Polemologie. Een inleiding tot de wetenschap van oorlog en vrede
(1973)–B.V.A. Röling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 176]
| |||||||||||||
15 De wereld: staten in competitieJuridisch geformuleerd is de wereld een geheel van soevereine staten, waarbij soevereiniteit betekent dat de staten geen werelds gezag boven zich erkennen. Soevereiniteit ziet op eigen beslissingsbevoegdheid en betekent tevens eigen veiligheidsverzorging. Er was een lange historische ontwikkeling nodig vóór de soevereiniteit bij de staat belandde: een ontwikkeling van klein (familie, stad, provincie, staat) naar groot - en soms weer terug als regionale eenheden weer uiteenvielen. Staatssoevereiniteit is voorafgegaan door vorsten-soevereiniteit, waarbij het volkenrecht ‘staatshoofden-recht’ was. De erkenning dat de soevereiniteit niet lag bij de vorst maar bij het volk, verhinderde niet dat in het internationale recht ‘de staten’ als soevereine subjecten bleven erkend. Eerst in onze tijd worden ‘volken’ als zelfstandige rechts-subjecten erkend, en wordt het volkenrecht gezien, niet zozeer als een recht der staten, maar als een recht der mensheid. In de middeleeuwen bestond er iets van een hiërarchische orde. Naar de ‘twee zwaarden leer’ werd het geestelijk zwaard gehanteerd door de Paus, en het wereldlijk zwaard door de Keizer. Met de Reformatie kwam er een scheuring in de christenheid, die leidde tot de godsdienstoorlogen, oorlogen die als alle ideologisch geladen oorlogen bijzonder wreed en verwoestend waren. De tegenstanders beschouwden elkaar niet alleen als vijanden, maar ook als misdadigers, duivels. Bij de Godsdienstvrede van Augsburg (1555) zocht men nog het middel om een eind te maken aan de conflicten op de grondslag van de prioriteit van het religieuze. Leidende gedachte was: ‘cujus regio, ejus religio’ (wiens bewind diens | |||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||
godsdienst). Maar deze regeling kon de godsdienstoorlogen niet verhinderen. Bij de vrede van Westphalen (1648) werd de opvatting van de prioriteit van het religieuze in politieke zaken verlaten, en daarvoor het nationale ten troon verheven. De leidende gedachte ‘cujus regio ejus natio’ (wiens bewind, diens natie) neutraliseerde het religieuze in de buitenlandse politiek ten bate van het nationale. Daarmede ontstond de conceptie van de soevereine nationale staat, mede dus uit het streven om aan de godsdienstoorlogen een einde te makenGa naar voetnoot1. Wij leven nog steeds in die fase van de nationale soevereine staten. De organisatie van de VN is gebaseerd op de soevereine gelijkheid van de leden (art. 2 lid 1 Handvest). Men dient echter niet te vergeten, dat dit een juridische formulering is die weinig zegt over de feitelijke toestand. Juist door de groeiende betekenis van het economische zijn feitelijke verhoudingen ontstaan, die de gedachte van ‘soevereine gelijkheid’ wat ouderwets doen klinken. Overigens was er altijd een groot verschil tussen de positie van de grote en de kleine staten. Altijd hebben de kleine staten bescherming gezocht bij de groten die zij, gegeven de situatie, het minst gevaarlijk voor zichzelf achtten. De kleine staat leefde vaak in betrekkelijke onafhankelijkheid omdat de groten elkaar het bezit van de kleine staat misgunden. Behoorlijke behandeling van de kleine staat door de grote was steeds min of meer afhankelijk van de mogelijkheid, dat de kleine zijn heil elders zou gaan zoeken. Met de moderne bewapeningen is er reden te meer ontstaan voor allianties. In NAVO zowel als in de organisatie van het Warschauverdrag zijn vele kleine staten geschaard rond een supermacht, de Verenigde Staten en de Sovjetunie. Zijn die kleine staten nog soevereine staten? De terminologie in deze wordt nauwkeurig gehandhaafd, maar gebruikte termen be- | |||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||
antwoorden niet altijd aan de werkelijkheid. Het gewelddadig ingrijpen van de Sovjetunie in Tsjechoslowakije, augustus 1968, toonde de grenzen van de bewegingsvrijheid van de kleine staat in het Sovjetblok. Feitelijk hebben de kleine staten nauwelijks meer de keuze om te beslissen over oorlog en vrede. Een oorlog door hen ondernomen, die door de supermacht wordt afgekeurd, zal spoedig een einde vinden (b.v. Suez 1956). Militaire geweldpleging die door de kleinere wordt overwogen, kan min of meer door de supermacht worden verboden (zoals in het Nieuw-Guinea-geschil). Daartegenover staat, dat de kleinen nauwelijks zullen kunnen verhinderen meegesleurd te worden in de oorlog tussen de supermachten, als deze mocht uitbreken, dus het gevaar lopen tegen hun wens betrokken te geraken in kleinere of grotere oorlogen die de supermacht ergens voert (Vietnam)Ga naar voetnoot2. Binnen de blokken bestaat een verdeling tussen heren en knechten (als men een onwelwillende terminologie zou willen gebruiken), in iedere geval tussen de machtige en de min of meer machtelozen. Het gaat hier om een soort feodale verhouding, die in politicis binnen de nationale staat is afgeschaft, maar die in het internationale stelsel wel degelijk gelding heeft. Men is geneigd die verhouding voor de eigen situ- | |||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||
atie, als geldend in het eigen blok, te ontkennen, maar haar alleen toepasselijk te achten voor het andere blok. ‘Wij’ spreken gemeenlijk over de ‘satellietstaten’, ‘zij’ spreken graag over ons als de ‘knechten van het Amerikaans imperialisme’. Men kan de verhoudingen in cijfers uitdrukken, b.v. door de intensiteit van het onderling verkeer. Er is een intense relatie tussen de supermacht en zijn blokpartners. Er is ook geregeld verkeer tussen de supermachten. Maar de relaties zijn soms minder tussen de kleinen uit één blok, en véél minder tussen de kleinen met de supermacht of de kleinen uit het andere blok. Johan GaltungGa naar voetnoot3 heeft de relaties op politiek, economisch, wetenschappelijk, cultureel, toeristisch, sportief gebied onderzocht en constateerde de genoemde verschillen. De blokken worden gemeenlijk gevormd uit angst, zo was het zeker het geval met de NAVO. Naar gelang de angst voor de Sovjetunie vermindert ontstaat het streven om de feodale verhouding te doorbreken: de rebellie tegen de ‘meester’ die in West-Europa vooral door Frankrijk wordt vertolkt, en onder meer leidt tot een zelfstandig contact leggen van de kleinen uit het ene blok met de kleinen uit het ander. Met het verminderen van de angst vermindert de greep van de supermacht op zijn blokgenotenGa naar voetnoot4. Wanneer we toch spreken van een wereld van soevereine sta- | |||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||
ten, dan moeten we ons bewust blijven dat we in feite te doen hebben met een zéér ingewikkelde situatie, met een groot onderscheid in feitelijke machtsposities, en een zeer grote variatie in de gradaties van de beslissingsvrijheid. Het is ook nodig, als we spreken over soevereine staten, om het onderscheid van grote en kleine staten steeds in het oog te houden. Bij de grotere berust vrijwel de beslissing over oorlog en vrede en de beslissing over al dan niet riskante politiek: zij zijn de producenten van oorlog en vrede, van oorlogsrisico en vredesmogelijkheid. Bij hen speelt de machtsgedachte een beslissende rol: wie macht heeft laat die macht gelden, en vervalt spoedig in de arrogantie van de machtGa naar voetnoot5. De kleine staten zijn meer de ‘consumers of peace’, die echter wel tot de vrede kunnen bijdragen door hun streven naar de erkenning en aanvaarding van recht. Dat is hun belangrijke, sociologisch bepaalde functie. Het is steeds de functie van de zwakken de rechtsgedachte levend te houden en ernaar te streven de rechtsgedachte een stevige plaats te geven tegenover de machtsgedachte. De zwakken hebben die functie, niet omdat ze beter zijn, maar omdat zij het recht meer nodig hebben. Zelfstandig bestaan, soevereiniteit, veronderstelt macht. De eigen opvattingen en belangen, als geformuleerd in de nationale collectiviteit, stoten op opvattingen en belangen van de andere soevereine staten. En daar nationale opvattingen en belangen gemakkelijk geformuleerd en ondergaan worden in termen van universele gerechtigheid, zal de nationale staat zijn opvattingen gelding willen verschaffen en zich daar ook licht toe gerechtigd voelen, waar het kan. Vandaar de innerlijke logica van de machtsvorming, om eigen wil door te zetten en anderer wil te weerstaan. Soevereiniteit veronderstelt ook eigen veiligheidsverzorging, hetgeen nationale bewapening meebrengt en militaire allianties. Nationale belangenbehartiging en nationale veiligheidsverzorging kunnen gemakkelijk tot botsing leiden met andere staten. Dat sommige van die conflicten tot gewelddadige conflicten uitgroeien, gewild of ongewild, is niet te vermijden. De prijs van nationale soevereiniteit is zo nu en dan oorlog. In de statenverhoudingen speelt de macht, als die macht be- | |||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||
staat, een grote rol, en wel ter beveiliging van bestaande belangen en ter vestiging van nieuwe belangen. De harde kern van de statenverhoudingen is de macht, militaire, politieke, economische en culturele macht. Maar juist omdat het hier niet alleen gaat om militaire macht - dat is nationale macht die zich stelt tegenover andere nationale macht - maar ook om economische en culturele (ideologische) macht - waardoor betrekkingen en verbondenheden groeien die de nationale zelfstandigheid, ook van de grote staat, kunnen aantasten - is het machtsprobleem niet eenvoudig. Volstrekte macht, zoals de militaire, kan werken als een bulldozer. Maar bij het gebruiken van politieke macht wordt het eigen stelsel vervormt. Macht wordt in dit verband wel uitgedrukt in de ratio van afgedwongen en zelf ondergane veranderingGa naar voetnoot6. De machtstheorie die op het ogenblik gangbaar is, is in hoge mate bepaald door theorie uit de supermachten: de supermacht toont haar positie niet alleen in ‘hardware’- macht, maar ook in de invloed van haar gedachte. De theorie van de machtspolitiek, ‘power politics’, zoals ontwikkeld als reactie op de al te idealistische en onrealistische theorieën in het inter-bellum, stamt in haar eenzijdige nadruk op de allesoverheersende betekenis van de macht, uit de wereld van de grote mogendheden. Juist als reactie is zij vaak in eenzijdigheden vervallen. Men kan de internationale betrekkingen niet alleen uit machtsrelaties verklaren, hoezeer ook de machtsverhoudingen er de harde kern van uitmaken. Die internationale betrekkingen tussen staten vertonen, als men ze vergelijkt met de betrekkingen tussen individuen, ook andere archaïsche trekken. Galtung wees op de feodale structuren die daar nog bestaan. Men zou ook kunnen wijzen op de primitieve economische verhoudingen, die gebaseerd zijn op een ongebreidelde werking van het eigen belang en het marktmechanisme. In de intern nationale verhoudingen wordt dat marktmechanisme steeds in meerdere of in mindere mate bijgestuurd. In de internationale betrekkingen streven de subjecten economisch onbekommerd naar hun eigen | |||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||
belang. De communistische staten, die intern een centraal geordende economie kennen, bepleiten in de externe economische verhoudingen de wetten van een liberaal kapitalisme. Morele factoren spelen ook een rol in de statenverhoudingen. Dat blijkt duidelijk uit de geschiedenis van de koloniale verhoudingen: zij waren gevestigd door militaire macht en werden gehandhaafd door militaire macht (Atjeh-oorlogen). Toen in de moederlanden thuis de democratie werd aanvaard, hield dat de aanvaarding in van de gelijkheidsgedachte, van het beginsel van zelfbeschikking, van de mensenrechten. Daardoor werd de handhaving van het koloniale stelsel moeilijker. Dit dwong immers tot verhoudingen die in strijd waren met ‘thuis’ aangehangen beginselen, en vroeg soms activiteit, b.v. tegen ‘rebellen’, die niet gemakkelijk meer werd opgebracht. De democratie maakt nog wel imperialisme mogelijk, maar vraagt dan om nieuwe, meer verscholen vormen. De politiek-militaire overheersing van de koloniale tijd wordt dan vervangen door de economische of ideologische overheersingGa naar voetnoot7. De zo nu en dan nodige militaire activiteit wordt dan gemeenlijk niet gevoerd tegen een staat maar, op verzoek van een marionettenregering, tegen een opstandig deel van de bevolking (dat zeer wel de grote meerderheid van de bevolking zijn kan). Ook bestaat nog de militaire activiteit, die in het geheim wordt uitgevoerd en officieel wordt ontkend (zoals het ingrijpen van de CIA in Guatamala). De morele en juridische veroordeling van militaire geweldpleging leidt ertoe, | |||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||
dat een stuk militaire machtspolitiek ondergronds gaat. Onze conclusie kan zijn dat voor de statenverhouding de miskenning van de machtsgedachte even onwerkelijk is als de miskenning van de rechtsgedachte. Maar in onze tijd - met de enorme parate militaire macht in vredestijd - speelt de militaire machtsgedachte nog steeds een zeer grote rol. Die paraatheid is voorgeschreven door de aard van de moderne wapens, hun vernietigingskracht, hun snelheid en hun reikwijdte (atoomraketten), waardoor een land vernietigd kan worden zonder dat het andere land zijn militaire krachten eerst heeft behoeven te mobiliseren. Een en ander geeft een bijzonder aspect aan de oude stelling, dat de staat zijn eigen gedrag moet afstemmen op het denkbaar ongunstigste gedrag van zijn tegenstander. Die stelling houdt in, dat men zich steeds moet voorbereiden op het ergste. Dat heeft op het gebied van de wapens geleid tot het onkwetsbaar maken van sommige wapens, die nu als ‘stable deterrence’, als onverwoestbare afschrikkingsmacht, de andere staat moet weerhouden een verrassingsaanval te ondernemen. Dat rekening houden met de tegenstander ‘op zijn kwaadaardigst’ heeft bij de wapenwedloop vaak een bijzonder kwalijke rol gespeeld. McNamara heeft daar een duidelijk voorbeeld van gegeven in zijn rede van 17 sept. 1967. Hij stond, zo verklaarde hij, in 1961 voor de vraag hoeveel raketten moesten worden geproduceerd. Men wist hoeveel de Sovjetunie er zou kunnen bouwen (‘its capability’), maar men wist niet wat de Sovjetunie van plan was (‘its intention’). Voor alle zekerheid heeft men toen de eigen productie afgestemd op de mogelijke productie van de tegenstander. Met het gevolg, dat de VS na verloop van tijd veel te veel raketten bleken te hebben, daar de Sovjetunie slechts tot een beperkt program had besloten. Intussen had dit twee gevolgen: bezorgdheid in de Sovjetunie om al die Amerikaanse raketten en daardoor opvoering van de Russische productie, en de gezindheid in de VS om de gewonnen overmacht zo lang mogelijk te handhavenGa naar voetnoot8. | |||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||
Het gaat in deze situaties om bijzonder moeilijke problemen. Natuurlijk moet een regering vóórzichtig zijn. Maar al te groot wantrouwen, verwachting van zéér ongunstig gedrag van de ander en afstemming van het eigen gedrag daarop, kan dat zéér ongunstige gedrag van de ander veroorzaken. Dat noemt men het proces van ‘selffulfilling prophecy’: men doet een voorspelling omtrent andermans gedrag en lokt dat gedrag uit door het alreeds nemen van tegenmaatregelen. Niet alleen in de wapenwedloop speelt deze actie-en-reactieketen. In de Tweede Wereldoorlog bestond wederzijds de verwachting dat de tegenpartij neutrale landen, zoals Noorwegen en Perzië, door verovering aan haar zijde zou brengen. Dat bevorderde de wederzijdse activiteit. Ten aanzien van Noorwegen was Hitler een paar dagen voor, ten aanzien van Perzië waren dat de geallieerden. Voor onze tijd: de VS gaan in hun buitenlandse politiek uit van de toekomstige militaire agressie van China. Vandaar de omsingeling van China door militaire bases: Japan, Korea, Formosa, Philippijnen, Vietnam, Thailand. Die omsingeling kan een belangrijke factor zijn in de militaire activiteiten van China, zij dwingt bijna tot het opvoeren van de Chinese bewapening. Het alvast rekening houden met het slechte gedrag van de tegenstander leidt tot wederzijds slecht gedrag. Dat is het gevolg van de Machiavellistische denkwijze: dat een vorst niet goed kan zijn in een slechte wereldGa naar voetnoot9. Maar wederzijds goed gedrag zou meestal voordeliger zijn. ‘Beiden goed-doen’ of ‘beiden niet kwaad-doen’ levert gemeenlijk méér op, al is het niet te ontkennen dat de ander zich soms grote voordelen kan verschaffen door ‘kwaad te doen’ als men zelf ‘goed doet’. Wij zijn hier weer aangeland bij het situatiemodel, genoemd op blz. 158. Als A en B beiden ontwapenen hebben ze beiden een voordeel. Als de een ontwapent en de ander niet, komt de ontwapenaar in een positie van bedenkelijke machteloosheid. Vandaar dat men de ‘veiligste weg’ kiest, beiden bewapenen in een wapenwedloop. Dat is de situatie rechtsonder, tot beider | |||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||
nadeel, waar men alleen kan hopen dat gedeelde smart halve smart is. Het militaire denken - zoals het is gegrond op angst, vijandschap en macht - is begrijpelijkerwijs weinig geneigd met de (goede) bedoelingen (‘intentions’) van de tegenspeler rekening te houden. Het is een typisch ‘capability’ denken, waarbij men zich wapent voor de eventualiteit dat de tegenstander zich zo ongunstig gedraagt als hem met de hem ten dienste staande machtsmiddelen mogelijk is. Vandaar dat dat militair denken zo gemakkelijk leidt tot een ‘circulus vitiosus’, dat is - in moderne termen - tot een escalatie van de spanning. Hier blijkt alweer de noodzakelijkheid van een stelsel - van aanvaarde gedragsregels, inspectie en sancties - waardoor met vertrouwen van bepaalde bewapening kan worden afgezien. Dat bedoelt men als men stelt, dat volkenrecht de plaats van het machtsstreven moet innemen. De normen in zo'n stelsel aanvaard, zouden andere normen zijn dan die welke nu door de VS worden aanvaard met de eis van superioriteit van de Amerikaanse wapens. Het eist wel enige moed om de staatsveiligheid niet meer te baseren op eigen overmacht, maar op verdrag en organisatie. Natuurlijk heeft ontwapening risico's. Maar terecht stelde Kennedy, in zijn rede voor de VN (1961) dat de risico's van ontwapening verbleken als men ze vergelijkt met de risico's van de wapenwedloop. Voor het nemen van wat men zou kunnen noemen ‘coöperatierisico's’ is wellicht bijzondere politieke moed nodig. Men huivert meer voor deze onbekende risico's, dan voor de van ouds bekende risico's die samenhangen met het streven naar vrede door macht. Het verwijt van de kiezers dat men een bedrogen sukkel is, schijnt ook harder aan te komen dan het verwijt dat men wel erg martiaal te werk gaat. Het verband tussen de grotere spanning (en dus onveiligheid) in de wereld en dat martiale optreden (dat tot die spanning leidde) ontgaat ook gemeenlijk het grote publiek. Als die spanning ontstaan is door de wapens prijst men eerder de staatsman, dat hij het land van voldoende wapens voorzien heeft. Er blijkt hier duidelijk dat bepaald optreden vaak niet logisch, maar slechts psychologisch kan worden begrepen. | |||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||
In het algemeen kan men zeggen dat de psychologie heel wat verduidelijken kan van irrationeel staatsgedrag In dit verband wil ik wijzen op een studie van psychologen in verband met de Vietnamese oorlog. Het is wel te begrijpen dat psychologen zich hebben afgevraagd hoe de VS tot hun Vietnampolitiek konden komen. Die politiek was immers niet alleen immoreel en in strijd met het destijds door de VS erkende volkenrecht, maar zij was ook in hoge mate ondoelmatig, in strijd met Amerika's belang. Zij was niet alleen juridisch misdadig, maar ook politiek een blunder. Amerikaanse psychologenGa naar voetnoot10 kwamen na analyse van vele oorlogssituaties tot zes typische psychische processen tussen staten:
Deze processen spelen gemeenlijk aan beide kanten. Zij vormen vaak een spiegelbeeld. Zij spelen een fatale rol in de verhouding van staten in competitie, in conflict. |
|