactionaire en klerikale groepen, die de modernistische, seculiere tendensen dier bourgeoisie verachtten. Dat het hier erger was, vindt zijn oorzaak enerzijds in het belangrijker aandeel der joden in het industriële, commerciële en culturele leven van Wenen, anderzijds in de grote massa van joods proletariaat uit Oost-Europa hier. Terwijl in 1900 het percentage joden in Duitsland de 1,04 niet te boven ging, was het in Oostenrijk-Hongarije ruim 4,5. In deze gevoeliger atmosfeer maakte in 1878 het bankroet van de Parijse Union Générale hier meer indruk dan in Parijs zelf. Deze ‘christenbank’ was kort tevoren opgericht door de zwendelaar Bontoux, die gesnoven had hoe de wind woei. Zij diende, naar het heette, om de cliëntèle tegen de ‘roofzucht der joodse banken’ te beschermen. Tot de sla chtoffers van Bontoux, die de mislukking uiteraard endosseerde naar dezelfde joodse bankiers, tegen wie hij hen had willen beschermen, behoorden ook de Franse kroonpretendent, de graaf van Chambord en diens Oostenrijkse vrouw, aartshertogin Maria Theresia. De laatste, die haar verlies als belediging voelde, zond een van haar paladijnen naar Duitsland om daar een studie van het antisemitisme te maken en deze kwam, na contact met Stöcker, met een koffer vol brochures terug, waaruit de aartshertogin haarfijn kon leren, hoe de joden haar niet alleen, maar iedereen beetnamen. De kardinaal-aartsbisschop van Praag, graaf Schönborn, wist terzelfdertijd gedaan te krijgen, dat in zijn | |
[pagina 131]
| |
residentie niemand minder dan Rohling, inmiddels kanunnik, tot koninklijk-keizerlijk professor in de Hebreeuwse oudheden werd benoemd. Van Oostenrijk uit verspreidde de beweging zich naar Hongarije en hier oogstte zij in '82 haar eerste bittere vrucht in het genoemde proces van Tisza-Eszlar. Dat het verdwenen meisje nooit gevonden is, belette het parlementslid von Onody niet haar portret ten toon te stellen op het eerste antisemitische congres te Dresden. Terzelfdertijd trachtte in Oostenrijk een der leiders van de feodale adel, graaf Beleredi, de socialistische beweging in het antisemitische kanaal te stuwen door zijn gehuurde demagogen al het proletarische lijden als het gevolg van joodse machinaties te laten voorstellen. De Duitse nationale partij, een mengsel van adellijken en kleine burgerij, was ook dra voor de beweging gewonnen, maar de voornaamste agitatie is toch ook hier, als in Duitsland, van de christelijksocialen uitgegaan, de klerikaal-conservatieve partij met linkse allures, gesticht door vorst Alois van Liechtenstein en dr. Karl Lueger. Van '89 af volgde de ene beschuldiging van rituele moord op de andere en al werden de beschuldigden ook steeds vrijgesproken, zelfs door antisemitische rechters, er is toch niet veel verbeelding voor nodig om zich voor te stellen hoe alle joden hier in permanente angst moesten leven, ervarend, dat bij elke verkiezing het stemmental van hun vervolgers wies, tot zij in '95 zelfs over een parlementaire meerderheid beschikten. Was in de dubbelmonarchie het antisemitisme nog min of meer gemanicureerd, in Roemenië en Rusland woedde de furie met ongewassen klauwen. Hier is de beweging, van boven af geleid, in de jaren na de moord op tsaar Alexander ii losgebarsten: 1882 verbod van grondaankoop voor joden en numerus clausus op de scholen; 1890 gedwongen verhuizing naar de westelijke provincies en politietoezicht; en daartussen ongeregeld maar toenemend geweld van onder op. Op het zesde zionistencongres in Basel, zondag 23 augustus 1903, zei Herzl, indachtig de pogrom van april in KisjinjowGa naar eind1 in Bessarabië en Gomel in die eigenste maandGa naar eind2, bloediger beide zelfs dan de anti-joodse onlusten uit de jaren '80, ‘velen van ons hadden gemeend, dat het niet erger kon worden. Het is nog erger geworden. Als een vloedgolf is de ellende over het jodendom gekomen. Alle lager gelegen existenties zijn al overspoeld.’Ga naar eind3 Het was inderdaad dubbel erg, omdat de massale emigratie ten gevolge van deze pogroms de juist verebbende golf van het antisemitisme elders weer opstootte. Van waar die golf? Joodse en niet-joodse kenners van het jodendom zijn het er tegenwoordig wel over eens, dat men, wil men het antisemitisme begrijpen, noch, biologisch, bij het ras, noch, historisch, bij de verworven eigen aard en zelfs niet, politiek, economisch of sociaal, bij de plaatselijke | |
[pagina 132]
| |
en tijdelijke omstandigheden van de joden zelf moet wezen. Het is wel waar, dat er evenals bij de andere golven van antisemitisme, zo ook bij die van omstreeks 1900, zekere problemen zijn, ontstaan uit de actuele situatie van verschillende joodse gemeenschappen, waarop oude vooroordelen, gebrek aan aanpassing of ongelukkige persoonlijke ervaringen reageerden, maar het antisemitisme blijkt steeds weer een bewust geschapen politieke beweging die als zodanig buiten de joden omgaat.Ga naar eind1 De anti-joodse argumenten zijn stompzinnig, maar degenen die ze hanteerden, waren scherpzinnig genoeg om te weten, dat zij dat waren; en hun scherpzinnigheid bestaat niet daarin, dat zij ze niet desondanks, maar juist daarom gebruikten, om zich daarmee voor hun politieke doeleinden een massa-aanhang te verwerven. Voornamelijk in de kleine burgerij die, omstreeks 1900 in de knel gekomen tussen de hamer van het Kapitaal en het aambeeld van de Arbeid, gewillig het oor leende aan ieder die haar de oorzaak van haar ongeluk zei te kunnen aanwijzen. Die oorzaak moest grijpbaar en ongrijpbaar tegelijk zijn, grijpbaar als bewerker, ongrijpbaar als verwekker van het ongeluk, grijpbaar en daarom binnen de nationale gemeenschap, ongrijpbaar en daarom internationaal. Maar zij moest ook machtig en onmachtig tegelijk zijn, zo machtig dat men in haar kon geloven, zo onmachtig dat men haar aandurfde. Het internationale kapitalisme als zodanig zou er voor gediend kunnen hebben, als men zijn geld in de eigen campagne had kunnen missen, de internationale arbeidersbeweging zou er voor hebben kunnen dienen, als men niet ook op aanhang uit die kringen gehoopt had; de vrijmetselarij alleen weer was niet machtig, de jezuïeterij alleen niet geheimzinnig genoeg, nog afgezien van het feit, dat de eerste in protestantse, de tweede in katholieke landen als zondebok niet algemeen bruikbaar was. En zo kwam men, minder bewust dan hier geschetst en meer als in een droom, maar toch trefzeker bij het jodendom, dat aan alle eisen van grijpbaarheid en ongrijpbaarheid, van macht en onmacht, van geheimzinnigheid en demonie leek te voldoen en waarbij men dan bovendien nog, naar bevind van omstandigheden, de echte vijanden der kleine burgerij kon mee-begrijpen: het joodse internationale kapitaal, de verjoodste arbeidersbeweging, of, desnoods, het verjoodste leger, de verjoodste rechtspraak, de verjoodste wetenschap, en zelfs, in het uiterste geval, het verjoodste christendom en de verjoodste staat. De emancipatie der joden, in Oost- en Midden-Europa nog recent, bood slechts de mogelijkheid. Zelfs die auteurs, volgelingen van Freud meest, die van een bewuste opzet der antisemieten niet willen horen, zoeken de oorzaken van het antisemitisme, hoezeer dan onbewust, toch ook bij de niet-joden.Ga naar eind2 Maar wie de | |
[pagina 133]
| |
beweging uit de jaren omstreeks de eeuwwisseling niet in de eerste plaats psychologisch of sociologisch, maar historisch benadert, zal zich niet aan de indruk kunnen onttrekken dat bij de leiders althans ook bewuste motieven meespeelden, dat het op z'n best gedreven drijvers waren. Het duidelijkst komt dit tot uiting bij de klare denker en wijze man, die het antisemitisme het meest van dichtbij heeft meegemaakt en er zijn leven lang dapper tegen heeft gestreden, rabbi dr. Josef Samuel Bloch, van Florisdorf in Wenen; veel duidelijker zelfs dan bij destijds meer bekende auteurs als Nowikow, de Russisch-Franse socioloog en pacifistGa naar eind1, Luschan, de Oostenrijkse antropoloog, de Belgische anarchist Bernard LazareGa naar eind2, en de toen zelfs beroemde Italiaanse criminoloog LombrosoGa naar eind3. Reeds in '82 had Bloch, toen rabbi Jellinek (de vader van de grote jurist) het erbij had laten liggen, de vervaarlijke Rohling aangegrepen. Hij wist zijn proces met zoveel succes te voeren, dat Rohling drie jaar later vluchtte en zelfs afgezet werd.Ga naar eind4 Duidelijker nog dan in dit proces is de politieke opzet der antisemieten te herkennen in Blochs rechtsgeding tegen de Weense pastoor Deckert. Deze had zich in '93, nu de actuele beschuldigingen van rituele moord telkens weer onhoudbaar bleken, de moeite gegeven in de geschiedenis naar een onweerlegbaar bewijs daarvoor te zoeken. Hij had daartoe de stukken vertaald van het ‘proces’, waaraan in 1475 de joden van Trente ten offer waren gevallen, die, zo luidde de beschuldiging, het knaapje Simon Gerber geslacht hadden om zijn bloed in hun paasdeeg te mengen. Toen Deckert zwichten moest voor Blochs tegenbetoog, waarin hij haarfijn bewees dat ook dit ‘maakwerk’ geweest was, waaraan noch de doge van Venetië noch zelfs paus Sixtus iv hun sanctie hadden willen verlenen, riep hij de hulp in van Paulus Meyer, Russische jood van geboorte, maar ‘bekeerd’ en een internationale oplichter, die beweerde zelf in zijn jeugd toch heus zo'n rituele moord bij de Chassidim te hebben meegemaakt. Doch zo reëel was destijds zelfs in Oostenrijk nog wel het begrip rechtsstaat en, vooral, zo moedig, kundig en volhardend was Bloch, dat dit hele proces-Deckert nu nog slechts dienen kan om te bewijzen dat de initiatoren van het moderne antisemitisme zelf niet in hun beschuldigingen geloofden en althans niet in de middelen om dat geloof te staven.Ga naar eind5 Het allerduidelijkst misschien blijkt dat ‘onechte’ in het antisemitisme in het meesterlijke portret dat Bloch van dr. Karl Lueger tekent, de christelijk-sociale voorganger die in '97 over de ruggen van ‘zijn’ joden tot burgemeester van Wenen was opgeklommen. Men gelooft in dit konterfeitsel, omdat de schilder over evenveel humor beschikt als zijn sujet. Het moet even waar zijn als het Weens is, wat Bloch vertelt, dat toen eens een joodse | |
[pagina 134]
| |
caféhoudster zich bij de burgemeester kwam beklagen, dat de tramrails juist voor haar deur werden gelegd en zij daardoor de klandizie verloor, Lueger die rails liet verleggen; en ook waar, dat, het vrouwtje beloofd hebbend voor hem te bidden als hij ingreep, hij, toen ze hem kwam bedanken, haar schertsend vroeg: ‘en zul je nu ook bidden?’Ga naar eind1 Toch, even aardig en menselijk als deze anekdote mag wezen, even onaardig en onmenselijk, ja ontstellend is het verschijnsel dat zij onthult: dat een groep mensen, even onschuldig en schuldig als elke andere, i.c. de joodse, door een andere groep, i.c. de christelijk-sociale, zonder reden, maar met rede, ter wille van politieke oogmerken, beschuldigd kon worden en werd van alles, letterlijk alles wat lelijk is, van rituele moorden af tot het streven naar de wereldheerschappij toe, en dat de aanvallers dat deden en doen konden, speculerend op de vooroordelen en de lichtgelovigheid, op de ellende en de onzekerheid van een nog grotere groep, i.c. de kleinburgers. Het is dan ook geen wonder, dat juist uit dit inzicht in de ‘onechtheid’ van het antisemitisme zich nog andere consequenties lieten trekken dan die Bloch trok. Deze vond de moed voor zijn levenslange en heldhaftige strijd in zijn optimistisch geloof dat die strijd, mits door alle daartoe bekwame joden gevoerd met dezelfde ijver als de zijne, zichzelf op de duur overbodig zou maken en zodoende op de emancipatie uiteindelijk de volledige assimilatie van het jodendom zou volgen - zij het dan dat de joodse olie zich niet met andere vloeistoffen vermengen zou.Ga naar eind2 Anderen echter zagen het pessimistischer in, zonder dat ook zij nochtans de hoop opgaven, hun volk te redden. Hun stond een nationale oplossing voor, maar deze weer op twee wijzen. Sommigen hunner meenden het redmiddel te zien in autonomisme, een politiek en cultureel zelfbesturende organisatie der joodse minderheden in de landen hunner inwoning; anderen in een volstrekt joods nationalisme, een eigen tehuis, dat de oude naam van Zion in zijn vaandel geschreven heeft. Zoals Joseph Bloch de belichaming is van de oplossing door assimilatie, is Simon Dubnow het van de autonomie en Theodor Herzl van het zionisme. Deze drie profeten hebben uiteraard ieder eigen milieu en ervaring in hun oplossing verwerkt. Bloch, vijftig in 1900, was al dertig toen in '81 de jodenpogroms in Rusland inzetten, vanwaar de gevluchten zelf, huns ondanks, de besmetting van het virulente antisemitisme naar de rest van Europa brachten. Hij had dus een tijd beleefd, waarin de bloesem der emancipatie vrucht begon te zetten in de assimilatie, ook voor hem zelf. Zijn rabbinaat had hem niet verhinderd, eerst van '83-'85 en toen weer van '91-'95 zo geen gezaghebbend dan toch een achtenswaardig lid van | |
[pagina 135]
| |
het Oostenrijkse parlement te zijn, waar hij zich bovendien gesteund kon voelen door de aanwezigheid van zoveel vertegenwoordigers van minderheden die tegenover de Duitse overheersing evenmin aan hun trekken kwamen. De successen van zijn juridische en literaire strijd tegen het antisemitisme moesten hem tenslotte wel geheel onvatbaar maken voor de radicalere opvatting van Dubnow, laat staan voor de radicaalste van allen, die van Herzl. De verhouding tussen Bloch en Herzl is dan ook nimmer hartelijk geweest en was in 1900 al bepaald slecht.Ga naar eind1 Doebnow, kind, als Bloch, van gegoede burgers, had wat dat betreft tot dezelfde opvatting als deze kunnen komen. Maar tien jaar jonger dan Bloch en in Rusland geboren en getogen, moest hij om deze redenen alleen reeds op het nieuwe tijdsverschijnsel heel anders reageren. Net volwassen - hij was student in Petersburg toen terroristen in '81 een doeltreffende bom naar 's tsaren rijtuig wierpen - heeft hij amper een andere omgeving gekend dan joodse eilandjes in een anti-joodse zee. Het is waar, dat er ook in Rusland verdedigers der joden zijn opgestaan, schrijvers, geestelijken, generaals zelfs - we kennen ze allen met nameGa naar eind2 - maar die paar honderd stemmen zijn toch door de orkaan van jodenhaat verzwolgen. In zijn autobiografie heeft Dubnow ons beschreven, hoe hij, eerst orthodox talmudist, uit reactie daarop assimilatorisch-kosmopolitisch is gaan denken, om tenslotte in zijn autonomisme een evenwicht tussen beide uitersten te vinden in dezelfde tijd of iets later dan de proletarischjoodse emigrant Zjitlowski in Zwitserland tot dezelfde conclusie kwam.Ga naar eind3 Nieuwjaar 1901 trok hij in zijn dagboek de treurige conclusie: ‘Wij treden de twintigste eeuw in. Wat zal zij ons, de mensheid en in het bijzonder de jodenheid brengen? Naar de laatste decenniën van de afgelopen eeuw te oordelen, is het mogelijk, dat de mensheid nieuwe middeleeuwen, ontzettende oorlogen en nationaliteitenstrijd tegemoet gaat.’ Hij voegde er aan toe: ‘maar de ziel verzet zich, er aan te geloven’.Ga naar eind4 Is het om die schijn van hoop te bewaren, dat hij zich tenslotte in de hevige discussies van de vriendenkring in Odessa, met Achad Haäm en de dichter Bialik tegen de zionisten verklaart, waartoe in '81 al de oude Pinsker zichzelf bekeerd hadGa naar eind5 en waarvan de jonge, in '80 geboren, Jabotinski een der vurigste aanhangers was? Of was het, in samenhang daarmee, dat hij te diep in het Russischjoodse milieu wortelde, ook al was hij dan niet orthodox, ja nauwelijks religieus meer, om zich een andere toekomst voor zijn volk te denken dan daar waar hij thuis was, ook al was dat dan nauwelijks thuis? Hij beleed zijn overtuiging in zijn Brieven over oud en modern judaisme (1897-1907). En zelfs de pogrom van Kisjinjow in de paasdagen van 1903, hoe diep deze hem ook schokte, heeft hem daarvan niet afgebracht; naast zijn oude leuze: | |
[pagina 136]
| |
strijd voor burgerlijke en nationaal-culturele rechten, stelde hij nu slechts als onvermijdelijk, maar tegelijk tijdelijk: massa-emigratie naar Amerika, en alleen zuiver ideologisch brak er iets in hem: ‘Tweeëntwintig jaar geleden al’, schreef hij toen, ‘zagen wij, die aan een rechtlijnige vooruitgang in de geschiedenis geloofden, met verwondering en ontzetting hoe scherp die lijn in de nieuwste geschiedenis terugboog... nu is de cirkel gesloten.’ En dan toch weer het onuitroeibaar optimisme, dat misschien bij zijn joodsheid, maar zeker bij zijn generatie nog hoorde: ‘Alleen vindt de nieuwe slag ons beter voorbereid... wij hebben nu de nationale eigenhulp’.Ga naar eind1 Aan de emigratie naar Amerika heeft het niet ontbroken: meer dan 1 600 000 joden weken tussen 1880 en 1914 alleen uit Rusland al daarheen uit en meer dan 2 500 000 uit heel Europa, Rusland inbegrepen.Ga naar eind2 Maar geholpen heeft het niet, zomin als er onder het tsarisme van autonomie of zelfs maar van verflauwing van het antisemitisme iets is gekomen. Ook de joodse socialisten, noch de oudere van de Poolse ‘Bund’ noch de jongere van de Poale Zionbeweging, die in de eerste Russische revolutie actief werden noch de ‘seymisten’, die op een joods parlement aanstuurden, hebben ondanks al hun hardnekkige inspanning daarin enige verandering kunnen brengen. Neen, Dubnow vond niet in de politiek, maar in de wetenschap zijn levenswerk - en toch voor zijn volk: als medewerker sinds '98 aan de in de Verenigde Staten opgezette Jewish encyclopaedia, maar vooral als schrijver van de tiendelige Wereldgeschiedenis van het joodse volkGa naar eind3, waarvoor hij al in '87 materiaal was gaan verzamelen. De meer dan een halve eeuw die hem toen van de dood nog scheidde, heeft hij die studie volgehouden, tot in 1941 - hij woonde toen in Wilna - een dronken Litouwse nazisoldaat hem doodsloeg. Hoe anders was Dubnow dan Bloch; hoe weer anders Herzl. Deze laatste heeft gekund wat de beide eersten niet gekund hebben, het jodenvraagstuk uit de sfeer der synagogale liturgie en legende op het plan der staatkundige werkelijkheid heffen.Ga naar eind4 Hij kon het, doordat hij, geboren 1860 in een welvarend assimilantenmilieu in Pest, van het oude jodendom geen weet had en, onbelast met traditie als hij was, ook haar bezwaren niet telde. Hij schijnt zelfs zijn directe voorgangers niet gekend te hebben, noch de brochure van Bodenheimer ('91) noch die van Birnbaum ('93), die toch reeds zijn oplossing predikten.Ga naar eind5 Hij kon het, omdat hij zelf, ongehoond en onvernederd, knap, begaafd en gevierd journalist en blijspeldichter, in het volle besef van zijn menselijke waardigheid, als een vrij mens onbeschroomd dorst te spreken ook tot de groten der aarde. Hij kon het doordat hij een der eersten was van dat nieuwe menstype, dat tegen het einde der eeuw steeds groter belang begon te krijgen: de organisator; hij was het | |
[pagina 137]
| |
Vijf vertegenwoordigers van de jonge zionistenbeweging op weg naar een audiëntie bij keizer Wilhelm ii tijdens diens bezoek aan Jeruzalem in 1898: Bodenheimer, Wolffsohn, Herzl, Schnirer en Seidner. Collection Viollet.
| |
[pagina 138]
| |
die klaagzangen van zijn volk bundelde tot wil en gestamel der ellende transponeerde tot politiek. Geen studie dan ook bracht hem tot zijn oplossing, maar een beroepservaring, die men toevallig zou noemen, als niet tegelijk de antisemitische golf dier jaren dat toeval weer in noodwendigheid deed verkeren. Als correspondent van de Weense Neue Freie Presse woonde hij nl. in '94 het eerste Dreyfusproces bij, en dat dit zelfs in zijn vereerde Frankrijk, het land der revolutie en der verlichting mogelijk was, gaf hem de schok van zijn leven. Als Parijs antisemitisch kon worden, dan was er nergens heul voor zijn volk, welks tragiek hij bij deze bliksemstraal nu plotseling in al haar breedte en diepte peilde, het joodse volk dat nergens heen kon vluchten omdat het overal waar het kwam het antisemitisme meebracht en dat bijgevolg zichzelf alleen zou kunnen ontplooien in een eigen nationaal tehuis, in een eigen staat: Der Judenstaat werd ook de titel van zijn brochureGa naar eind1, die hij in de zomer van '95 schreef, maar pas het volgend jaar uitgaf. De beweging was in zekere zin voorbereid, van twee kanten zelfs, theoretisch en praktisch: Moses Hess had in '62 zelfs al soortgelijke gedachten geuit in zijn Rom und Jeruzalem en Pinsker, twintig jaar later, in zijn Auto-emanzipation, en er waren nog wel eerdereGa naar eind2, terwijl anderzijds rijke joden als baron Maurice de Hirsch en baron Edmond de Rothschild vermogens besteedden aan joodse kolonisatiepogingen, hetzij in Palestina, hetzij elders. Van '90 dateerde het plan van Loewenthal-Hirsch voor de aankoop van niet minder dan 25 000 vierkante kilometer grond in Argentinië ten bate van een half miljoen Russische joden. Hirsch ook stichtte in '91 de Jewish Colonization Association met een beginkapitaal van 2 miljoen, later zelfs verhoogd tot 10 miljoen pond sterling.Ga naar eind3 Maar zoals de eerste voorbereiding denkbeeld, zo was de tweede, grotendeels althans, plan en helemaal filantropie gebleven. Herzl begon opnieuw, geen ‘idealist’, geen ‘filantroop’, maar politicus. Het schrikte hem niet af, dat de eerste vriend wie hij zijn manuscript voorlas, hem voor gek verklaarde, en hij was meer dan ooit van zijn gelijk overtuigd toen pal daarop de beroemde psychiater, romanschrijver en cultuurfilosoof Max Nordau, ook uit Pest, maar in Parijs woonachtig, hem zijn medewerking toezegde. Het schrikte hem niet af toen weldra de enerverende tijd kwam van de jaarlijkse congressen, het eerste in '97 in Bazel. Hij deinsde niet terug voor koude, vijandige zalen vol tegenstrevers en betweters met hun oppositie en polemiek; hij week niet voor de aanvankelijke moeilijkheden van de eigen Joodse Bank - werk vooral van de joodse bankier Kann - en een Nationaal Fonds ter financiering van de plannen; hij werd niet ontmoedigd tenslotte doordat hij eigenlijk nergens steun | |
[pagina 139]
| |
vond die hij krachtens zijn gelijk overal verwachtte: noch bij Hirsch noch bij Rothschild, niet bij de ‘maccabeeën’ in Engeland, waar Israel Zang-will, die hij door Nordau had leren kennen, hem geïntroduceerd had, noch bij de Duitse of de Oostenrijkse keizer, bij Plehwe de Russische minister, bij de tsaar, bij de koning van Italië, de paus of de sultan.Ga naar eind1 Het zijn wel al deze tegenslagen, gevoegd bij de steeds verergerende toestand der Oostjoden, die hem, de anders onwankelbare, geneigd maakten in 1903 op het aanbod van Chamberlain in te gaan van een joods tehuis, eerst op Cyprus, toen in El Arish op Sinai en daarna in Uganda, alsof een instinct hem zei, dat hij bij Engeland terecht was. Maar hoezeer hij, op het zesde congres van dat jaar, in Basel weer - bij monde van Max Nordau - al betoogde, dat het slechts als ‘nachtasiel’Ga naar eind2 voor de ergst vervolgden bedoeld was, die daar hun krachten zouden kunnen verzamelen om straks van daar naar het land der vaderen te trekken, de oppositie juist van Russische zijde was dit keer zo hevig, dat zij pas het volgend jaar kon worden bedwongen. Herzl zelf heeft deze verzoening niet lang overleefd, hij had te veel van zijn hart gevergdGa naar eind3; 3 juli 1904 is hij nog aan de zonzij van de veertig gestorven. Als Mozes heeft hij zijn volk uit het diensthuis geleid, als Mozes ook het Beloofde Land zelf niet meer gezien - hij was er vóór de Belofte - maar het joodse volk, die gelijkenis erkennende en vijfendertig jaar na zijn dood in het volle bezit van Erets Israel, is hem als een tweede Mozes blijven vereren. Was zijn poging naïef, zoals toen algemeen gezegd werd? Het is niet alleen de uitslag die het tegendeel bewijst. Zeker, zijn groep was niet groot: 10 000 naar redelijke schatting, een schamel hoopske, niet alleen tegenover de 10 miljoen waaruit zijn volk bestond, maar zelfs tegenover de 100 000 joodse emigranten per jaar destijds.Ga naar eind4 Maar het was een Gideonsbende; van de Westjoden kwam het geld, de gloed kwam van de Oostjoden. Dat hij het bij gekroonde en ongekroonde hoofden zocht, wijst evenmin op naïveteit. Dezen hadden destijds meer, massabewegingen minder in te brengen dan nu. Palestina was bovendien, behalve om traditionele ook om zeer actuele redenen het aangewezen tehuis. Het leek toen niet alleen Herzl een rijpe vrucht, die vandaag of morgen van de Turkse tak moest vallen in de schoot van hetzij Frankrijk of Engeland. In zijn openingsrede op het vierde congres van 1900 zei hij volkomen reëel, dat ‘in een nabije toekomst daar doorheen een cultuur- en handelsweg naar Azië zou leiden en dat dit werelddeel het diplomatieke probleem van het komende decennium was’. Het waren woorden al uit 1898 die hij in 1900 inderdaad met groter zekerheid kon herhalen.Ga naar eind5 Dat na de Jong-Turkse revolutie van 1908 de kans daarop tijdelijk verdween, kon hij acht jaar eerder niet | |
[pagina 140]
| |
weten.Ga naar eind1 En tenslotte was de nationale oplossing voor het joodse probleem volkomen in overeenstemming met de geest des tijds. Terwijl het verband tussen antisemitisme en zionisme uiteraard niemand ontgaan is, hebben maar weinigen op de samenhang tussen deze beide en het neonationalisme dier dagen gelet. Ten onrechte, want het is onloochenbaar. Als uiting van de inzettende onzekerheid der Europese bourgeoisie verdient dit laatste verschijnsel trouwens ook op zichzelf ruimschoots onze aandacht. Dit hoofdstuk draagt zijn titel niet toevallig. Chauvin heette een vaak gewonde grenadier van Napoleon. In propagandageschriften voor de keizer na diens terugkeer uit Elba telkens genoemd, werd zijn naam het symbool van alle blinde ijver voor de glorie der natie, en chauvinisme heette sindsdien elk overdreven nationalisme. Koerswaarde zou die munt echter pas in onze periode krijgen; daarvóór overheerste het redelijk nationalisme van de liberale burgerij, dat een internationale gezindheid veeleer in- dan uitsloot. Integraal - om met Maurras te spreken - werd het nationalisme pas in de jaren '80. Maurras benoemde het niet alleen, hij definieerde het ook als ‘het uitsluitend najagen van nationale politiek, het volstrekte handhaven van nationale integriteit en de voortdurende toewas van nationale macht’.Ga naar eind2 De natie is hier geen trap naar wereldorde meer, doch doel in zichzelf geworden. De nationale belangen, of wat daarvoor gold, gaan hier zowel die van het individu als van de mensheid te boven. In zijn zelfverheerlijking tendeert het naar buiten toe tot verachting van de andere naties, naar binnen toe tot onderdrukking van minderheden, onverschillig of dit etnische of religieuze dan wel overtuigingsminderheden zijn. Eén wet, één taal, één godsdienst, nu niet meer op rijks-, maar op nationale schaal, werd weer, waar mogelijk, het ideaal. De vlag werd van symbool: idool. Een nieuwe loyauteit bindt de harten, ook tegen de rede in. Dit totalitaire nationalisme - zoals Hayes het gedoopt heeftGa naar eind3 - van de jaren omstreeks 1900 is een van de belangrijkste factoren in de ontstaansgeschiedenis van het moderne militarisme, protectionisme en imperialisme geweest. De geest ervan proeft men in organisaties als de Ligue des Patriotes in Frankrijk (1882), en de Primrose League in Engeland (1883), maar Duitsland zou ook in dit opzicht tenslotte de toon aangeven in het toenmalige Europa met zijn Kolonialverein, in 1882 met 200 leden begonnen, die er in 1900 25 000 zouden zijn, met zijn Alldeutscher Verband van 1894, dat in 1900 100 000 leden telde, met zijn Flottenverein van 1898, die in twee jaar tijds, o.a. door de toetreding van de Evangelische Arbeitervereine in 1900Ga naar eind4, zelfs een 600 000 leden zou werven. In Duitsland, zoals eerder in Italië, had het nationalisme een uitzonderlijk | |
[pagina 141]
| |
elan gekregen door de nationale eenwording, die met de economische hausse na de Frans-Duitse oorlog verschieten van macht en wereldheerschappij opende, die het nationaal besef van de deelstaten, voorzover dat nog bestond, gemakkelijk in de verheerlijking van het Deutschtum deden opgaan. In Bismarcks Kulturkampf was gebleken, hoe algemeen en ook hoe onderling verdeeld niettemin het nationalisme was. In zijn streven naar een absolute staat, zoals de Pruisische koningen die gegrondvest en zoals Hegel die tot een vrijwel goddelijke instelling geïdealiseerd had, was hij op de nieuwe Zentrumspartei gestuit, een politieke organisatie van een volksgroep die n.b. naast de loyaliteit aan de staat een ‘hogere’ gehoorzaamheid aan een internationaal - dus antinationaal en bovendien sinds kort ‘onfeilbaar’ pausdom kende. In een stroom van publikaties en in het parlement had hij bijval gevonden, bij de kerkelijk veelal onverschillige liberalen, wier belangen met een groot Duitsland samenvielen, bij de protestants conservatieven, zoals de antisemitische hofprediker en politicus Stöcker, die reformatorisch-antipapistisch droomden van een ‘evangelisches Kaisertum’, maar evengoed bij de rationalistische mannen van de Fortschrittspartei, de professoren-politici als Virchow en Mommsen, kinderen van de Verlichting en zo uitgesproken tegen alle kerkelijk conservatisme en rassewaan, dat Stöcker en de zijnen niet lang nodig hadden gehad om hun belangengemeenschap met de katholieken tegenover deze heidenen en de achter hen opdoemende sociaal-democraten te onderken nen. 1914 zou overigens bewijzen, dat ook de laatste niet immuun waren voor het nationalistische virus. Nog sprekender bewijs voor de virulentie van het nationalisme dan dat het de massa aantastte, is dat het ook individuen infecteerde wie het aan antistoffen stellig niet ontbrak. In '77 juichte Kropotkin de oorlog van de Russen tegen de Turken toe, een partijkeus, zwak gerationaliseerd in de verwachting dat de bevrijding der Balkanslaven het tsarisme zou ondermijnen. In 1912 overdreef hij de onderdrukking der Slaven in de Donaumonarchie zozeer, dat Max Nettlau, zijn vereerder, ook zijnerzijds niet van nationalistische smetten vrij, ‘zijn’ regering in bescherming nam.Ga naar eind1 Henri Rochefort schoof van de uiterste linkerzijde, waar hij zich ten tijde der Commune had thuisgevoeld, op naar het nationalisme, dat hij in zijn blad La Patrie tot het uiterste dreef.Ga naar eind2 Zijn tegenstander Jaurès redde eigen lyrisch nationalisme, zoals uit zijn Armée nouvelle van 1910 blijkt, in de rationalisatie dat zowel het Franse als Engelse rijk de onderworpen volken niet onderdrukten, ‘geïnspireerd als ze zijn op vrijheid en rechtvaardigheid’.Ga naar eind3 En zelfs een Shaw en een Wells dekten de oorlog van ‘hun’ imperium tegen de Boeren met het gezag van hun non-conformisme en rationaliseerden de roof ‘in het belang der beschaving’.Ga naar eind4 | |
[pagina 142]
| |
Maar waar is dat virulente nationalisme zelf vandaan gekomen? Bij een poging, de diepte te vamen waarboven de rivier der verschijnselen vloeit, ontdekken wij allereerst, paradoxaal genoeg, onder de regressieve oppervlakte een progressieve onderstroom: de emancipatie en hun opneming daardoor in de natie van bevolkingslagen, die tevoren als een actieve factor in het politiek-sociale leven niet meetelden. Verantwoordelijk daarvoor is een zekere mate van welvaart, gepaard aan de bijna automatisch doorwerkende ‘democratische’ tendens. Maar, eenmaal in de natie opgenomen, eisten deze lagen, de kleine burgers eerst, later ook de arbeiders, van de staat de behartiging hunner belangen. En waar de liberale staat, met zijn onthouding op economisch-sociaal terrein, die verlangde bescherming kon noch wilde geven, werden deze halfbewuste massa's in hun onzekerheid ontvankelijk voor demagogische propaganda of zochten uit zichzelf steun bij de conservatieven. En zo kantelde de progressieve onder- in een regressieve bovenstroom om. Een nieuwe overtuiging die zich op ‘de’ wetenschap beriep - en wat had toen meer gezag dan zij? - kwam deze strevingen als op commando steun verlenen: het rassisme. Het is te begrijpen, dat gedachten over de aangeboren superioriteit van het blanke ras opgeld begonnen te doen; nooit immers was Europa de rest van de wereld zo voor geweest als in de kwarteeuw waarvan 1900 het middelpunt is. Sinds de moderne psychologie ons echter met het mechanisme der overcompensatie vertrouwd gemaakt heeft, is het nauwelijks een vraag meer of achter die hypertrofie der zekerheid geen verdrongen onzekerheid school. En inderdaad: van zijn bescheiden oorsprong af al had de moderne rassenleer iets met een uit onzekerheid geboren zekerheid van doen. Het zijn de Franse aristocraten geweest die tijdens de revolutie in hun ‘Germaanse’ afkomst hun superioriteitsgevoel tegenover de plebejische ‘Kelten’ op een nieuwe wijze hebben willen funderen. De Gobineaus boek had, niet toevallig, pas in de tweede druk van '84 succes, dat, alweer niet toevallig, in Duitsland uitgroeide tot een cultus. Voor Richard Wagner was hij een soort god. In Straatsburg kwam een Gobineaumuseum, in Freiburg een Gobineauvereniging tot stand (1894).Ga naar eind1 Houston Stewart Chamberlain werd zijn profeet, diens Grundlagen des neunzehnten Jahrhunderts (1899) de Bijbel van het Germaanse, Teutoonse of Arische ras. P. de Lagarde, in '91 gestorven, had toen het verband van dit rassisme met het antisemitisme al laten zien (zie blz. 118). In Engeland verkondigde, minder extreem, Seeley in 1883 in zijn Expansion of England over het Angelsaksische, Sergi twee jaar later in Italië over het Mediterrane, de Aksakows en Katkow in Rusland over het Slavische ras soortgelijke superioriteitsdenkbeelden, terwijl Vacher de Lapouge in | |
[pagina 143]
| |
Frankrijk het in zijn L'aryen. Son rôle social van 1889 weer voor de ‘Ariërs’ opnam. J.H. Rosny (pseudoniem van de gebroeders Boëx), aanvankelijk navolger van Zola, zwaaide om naar ‘romans’ die in het stenen tijdperk spelen en gaan over de ontvoering van een kortschedelige bruine voorarische door een langschedelige, hooggebouwde en blonde ariër.Ga naar eind1 Heel deze rassenleer was zo uitermate subjectief, dat zelfs een begin van overeenstemming uitbleef, ondanks of beter misschien tengevolge der pogingen tot objectivering ervan door een halfhonderd geleerden die er zich in onze periode met ware hartstocht op hebben geworpen.Ga naar eind2 Met geen ander gevolg overigens dan dat zij uit louter ‘realisme’ aan sprookjes zijn gaan geloven. In het sprookje echter zat juist de werking en die was weer zeer reëel. De neiging tot hun bevrijding hield bij de nationale minderheden gelijke tred met hun onderdrukking. Hun nationalisme was weliswaar (nog) niet op overheersen uit, maar het was in zijn benauwdheid niet minder virulent. Ook bij die onderdrukte minderheden treedt als verdediging vermomde agressie op. Ook hier is onzekerheid oorzaak en gevolg tegelijk van overdrijving. Minder bekend en algemeen dan de strijd van het joodse volk om zijn nationaal bestaan, is die van de andere nationale minderheden meestal niet minder bitter en dramatisch geweest. Men kan in een atlas van Europa uit die jaren bijna onverschillig welk blad ook opslaan, of men treft er wel zulk een worstelende minderheid op aan. In Groot-Brittannië en Ierland leden, hoe sympathiek de Engelsen ook tegenover de onderdrukte minderheden op het continent mochten staan, de Ieren, veelal zelf door de mythe van het ‘inferieure’ Keltische ras bevangen. Slechts een minderheid van de minderheid, als elders ook, dacht anders. Arthur Griffith, in '99 als journalist uit Zuid-Afrika teruggekeerd, organiseerde in 1900 in Eire de ‘passieve weerstand’ van Sinn Féin en de boycot van Britse waren tot herleving van de Ierse industrie.Ga naar eind3 De Noren, nog onder de Zweden, tegen wier ‘aristocratie’ zich deze ‘boeren’ verzetten, hadden al meer succes - in de jaren '90 werd hun ‘landsmaal’ op alle schooltypen ingevoerdGa naar eind4 - maar de ditmaal vreedzame scheiding van het heersersland zou toch ook hier tot 1905 moeten wachten. Agressiviteit hunnerzijds bleek intussen uit het opeisen van bezittingen die in feite hetzij Denemarken, hetzij Engeland behoorden: Groenland en de Faeroër. Zwaarder hadden het de Vlamingen in België, wier beweging min of meer gelijk opging met de aftakeling van het liberalisme en met katholieke machtsvorming. Van '87 al dateerden de demonstraties op 11 juli naar aanleiding van de Guldensporenslag. In '89 stemde Brussel, maar niet con amore, toe in het gebruik van het Vlaams in rechtszaken als de aange- | |
[pagina 144]
| |
klaagde die taal sprak, in '98 werd het land officieel tweetalig, maar de praktijk volgde pas op grote afstand. Het Algemeen Nederlandsch Verbond, hetzelfde jaar opgericht, steunde de beweging. August Vermeylen, die in '95 zijn aanval op de ‘Belgische tirannie’ inzette, verbond deze aanvankelijk met afkeer van parlementarisme en democratie.Ga naar eind1 Niet hierin, wel in zijn strijd tegen het Frans stonden van Cauwelaert, Kamiel Huysmans en Franck naast hem. Minder duidelijk is het onderdrukte regionale nationalisme in Frankijk, maar het ontbrak noch bij de Provençalen, waar o.a. Amouretti en Maurras sinds '92 voor autonomie opkwamen, noch geheel bij de Bretons en de Corsicanen. In Spanje vochten, maar ook zonder succes, de Catalanen en Basken voor eigen taal en bestuur. De Duitsers onderdrukten Elzassers, Lotharingers, Denen, maar vooral Polen in Posen en West-Pruisen. Er was in '94 een aparte ‘Verein’ voor gesticht, die van de Oostmarken. Hansemann, Kennemann en Tiedemann deden hier het mannenwerk.Ga naar eind2 Van al dezen hadden de Polen het misschien wel het zwaarst te verduren, verdeeld als zij waren over Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en Rusland. De meeste kans hadden zij nog tegen de Donaumonarchie, die de nationale minderheden tegen elkaar moest uitspelen en dan ook soms de een dan weer de ander beschermde. Het nog supranationale rijk van keizer Frans Jozef was in dit opzicht een Europa in het klein. De Tsjechen vooral waren lastig sinds de Jong-Tsjechenbeweging van Kramář op gang gekomen was. Zij wisten concessies af te dwingen, in '82 een Tsjechische universiteit, in '86 officiële tweetaligheid en daartussen, in '83, verovering van de meerderheid in de Boheemse landdag. Maar de reactie bleef niet uit. In '93 staat van beleg in Praag na een vonnis tegen de jeugdvereniging, opheffing van de jury en van de persvrijheid. Met hierop weer als reactie obstructie in de rijksraad. En tegenobstructie. Otto Lecher, Sudetenduitser, sprak twaalf uur aan één stuk om te voorkomen dat Brünn Brno zou worden. Hij zei niet ‘what's in a name’. Zelfs de redelijke Mommsen stond aan die zijde.Ga naar eind3 In '99 dan toch weer een Tsjechische Academie van Wetenschappen. En ook hier de agressie der verdrukten. Er waren Tsjechen, die op historische gronden Neder-Oostenrijk opeisten. Dit ‘embroglio’ werd de leerschool in nationalisme van Th. Masaryk, vijftig jaar in 1900, na de wereldoorlog ondanks zijn grijze haren de eerste president van de nieuwe republiek.Ga naar eind4 Hongarije, zelf pas sinds '67 een halve vrijheid deelachtig, ontnam die geheel aan Slowaken, Kroaten, Serven en Roemenen. In '91 werd het Hongaars zelfs op de bewaarscholen verplicht. Het antisemitisme onder die volken vindt zijn gedeeltelijke verklaring in het feit, dat de Hongaarse joodse bourgeoisie achter deze magyarisering stondGa naar eind5, wat hun intussen niet voor antisemitisme bij hun Hongaarse mede- | |
[pagina 145]
| |
standers bewaarde. Op de Balkan vochten de pas ontwaakte volken niet minder tegen elkaar dan tegen de resten van de Turkse oppermacht. Hier was, naast taal en ras, geloof de leus, maar de wederzijdse haat werd er niet minder om, eer meer. Zwaar en juist in die jaren steeds zwaarder ook rustte de hand des tsaren op de nationale minderheden binnen zijn rijk, even zwaar als de lijst dier volken lang is. Van de Finse beweging voor autonomie was in '99 al niets meer over dan papieren protesten in het buitenland, Finland was een Russische satrapie geworden. De Oekrainers, verdeeld over Rusland, Polen en Oostenrijk-Hongarije, hadden het niet beter. De druk nam steeds toe, totdat de revolutie van 1905, evenals voor Finland, tijdelijk een verademing bracht. Met Witrussen en Litouwers, met Esten en Letten, met Georgiërs en Armeniërs niet anders, om van de Aziatische onderdanen maar helemaal te zwijgen.Ga naar eind1 Elke zin van dit overzicht van de strijd der nationale minderheden in Europa tijdens de laatste eeuwwisseling zou een bladzij, elke bladzij een boek moeten zijn, om de verwovenheid en bewogenheid van die strijd zelfs maar enigszins voelbaar te maken. Strijd, die tegelijk een tastend zoeken naar nieuwe vormen en een terugval in oude is, die honderdduizenden tot bewustzijn gewekt, maar tienduizenden tot de onbewustheid van de dood gedoemd heeft. Strijd, die met al zijn triomf en tragiek nochtans niet meer dan een hoofdstuk is uit de geschiedenis van het neonationalisme, dat ook tegelijk regressief is en progressief, een geloof dat wetenschap trachtte te worden en bijgeloof werd. Een bijgeloof, dat van het verlichte Europa een pandemonium maakte. De afgoden pangermanisme en panslavisme kregen er namen, maar er bestonden ook een panangelsaxonisme en een panlatinisme zonder naam. Het waren vage, meer ideologisch-emotionele dan reëel politieke bewegingen, op rassistische grondslag, die in de praktijk het chauvinisme der grote mogendheden steunden. Zij waren bij de regeringen weliswaar niet erg in tel, maar dat heeft die toch ook weer nooit belet om, waar mogelijk, gebruik te maken van de schrik die het panisme alom in het buitenland verspreidde.Ga naar eind2 Europa leefde in een mist van nationale arrogantie, die veel individuele wanhoop verhulde en waarachter het wezenlijk wel en wee der gemeenschap onkenbaar schuil ging. Onder zijn uiterlijke rust beefde het diep-in voor wat komen ging. Er waren er die nochtans scherp in die toekomst zagen. Masaryk met zijn diepe kennis, wijsgerige scholing en grote menselijkheid was één hunner. In oktober 1900 schreef hij in zijn blad Čas: ‘Bijgeloof maakt het hart van de mensen tot steen en verandert hun hersens in blik. Dit proces zal echter de toekomstige geschiedschrijver een maatstaf zijn van de beschaving en | |
[pagina 146]
| |
zedelijke tucht niet slechts van het Boheemse volk, maar van de tegenwoordige maatschappij in haar geheel; dit proces is en blijft een cultuurdocument van de stervende negentiende eeuw.’Ga naar eind1 Hij schreef het naar aanleiding van het proces in Polna, en zag er terecht een aanklacht tegen de hele maatschappij in. Alleen, zijn geloof aan de vooruitgang deed hem deze bijgelovige beschuldiging van rituele moord aan de ‘stervende negentiende eeuw’ toeschrijven; niets tekent beter de situatie van 1900 dan dat hij het ook, en misschien beter, op rekening van de twintigste had kunnen boeken, die stond geboren te worden. Maar hoe grote illusie is met deze kleine correctie niet afgeschreven! |
|