Polemologie. Een inleiding tot de wetenschap van oorlog en vrede
(1973)–B.V.A. Röling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 187]
| |
16 De wereld als rechtsordeDe staat is de politieke eenheid waarin men leeft, en van waaruit men denkt en doet. De staat treedt op in het internationale verkeer, om zijn belangen te verdedigen en te bevorderen. Dat optreden geschiedt in een internationaal verkeer dat niet volstrekt chaotisch is, maar dat toch minder effectief geregeld is dan het verkeer tussen mensen in een staatsverband. Er bestaat zoiets als een wereldverband, waarin de staten een plaats hebben, en dat gedragsregels kent waaraan men zich moet houden, het volkenrecht. Maar dat verband is primitief, het kent geen centrale overheid. Het stelsel waarin de staten leven lijkt op anarchie. Gewelddadige botsingen van de soevereine staten in dat statenverkeer noemen we oorlogen. En de vraag is steeds geweest: moet de oorzaak van de oorlog gezocht worden in de aard van de ‘actors’ (de staten) of in de aard van het systeem? Het is de fundamentele vraag, die in de criminologie geformuleerd werd als: ‘aanleg of milieu?’ en daar geleidelijk verfijnd werd tot een gecompliceerde formule waarin de wisselwerking tussen aanleg en milieu haar uitdrukking vond. Ook in de polemologie bestaat die fundamentele vraag. Er zijn er die de nadruk leggen op de aard van de actors. Die aard wordt natuurlijk door vele factoren bepaald: biologische elementen spelen een rol, maar ook de geschiedenis die men heeft doorgemaakt, de eigen staatsvorm en levenswijze (economisch, sociaal, cultureel). Er zijn er ook die aan het stelsel, het systeem waarbinnen wordt geageerd zó grote plaats toekennen, dat de in dat systeem handelende min of meer een hem door het stelsel gedikteerde rol vervult. Dit verschil in nadruk, dat ook ten grondslag ligt aan de veld- | |
[pagina 188]
| |
theorieGa naar voetnoot1 en de systeemtheorieGa naar voetnoot2, is inderdaad niet meer dan een verschil in de betekenis die wordt toegekend aan ‘individuele’ en ‘sociale’ faktoren. De realiteit is zo complex, dat daarin ongetwijfeld beide factoren een rol spelen. Een theorie die aan een van die factoren beslissende werking toekent - en in het begin van iedere sociale wetenschap zien we vaak, dat eenzijdige visies zich als gesloten theorieën presenteren - heeft goede kans de besluitvorming te beïnvloeden. In haar eenzijdigheid is zo'n theorie duidelijk en handzaam voor de praktijk. Als later de ingewikkelde en gecompliceerde formules ter tafel komen, waarin het interactieproces met positieve en negatieve terugkoppelingen theoretisch juist wordt weergegeven, is de invloed op het statengedrag minder te verwachten. De ‘vitale dwaling’ is dan vervangen door een ‘steriele waarheid’. Juist door de onzekerheid en het onderling wantrouwen is er in de staten-relaties steeds de neiging om in het spelmodel, dat reeds eerder ter sprake kwam (blz. 158), rechtsonder uit te komen - de plaats van het gevaarlijker verkeer en de voor beiden ongunstiger positie. Die uit het geldende stelsel voortvloeiende tendens naar de voor beide partijen slechte situatie toont, dat verandering van het stelsel nodig is, waardoor een verhouding ontstaat die door geïnspecteerde en afdwingbare gedragsregels wordt beheerst: een stelsel van volkenrecht gesteund door een organisatie die voor controle en sanctie zorgt. | |
[pagina 189]
| |
Die eis geldt ook voor andere internationale situaties waar de bereidheid om in het algemeen belang bepaalde offers te brengen, zoals bijdragen voor ontwikkelingshulp, mede afhankelijk is van de vraag of de anderen eveneens evenredige offers zullen brengen. Of voor gevallen, waar bepaald gedrag in het algemeen belang, zoals b.v. het nemen van bepaalde hygiënische maatregelen, pas zinvol is als alle anderen het ook zullen doen. Allereerst zijn in zo'n ander internationaal stelsel regels nodig, die een gelijkvormig gedrag voorschrijven. Wij zijn hier op het terrein van het volkenrecht, het recht tussen de staten. Een enkel woord over het gebied dat bij dit recht tussen de staten door het volkenrecht wordt bestreken. Uitgangspunt van de verklaring van statengedrag is, dat de staat optreedt om het eigenbelang te bevorderen - waarbij voorlopig in het midden gelaten kan worden, of het daarbij gaat om het ‘short-term’ of ‘long-term’ interest. Voor een vredespolitiek - inclusief de bevordering van een wereldeenheid en van draaglijke sociale toestanden in de wereld - is het rekening houden met het belang-op-lange-zicht wezenlijk. Intussen, in elke politiek zal men telkens in botsing komen met andere staten, die andere doeleinden hebben of andere middelen prefereren om soortgelijke doeleinden te bereiken. Soms zal dit betekenen, dat bij zo'n botsing de winst van de een verlies voor de ander betekent. Dat is dan een conflict dat in de speltheorie een ‘zero-sum-game’ genoemd wordtGa naar voetnoot3. Men denke aan een conflict over grondgebied, of over een exclusieve markt. Meestal is de verhouding anders, en lijkt ze op wat in de speltheorie het ‘mixed motive game’ wordt genoemd. Bij de meeste conflicten zou een bepaald gezamenlijk gelijkvormig gedrag of samenwerking van beide partijen voordelig zijn. Men zou b.v. beiden gelijktijdig de bewapening kunnen beperken, men zou gezamenlijk kunnen afzien van een anti-raketstelsel. Maar de moeilijkheid, en het risico, is dat de verhoudingen grondig gewijzigd worden als de één wel doet en de ander niet. | |
[pagina 190]
| |
Israël en de Arabische wereld hebben er beide belang bij als beide afzien van atoombewapening. Maar als de één atoomwapens zou hebben en de ander niet, zou dat voor de ander desastreuze gevolgen kunnen hebben. Vandaar wellicht de ontwikkeling - als het non-proliferatieverdrag dat niet weet te voorkomen - dat beide tot atoombewapening komen. Dan zijn ze er beide slecht aan toe (waarbij alleen kan worden opgemerkt, dat toch in dit geval de situatie voor één partij, met name Israël, zeer ongunstig wordt: het kleine land zou door één onverwachte aanval geheel kunnen worden vernietigd). In het volkenrecht kan onderscheid worden gemaakt in structuurregels en gedragsregels. De regels betreffende de structuur geven uitdrukking aan het geldende wereldbestel: de nationale soevereiniteit, de gebieden van het mijn en dijn, en de verschillende vormen van geïnstitutionaliseerde samenwerking tussen nationale staten (regionaal en globaal). De gedragsregels geven nader aan, hoe de staten zich behoren te gedragen in het geldend stelsel. In het algemeen zou men kunnen zeggen, dat het volkenrecht regelmaat en orde tracht te scheppen in het statenverkeer. Het baant begaanbare wegen van contact, het maakt verwachtingen omtrent statengedrag mogelijk, het bakent gebieden en bevoegdheden af. Recht trekt lijnen en grenzen, en bevordert dat die grenzen gerespecteerd worden. Zolang dat het geval is, is het recht een factor die bijdraagt tot het vermijden van conflicten. Maar dezelfde schrikdraadfunctie van het recht, die respect voor grenzen bevordert, verhevigt ook de reactie als die grenzen worden overschreden. Rechtsschennis geeft aan belangenschennis een ideologische geladenheid: het gaat dan niet meer alleen over geleden schade, maar ook om geleden onrecht. De regels van het volkenrecht van belang voor het oorlogsprobleem kunnen onderscheiden worden naar gelang ze kunnen bijdragen tot het voorkomen van conflicten, en naar gelang ze kunnen bijdragen tot het vreedzaam oplossen van bestaande conflicten (of minstens het voorkomen van gewelddadig oplossen van conflicten). Onder volkenrecht ter voorkoming van conflicten valt allereerst het recht betreffende de regeling van de structuur van de wereld: de bepaling van de plaats van de nationale staat, | |
[pagina 191]
| |
de grenzen van zijn bevoegdheid en van zijn vrijheid (die immers moet gerijmd worden met de vrijheid van andere staten), de geïnstitutionaliseerde samenwerkingsvormen in regionaal en globaal verband, de internationale en transnationale besluitvorming. Hier vinden we ook de eerste aanlopen naar functionele wereldeenheid in de Internationale Goevernementele Organisaties. Een tweede belangrijk terrein betreft de gedragsregels van staten, die van belang zijn voor de ‘conflict-prevention’. Het zal hier vooral gaan om de beperking van de nationale vrijheid op bepaalde gebieden, van wapens, van economie, van recht (mensenrechten), van het leefmilieu. T.a.v. het recht betreffende de vreedzame oplossing van geschillen kan men onderscheid maken tussen de regels ter bevordering van een vreedzame oplossing en die ter verhindering van een gewelddadige oplossing. Vreedzame ‘conflict resolution’ kan geschieden op basis van vrijwilligheid, of op de basis van ongevraagde derdenbemoeiing (b.v. het ingrijpen van de VN). Het recht dat uit is op verhindering van gewelddadige oplossing omvat het geweldverbod, het interventieverbod en de geweldbeperkende bepalingen van het jus in bello. Tenslotte is er het sanctierecht: de eigen richting en de collectieve actie, de handhaving door het nationale recht, en de volkenrechtelijke strafbaarstelling. Op vrijwel ieder gebied is het huidige volkenrecht niet opgewassen tegen zijn taak, niet in staat om de doeleinden, in het recht erkend, ook te verwerkelijken. In de tijd van de ‘vredelievende naties’ is de vrede primair doel. Om dat te bereiken, is het geldend volkenrecht ontoereikend. Het kent het geweldverbod van art. 2 lid 4 VN-Handvest, maar niet een effectieve procedure voor ‘peaceful change’Ga naar voetnoot4. | |
[pagina 192]
| |
De wereld kent geen wereldwetgever, geen wereldrechter, geen wereldbestuur. In het VN-Handvest werd slechts aanvaard een dwangmatig collectief optreden tegenover een staat die zich opmaakte het geweldverbod te overtreden. De daar geregelde ‘collectieve veiligheid’ betrof ‘bedreiging van internationale vrede en veiligheid, de vredebreuk of de daad van agressie’ (art. 39 v.v. VN). Intussen groeide in de praktijk het inzicht, dat ook het voortbestaan van ondraaglijk onrecht de vrede in gevaar zou kunnen brengen, daar het onderdrukte volk (en de verontwaardigde buren) juist wegens die onduldbaarheid van het onrecht voorzienbaar tot gewelddadigheid zouden overgaan (rebellie, burgeroorlog, interventie). Vandaar dat de Algemene Vergadering herhaaldelijk besliste, dat apartheid en koloniale onderdrukking een bedreiging van de vrede vormden. Ook de Veiligheidsraad sloot zich in enkele gevallen daarbij aan, en baseerde daarop zijn collectieve economische dwangmaatregelen tegen Zuid- Rhodesië. Hier werd dus in beginsel aanvaard, dat massale ongerechtigheid reden kon zijn voor collectief VN-optreden. Daarmede is een weg gebaand voor vreedzame verandering, die in het Handvest niet was voorzien. De VN-organisatie, die oorspronkelijk werd opgericht om ‘komende geslachten voor de oorlogsgesel te beveiligen’ - en die dus een zuivere vredesorganisatie was - ging ook de strijd aanbinden tegen ondraaglijk onrecht. Dat was niet in strijd met het uitgangspunt. Het was slechts de consequentie van het inzicht, dat de (negatieve) vrede niet duurzaam kan worden gehandhaafd in gevallen van ondraaglijke ongerechtigheid (structureel geweld), dat voor vredesvoorziening een minimum van positieve vrede moet worden verwerkelijkt. Het is het inzicht, dat een vredesorganisatie noodzakelijkerwijs ook een welvaartsorganisatie zijn moetGa naar voetnoot5. Uit dit summiere overzicht blijkt reeds duidelijk dat het te- | |
[pagina 193]
| |
genwoordige volkenrecht een onderontwikkeld gebied is, een embryonaal recht, een primitieve rechtsorde, volstrekt ontoereikend om het levensbelang van de wereld, de vrede, te verzekeren. Daarbij komt nog de belangrijke vraag: houdt men zich aan de nu geldende regels? Wordt het bestaande volkenrecht nageleefd? Antwoord op die vraag is moeilijk te geven. Het blijft bij een schatting. En als men zich op dit terrein aan schattingen waagt, zou men kunnen betogen, dat het volkenrecht in 99% van de gevallen wordt nagekomen. En wel uit eigen belang, omdat de meeste verhoudingen telkens terugkeren (in het economisch verkeer, het diplomatiek verkeer, het zee-, land-, en luchtverkeer) waarbij de rollen telkens wisselend zijn. Het is dan ieders belang op de lange duur om zich aan het recht te houden. Maar die 1% betreft de gevallen waar grote belangen op het spel staan, waar het gaat om nationale veiligheid of nationale eer, of om fundamentele waarden of heel grote economische belangen, en waar het niet om regelmatig terugkerende verhoudingen gaat maar om min of meer unieke gebeurtenissen. In die gevallen is er de verleiding om, als het kan en voordelig is, de macht te laten beslissen. Dat is de verleiding voor de machtige staten, de verleiding van de macht en vooral van de overmacht. Hier blijkt duidelijk het verschil in positie tussen grote en kleine staten. Zoals Lincoln destijds zei: de wolf en het schaap hebben verschillende opvattingen over het begrip vrijheid. De kleine staten missen gemeenlijk de macht, missen daarom ook gemeenlijk de verleiding van de macht. Zij zijn de aangewezen kampioenen van het recht, hun rechtsliefde is vaak symptoom van hun zwakte. Voor de grote zou rechtsliefde prestatie van de eerste rang zijn. Het is begrijpelijk dat de sterke vaak bezwijkt voor de verleiding. Als ik mij in de voorgaande beschouwingen soms kritisch uitgelaten heb over de Verenigde Staten, dan was dat onvermijdelijk, niet omdat de Amerikanen niet zouden deugen, maar omdat zij de grootste macht ter wereld zijn. Zij kunnen als het in hun kraam te pas komt het recht op zij zetten en daarom bezwijken zij soms voor de verleiding, vervallen zij soms in de arrogantie van de macht. | |
[pagina 194]
| |
Dean Acheson, de vroegere Amerikaanse minister van Buitijlandse Zaken, verklaarde in een voordracht in 1963 over de Cuba-kwestie voor de American Society of International Law: ‘De macht, de positie, het prestige van de VS waren uitgedaagd door een andere staat: het recht regelt zulke vragen van laatste macht niet’. ‘Het voortbestaan van een staat is niet een kwestie van recht’Ga naar voetnoot6. En naar aanleiding van het Amerikaans ingrijpen in de Dominicaanse Republiek zei hij ‘in vitale kwesties laten we ons niet leiden door volkenrecht’. Dat waren in ieder geval openhartige uitspraken. Meestal is dat niet nodig, gemeenlijk kan men volstaan met het geven van bepaalde uitleg aan de regels van volkenrecht, kan men zijn machtsoptreden als rechtsoptreden doen voorkomen. In het volkenrecht is dat meestal niet moeilijk. Het is vaag, vol tegenstrijdige regels, b.v. het geweldverbod kan botsen met het beginsel van ‘self preservation’ dat door menigeen als uitgangspunt van het volkenrecht wordt aanvaard. Ook zijn meestal de feiten onzeker, en hebben regeringen de mogelijkheid een bepaalde interpretatie van de feiten algemene bekendheid te geven. Tenslotte bestaat in het volkenrecht de auto-interpretatie: de staten zijn gebonden door het volkenrecht, maar zij hebben het recht van eigen interpretatie, er is geen verplichting de interpretatie van derden, zoals b.v. van het Internationale Hof, te aanvaardenGa naar voetnoot7. De uitlegging van volkenrechtelijke regels kan zéér verschillend zijn, zoals b.v. de uitlegging van het geweld- en oorlogsverbod van art. 2 lid 4 VN-Handvest. Naar de letter betekent dit verbod de plicht om zich te onthouden van geweldgebruik, behoudens in geval de ander een gewapende aanval | |
[pagina 195]
| |
begonnen is en het optreden van de veiligheidsraad niet kan worden afgewacht (art. 51). Maar vele staten denken daar anders over. Voor de Verenigde Staten geldt het geweldverbod blijkbaar niet als geweld nodig is om een revolutie-naarlinks in Latijns-Amerika te voorkomen. Volgens de Johnson-doctrine zal Amerika een tweede Cuba op het westelijk halfrond niet duldenGa naar voetnoot8. Voor de Sovjetunie geldt het geweldverbod niet bij bevrijdingsoorlogen: bij iedere partijprogram wordt opnieuw vastgesteld, dat de Sovjetunie de plicht heeft steun te verlenen aan die oorlogen die dienen moeten om het kapitalistisch of imperialistisch juk af te schudden. Volgens de Brezhnew-doctrine heeft de Sovjetunie het recht binnen het Sovjetblok militaire macht te gebruiken om afwijkingen van de rechte communistische leer te verhinderen. De jonge landen zijn diep overtuigd, dat het geweldverbod geen toepassing vindt bij het verjagen van een koloniale heerschappij (Nieuw-Guinea, Goa). Het geweldverbod mag niet dienen om anderen in het ongestoord bezit te laten van de vruchten van vroegere agressie, zo redeneert men daar. Duidelijk voorbeeld van verschil van interpretatie vindt men in verband met Vietnam. Volgens de Amerikaanse regering hadden de VS daar het recht en zelfs de plicht om op te treden. Volgens een groep Amerikaanse hoogleraren in het volkenrecht was daar geen sprake van, en schonden de VS in Vietnam het oorlogsverbodGa naar voetnoot9. In de kleinere kwesties speelt dit veel minder een rol, daar ieder de regels nodig heeft in telkens terugkerende verhoudingen. Daarbij beschikt men over de mogelijkheid van represaille: als de bewegingsvrijheid van diplomaten in een land wordt beperkt, dan zullen de andere landen de diplo- | |
[pagina 196]
| |
maten van dat land ook in hun bewegingsvrijheid beperken. Als in China de Indiase ambassadeur een pak slaag krijgt, organiseert men dat de Chinese ambassadeur in Delhi ook een pak slaag krijgt. Dat is dan wel heel onplezierig voor de betrokken diplomaten, maar er is geen man overboord, en men zal wel spoedig met die kinderachtigheden ophouden. Maar in de grote zaken, die betreffende oorlog en vrede, is het hachelijk dat er geen centrale rechter aanwezig is, en geen centrale macht om zijn vonnissen af te dwingen. Het betekent dat in die gevallen we feitelijk te maken hebben met een statenanarchie - naar het spelmodel dat we reeds zo vaak tegenkwamen (blz. 158). Hier mist men een geordend stelsel, bestaande uit duidelijke regels met vaste inhoud te bepalen door een rechter, en een organisatie van inspectie en handhaving. Maar zo'n stelsel is in de kwesties van oorlog en vrede, dat zijn de levenskwesties voor onze wereld, nog lang niet bereikt en nog lang niet bereikbaar. Het oorlogsverbod kan, tenzij men met desperado's te doen zou hebben, gehandhaafd worden ten aanzien van de kleine staten, waaronder blijkens de Suez-ervaring in 1956 ook Engeland en Frankrijk vallen, indien de supermachten het met elkaar eens zijn. Maar tegenover die supermachten is er geen mogelijkheid van collectieve veiligheid - en met de ontwikkeling van onkwetsbare nucleaire wapens zouden meerdere staten enigszins de positie van supermachten kunnen bereiken. Tussen supermachten is de machtsverhouding in vitale kwesties beslissend. Als de supermachten het niet met elkaar eens zijn gaat de machtsverhouding ook weer een beslissende rol spelen tussen kleinere staten. Dat leert de oorlog in het Midden-Oosten van 1967 en van 1973. In dit stelsel van anarchie zijn er wel krachten tegen de oorlog die voorlopig wellicht van méér betekenis zijn dan de juridische verboden.
1 De totale nucleaire oorlog tussen supermachten zou voor beide de ondergang betekenen. McNamara stelde in zijn rede van 18 sept. 1967Ga naar voetnoot10 vast, dat de VS een overmacht | |
[pagina 197]
| |
heeft van drie of vier tot een. Maar hij verklaarde ook dat de Sovjetunie de VS zouden kunnen vernietigen met wat over was aan Russische wapens na een eerste massale Amerikaanse aanval, ‘the Soviet Union could still - with its present forces - effectively destroy the US, even after absorbing the full weight of an American first strike’. Dat is de consequentie van het bestaan van onkwetsbare wapens, van de ‘stable deterrence’. 2 De kleinere oorlogen, de ‘limited wars’, brengen het grote gevaar mee van geleidelijke verheviging, ‘escalatie’, waardoor ongewild en onbedoeld uit de kleine oorlog de ondergangsoorlog kan voortvloeien. 3 Ook de kleine oorlogen zijn zéér kostbaar geworden, nu door de actieve democratisering het hele volk erbij betrokken geraakt is, nu de oorlog niet meer gevoerd wordt tegen legers maar tegen het volk zelf. Frankrijk overwon en veroverde Algerije in 1830 met 30.000 man; in 1960 kon men het gezag niet handhaven met 600.000 manGa naar voetnoot11. Soortgelijke ervaring had Frankrijk in Indo-China. Ook de machtigste natie ter wereld, Amerika, kon het niet bolwerken in Vietnam. Als het daar gegaan zou zijn om elkaar bestrijdende legers, dan zouden de Verenigde Staten gemakkelijk hebben gewonnen. Maar men had te vechten tegen het volk zelf, en dat is ongrijpbaar, tenzij men het totaal zou willen vernietigen. In de strijd tegen een volk wordt de keuze: nederlaag of genocide.
Uit het voorgaande zou kunnen worden geconcludeerd, dat veel statengedrag en statenwangedrag kan worden verklaard uit de ontoereikendheid van het statenstelsel, dat in vitale kwesties neerkomt op een statenanarchie. Kritiek op buitenlands beleid is daarom slechts voor een deel een kritiek wegens immoreel gedrag. De essentiële kritiek richt zich tegen een systeem, dat in verband met de techniek niet langer functioneel kan worden genoemd. Overal in de wereld vinden we grote belangentegenstellingen die door de betrokken partijen als levenskwesties worden ondergaan, zoals de tegenstelling tussen Israël en de Arabische | |
[pagina 198]
| |
staten, India en Pakistan over Kashmir, de VS en de Sovjetunie, de Sovjetunie en China, Deze conflicten worden als vitale conflicten beschouwd, en brengen oorlogsgevaar mee als die oorlogen niet door de andere kunnen worden verhinderd. De internationale anarchie leidt ertoe zijn veiligheid te zoeken in eigen macht en militaire allianties, in machtsevenwicht en dus wapenwedloop, met alles wat daarmede samengaat. Dat is een ontoereikende basis voor de vrede. Zelfs als alle staten slechts op veiligheid uit zijn, en niemand enige militaire agressie in de zin heeft, drijft het zoeken naar veiligheid in dit systeem tot de wapenwedloop, en dus tot het gevaarlijk internationaal verkeer dat op den duur leidt tot de oorlog als verkeersongeluk. In dit stelsel van statenanarchie wordt het gedrag van de een in hoge mate bepaald door het gedrag van de ander, door het verwachte gedrag van de ander, en men verwacht, zoals McNamara stelde, ‘the worst plausible case’ (o.c. b.z. 343). Het geldende stelsel maakt de eenzijdige ontwapening tot een hachelijke zaak, niet alleen omdat het de prikkel voor de tegenpartij zou wegnemen om zelf ook te ontwapenen, maar ook omdat het zou leiden tot de verstoring van het machtsevenwicht, dat in het geldende stelsel een duidelijke functie heeft. Men zegt wel: in een statenanarchie is het machtsevenwicht de waarborg voor de vrede. Terecht heeft BlaineyGa naar voetnoot12 gesteld: een duidelijk machtsoverwicht leidde vaak tot vrede. In vredestijd is duidelijk verschil in machtspositie slechts dan reden van oorlog, als de zwakkere weigert de eisen van de machtigere in te willigen. M.a.w. machtsevenwicht speelt een rol bij ‘zelfstandigheid’, is van belang voor nationale onaantastbaarheid, voor het handhaven van zijn belangen. Als regel geeft de zwakkere toe, en beperkt de sterkere zijn eisen omdat hij weet dat extra-vagante claims allianties tegen hem | |
[pagina 199]
| |
zullen bevorderen. De Koude Oorlog tussen de Verenigde Staten en de Sovjetunie is daarom zo gevaarlijk, omdat beide supermachten geleid worden door een globale missiegedachte, niet aan elkaar willen toegeven, terwijl door de Sovjetunie constant naar machtsevenwicht werd gestreefd om niet gedwongen te worden tot toegeven. In het geldende stelsel, waarin men immers het gedrag op de ander afstemt, wordt, zo zegt men, het morele niveau dwingend bepaald door de slechtste. Het zij hier echter opgemerkt, dat deze laatste conclusie niet dwingend is. Eenzijdig, redelijk, constructief, moreel statengedrag kan gevaarlijk zijn als men daardoor de mogelijkheid van overmacht aan de kant van de tegenstander zou scheppen, en daarmede de verleiding om de kans door die overmacht geboden te grijpen. Machiavelli mag gelijk hebben als hij constateert dat de vorst niet goed kan zijn in een slechte wereld. Maar hij zou wel ‘een beetje goed’ kunnen zijn, hij zou eenzijdig kleine stappen kunnen doen (die weinig risico meebrengen) maar die uitnodigingen om positief daarop te reageren. Moreel gedrag als uitdaging is ook mogelijkGa naar voetnoot13. Ook dáár kan het gedrag van de tegenstander op worden afgestemd. Daarmede kunnen aanlopen worden gedaan tot verstandhouding en samenwerking. Want die eenzijdige positieve stappen kunnen, in actie en reactie, ook een escalatieproces bewerken, en daarmede het wantrouwen wegnemen dat in het statengedrag belangrijke reden is van wangedrag. |
|