Polemologie. Een inleiding tot de wetenschap van oorlog en vrede
(1973)–B.V.A. Röling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 147]
| |
12 De mensEén conclusie kan uit het voorgaande gemakkelijk getrokken worden: het oorlogsprobleem is een ingewikkeld probleem, dat te maken heeft met allerlei factoren, samenhangend met de mens, met de groep waarin de mens leeft: de staat, en met het geheel van de staten, de statenwereldGa naar voetnoot1. De mens, de natuur van de mens speelt begrijpelijkerwijs een grote rol. De staten bestaan uit mensen, en staatsbeslissingen worden genomen door mensen. Er bestaat bij menigeen de overtuiging dat de oorlog onvermijdelijk is door de aard van de mens, door ‘de aard van het beestje’, zoals men dan vaak zegt. Dat is dan ook een duidelijke verwijzing naar het vechten bij dieren. Ook bij de mens zou de dierlijke natuur het gevecht, de oorlog onvermijdelijk maken. Het is vanzelfsprekend, dat de natuur van de mens met het oorlogsprobleem te maken heeft. Die natuur maakt de oorlog mogelijk. De vraag is of die natuur de oorlog noodzakelijk maakt. Dat onze tijd pessimistisch is op dit punt is wel begrijpelijk: het gaat om een generatie die twee wereldoorlogen meemaakte. En ook na de laatste wereldoorlog was er geen jaar waarin niet ergens ter wereld enkele oorlogen werden uitgevochten. Wij begrijpen daarom minder goed het optimisme van de tijd vóór de Eerste Wereldoorlog. | |
[pagina 148]
| |
Zoals het optimisme dat in de boeken van Norman Angell tot uiting kwamGa naar voetnoot2. Zijn stelling was: in de wereld kan alles wat staten willen beter bereikt worden door vrede dan door oorlogGa naar voetnoot3, oorlog is ondeugdelijk middel van nationale politiekGa naar voetnoot4, oorlog komt niet zozeer voort uit de slechtheid van de mens, maar uit zijn onkundeGa naar voetnoot5, als de grote massa duidelijk zou inzien dat ‘war does not pay’, dan zou het uit zijn met de oorlog. Allereerst dient hier opgemerkt, dat Norman Angell alleen spreekt over de oorlog als middel van politiek, als Clausewitz-oorlog, en de oorlog als onbedoelde en ongewilde ramp geheel buiten beschouwing laat. Voor onze nucleaire tijd is het juist, zoals we zagen, de vraag of de nucleaire oorlog als ongewilde oorlog kan worden voorkomen. De gedachte van Norman Angell is wellicht typisch voor zijn tijd. Hij had veel begrip voor de gegroeide samenhang in de wereld, voor de interdependentie van de belangen, voor de gemeenschappelijkheid. Hij ging er vanuit dat de oorlog zou verdwijnen als iedereen die gemeenschappelijkheid zou inzien. Hij ging dus uit van de redelijke natuur van de mens: als hij beter zou weten zou de mens ook beter, rationeler, handelen. Dat vertrouwen in de rationele natuur van de mens is wel diep geschokt door wat we om ons heen hebben zien gebeuren. Wij hebben méér oog gekregen voor de irrationele natuur van de mens, irrationaliteit die kan leiden tot volstrekt onredelijk handelen (ondanks beter inzicht), omdat blinde emoties, driften of hecht verankerde ‘houdingen’ het gedrag bepalen. Karakter, standpunt, attitude, gevoelens en driften, gewoonte en neiging tot conformisme hebben niet alleen invloed op | |
[pagina 149]
| |
het waarnemen zelf, maar ook op het vergeten of herinneren, op het denken (inclusief het logisch vermogen) en het oordelen. Het is de oude wijsheid die Shakespeare formuleerde in de woorden: ‘Thought is the slave of life’Ga naar voetnoot6, en die in de jonge wetenschap der psychologie experimenteel kan worden bewezen.
Enkele van die experimenten: Men toonde een reeks foto's van meisjes aan een groep Amerikaanse studenten, en vroeg hun aan te geven welke kwaliteiten zij aan die verschillende meisjes toekenden, zoals intelligent, vlot, hooghartig, lichtzinnig e.d. Na enige tijd toonde men aan dezelfde studenten dezelfde foto's, maar nu hadden de meisjes namen gekregen: joodse, Ierse, Latijnsamerikaanse, Skandinavische namen. Resultaat: het oordeel viel nu heel naders uit omdat men er nu eenmaal van uitging, dat een joods, of een Iers, of een Latijnsamerikaans meisje bepaalde eigenschappen zou hebben, en dat zag men dan blijkbaar ook in de gezichtjes. Het bestaande stereotype maakte zuiverder waarneming onmogelijkGa naar voetnoot7. Men liet Amerikaanse en Mexicaanse studenten door een stereoscoop kijken, waarin op het ene plaatje een stierenvechter stond en op het andere een ‘baseball-player’. In het wazige beeld dat daardoor ontstond herkenden de Mexicanen gemakkelijk de stierenvechter, de Amerikanen de ‘baseball-player’. Men herkende gemakkelijk wat men gewend was te zien. Het ongewone wordt moeilijker herkend, zoals de uitzonderlijke kwaadaardigheid van het Duitse nazi-regime. Dat menigeen zó laat, té laat vaak, die kwaadaardigheid inzag, kan gedeeltelijk verklaring vinden in het feit dat ze zó uitzonderlijk was. Zoals Nico FrijdaGa naar voetnoot8 het formuleerde: ‘de mens was de mens vaak een wolf, slechts zelden een nazi’. Men liet proefpersonen kort een tafereel zien: op het balkon van een trein staan mensen, waaronder een blanke met een groot mes in zijn broekzak, en ook een neger. Men verzocht | |
[pagina 150]
| |
aan de proefpersonen het geziene te beschrijven aan een volgende, en deze moest het wéér doorvertellen. Na enkele malen zat bij de meesten het grote mes in de broekzak van de neger. Dat is niet het geval bij proefpersonen die negers zijn, en bij kinderen aan wie nog niet is geleerd dat grote messen zitten in broekzakken van negersGa naar voetnoot9. In een experiment waarin het ging om de neiging tot conformisme aan te tonen, liet men tien personen, waarvan er negen in het complot waren, dingen zien waarna eenvoudige vragen gesteld werden: wat is het langste van de twee stokjes, of het dikste? De proefpersoon antwoordde steeds het laatste. Op de eerste vragen gaven de negen het goede antwoord, daarna steeds het foute. Na enkele keren werd de proefpersoon zenuwachtig, en na nog enkele malen gingen velen, tegen beter weten in, het foute oordeel volgen. Het percentage van die ‘conformisten’ daalde sterk als er één ander was die het goede antwoord gafGa naar voetnoot10. Verontrustend inzicht in de menselijke eigenschappen, met name van de invloed die de omgeving uitoefent op doen en denken van de enkeling, leveren de proeven van Milgram. Proefpersonen werden uitgenodigd mede te werken aan een experiment waarbij de invloed van straffen op het leerproces zou worden nagegaan. Zij moesten daartoe onder bepaalde omstandigheden steeds heviger elektrische schokken toedienen aan hun pupillen. Het bleek, dat ongeveer 65% van de proefpersonen bereid was om de hevigste schok van 450 volt (waarbij stond aangegeven: ‘gevaar, zeer zware schok’) toe te dienen. Blijkbaar is de meerderheid van de mensen in staat om onmenselijkheden te begaan als de omgeving dat gewoon acht en toelaatbaarGa naar voetnoot11. De mens is voor een goed stuk irrationeel, zodat sommigen zo ver gaan te stellen dat het verstand niet de houding bepaalt die we in het leven innemen, maar vooral de functie heeft achteraf argumenten voor die houding te geven. Zeker is dat | |
[pagina 151]
| |
men met die irrationaliteit rekening moet houden. De ‘houding’ in het leven is mede bepaald door vele factoren waarvan men de onderlinge waarde niet zou kunnen aangeven: de aangeboren aanleg, de ervaringen in de eerste levensfase, de invloed van onbewuste driften, de maatschappelijke positie, de gewoonte, de behoefte zichzelf te blijven, en zoveel meer dat altijd valt onder de algemene noemer: de wisselwerking tussen aanleg in milieuGa naar voetnoot12. Reeds bij kinderen zijn de verschillen in ‘grondhouding’ waar te nemen, die gebaseerd zijn op wantrouwen of vertrouwen in de buitenwereld: het ene kind is bang voor alles wat nieuw is, tot het nieuwe getoond heeft vriendelijk te zijn, het ander gaat er van uit dat het nieuwe vriendelijk is, tot het getoond heeft vijandig te zijn. Levenshouding kan belangrijk beïnvloed worden door zo'n verschil in uitgangspunt. Als uitgegaan wordt van wantrouwen zal men de neiging hebben naar macht te streven voor veiligheid, als uitgegaan wordt van vertrouwen kan gemakkelijker de veiligheid gezocht worden in goede verhoudingen, in liefde. De filosofische stelsels heeft men begrijpelijkerwijs gerangschikt naar dit criterium ‘Herrschen oder Lieben?’Ga naar voetnoot13. De houdingen van mensen en staten kunnen ook daarnaar worden gerangschikt. Dergelijk verschil in houding heeft invloed op de waarneming, het denken, het oordeel. Het gaat hier om factoren, die ook van grote betekenis zijn voor de conservatieve of progressieve gezindheid, evenals voor de ontwikkeling van de autoritaire persoonlijkheid en de ‘martial spirit’. In dit verband is ook van belang welke betekenis toekomt aan de agressiviteit van de mens, genomen in de betekenis van de geneigdheid om, desnoods met geweld, de eigen wil door te zetten, het eigen belang, het eigen inzicht te handha- | |
[pagina 152]
| |
ven. Volgens sommigen maakt die agressiviteit de oorlog onvermijdelijk. Dit moet dan niet zó verstaan worden, dat de oorlog nodig zou zijn om aan de mensen de gelegenheid te geven door middel van eigen gevechtshandelingen hun agressiviteit uit te leven. Die gelegenheid geeft de moderne oorlog niet. Slechts een heel klein percentage van de bevolking komt in de oorlog tot gevechtshandelingen, en hiervan is slechts een klein percentage bereid en in staat om daadwerkelijk agressief in het gevecht op te tredenGa naar voetnoot14. Maar men kan zijn agressie ook bot vieren door zich te vereenzelvigen met een geweldplegende groep. Belangrijker is echter dat agressiviteit kan leiden tot het eisen, voeren of toejuichen van een agressieve politiek, tot een politiek waarin de militaire macht een prominente plaats wordt gegeven, tot een politiek die ervan uitgaat dat de eigen staat sterker moet zijn dan de ander, tot de politiek waarin grote risico's worden genomen (Foster Dulles was trots op zijn ‘brinkmanship’ en werd om dit ‘brinkmanship’ door menigeen een goede minister van Buitenlandse Zaken geacht), tot een politiek waarin spoedig gerammeld wordt met het zwaard. Als men de voorstellen van het Pentagon die de laatste jaren bekend werden over bombarderen (van de raketbases in Cuba tot de ‘militaire’ doelen in Noord-Vietnam vlak bij de Chinese grens) vergelijkt met de door de VS gevolgde politiek, dan is het duidelijk dat sommigen eerder dan anderen naar de gewelddadige oplossing neigen. Dat kan te maken hebben met persoonlijkheidsstructuur, maar ook met de beroepssituatie (welke twee factoren ook weer nauw verbonden zijn). Zo heeft de militair een beroepsmatige afkeer van de concessie, en een beroepsmatige voorkeur voor de ‘militaire oplossing’ als deze mogelijk is. | |
[pagina 153]
| |
Agressie, agressiviteit is dus wel een belangrijke factor in het probleem van oorlog en vrede. Een factor met vele aspecten. Het biologisch aspect. In zijn boeiende boek ‘Das Sogenannte Böse’ heeft Konrad LorenzGa naar voetnoot15 op de positieve betekenis van de agressie gewezen. Vandaar de naam: het zogenaamde kwaad. Zij is essentieel element van het leven, direct verwant met het individuele bestaan en de capaciteit tot liefde. Zij heeft onder soortgenoten bij de dieren een functie bij de verdeling van het territoir, bij de strijd om het wijfje, bij de bepaling van de onderlinge hiërarchie. Het gaat hier niet om gevechten op leven en dood, maar om de vraag wie de sterkste is. Er zijn slangen die bij de strijd om het territoir niet gebruik maken van hun voor de ander direct dodelijke beet. Wellicht waren er soorten die wel van dit dodelijke wapen gebruik maakten, maar die hebben daardoor zichzelf uitgeroeidGa naar voetnoot16. Er is in de dierenwereld geleidelijk een soort harmonie ontstaan tussen de graad van de agressiviteit en de sterkte van het beschikbare wapen (juist omdat dieren met grote agressiviteit en grote wapens zichzelf hebben uitgeroeid). Bij de mensen is de verhouding tussen wapen en remming verstoord door de technische ontwikkeling, vooral door het afstandswapen dat de gelegenheid ontneemt tot ‘Hemmungs-auslösenden, mitleiderregenden Reizsituationen’ (Lorenz blz. 316). Zulke wapens van massavernietiging worden zonder moeite bediend door mensen die vaak niet in staat zouden zijn om een ander met de handen of de tanden te doden. Met de toeneming van de vernietigingskracht van het wapen is de agressiviteit niet evenredig verminderd. Men kan zich zelfs afvragen, of die agressiviteit door de teeltkeus op de grondslag van het bestaande culturele patroon niet steeds groter wordt. Het is van belang te constateren, dat bij de dieren de oorlog tussen soortgenoten (behalve bij sommige rattensoorten) niet voorkomt. Een oorlog beestachtig te noemen getuigt niet van | |
[pagina 154]
| |
wetenschappelijk spraakgebruik. De oorlog is een typisch menselijke aangelegenheid. Het psychologische aspectGa naar voetnoot17. Psychologen hebben agressie in verband gebracht met frustratie, het geremd worden in levensdoeleinden, de werking van het ongeleefde leven. Dat frustratie via de angst, de agressie in de hand werkt is dagelijkse ervaring. Zo'n agressie kan zich ook uitleven op heel iets anders dan wat de frustratie veroorzaakt. Zo stegen destijds de lynchings van negers in de zuidelijke Amerikaanse staten als de katoenprijzen daalden. Zo heeft onderzoek uitgewezen, dat antisemitisme vooral samenhangt met onvrede met eigen lot. Het antisemitisme vertoonde geen markante correlatie met bepaalde maatschappelijke positie, met klasse, stand, rijkdom, maar wel met het feit dat men niet had bereikt wat men had willen bereikenGa naar voetnoot18. Vandaar het sociale aspect: de sociale situatie kan op grote schaal frustratie te weeg brengen, frustratie die als het ware aan het systeem is verbondenGa naar voetnoot19, waarin personen, die op bepaalde gebieden van sociale waardering laag scoren (negers in discriminerende gemeenschappen), op andere punten (van rijkdom, of ontwikkeling) hoog scoren. Grote agressiviteit is in deze gemeenschappen ook te verwachten van de als groep hoogscorende blanken, die overigens laag op de maatschappelijke ladder staan. De structuur van de samenleving kan leiden tot grote verwachtingen en kleine bevredigingen, b.v. indien wel onderwijs wordt gegeven maar geen functies aanwezig zijn waarin de geschoolden emplooi kunnen vinden overeenkomstig hun scholing. Massale frustratie kan dan massale agressie ten gevolge hebben. Dit aspect van agressie | |
[pagina 155]
| |
is voor ons van bijzonder belang in verband met de ontwikkelingslanden, de bevolkingsexplosie en het armoedeprobleem. De daar jaarlijks toenemende massale frustratie bevordert de keuze van ‘extreme’ oplossingen (van rechts of links), bevordert de interne onrust, de opstand en de revolutie. Er is ook het culturele aspect: de cultuur kan de agressie terugdringen of bevorderen. Agressie kan behoren tot het cultuur-patroon, zoals dat tot uiting komt in de mythologie, de godsdienst, de sport (cricket of rugby?), de kunst, films en TV. De vraag wat niet en wat wel ‘toegelaten’ is speelt een grote rol. Men kan zich in dit verband afvragen wat de invloed is van de geweldfilm, de film waarin het geweld een overheersende rol speelt. Welke invloed heeft de ‘Western’, de wild-westfilm waarmee iedere Amerikaan opgroeit, op het nationale karakter? In die films wordt de onschuld gemeenlijk belaagd door gewelddadige actie, maar overwint de deugd door moedig gewelddadig optreden. Wat is de invloed van de geweldfilm, zoals de oorlogsfilm? Men heeft wel geprobeerd die invloed te meten, en na te gaan of de agressiviteit al dan niet werd bevorderd door zachtaardige en gewelddadige films. Na afloop werden de kijkers wat gesard, waarna hun reactie werd gemeten. Het resultaat wijst in de richting, dat vooral dán de geweldfilm de bereidheid tot gewelddadige reactie verhoogt als het geweld is uitgeoefend door de goede partij, de partij waarmede men zich identificeert. Geweld door een schurk of een vijand behoeft geen remmingen los te maken. Maar gewelddadige reactie door de politie of door de eigen soldaten geeft een soort legitimatie voor eigen gewelddadige reactieGa naar voetnoot20. Er is nog veel onbekend omtrent de werking van de oorlogsfilm. Waarom kijkt men ernaar? Wat is de uitwerking? Afstompend voor menselijk leed? Kalmerend of opwekkend? Een ‘tranquillizer’ of een ‘appetizer’? Hetzelfde geldt voor het oorlogsspeelgoed. Nader onderzoek is dringend nodig. Veel is nog onbekend over de rol van de menselijke agressivi- | |
[pagina 156]
| |
teit. Men kan zeggen: zonder deze zou het instituut van de oorlog onmogelijk zijn, zou agressieve politiek door het volk niet worden geduld. Maar de deskundigen zijn het er wel over eens: de agressiviteit van de mens dwingt niet tot oorlogGa naar voetnoot21. Zoals de mens heeft geleerd te leven in een nationale gemeenschap, zo zou hij ook kunnen leren leven in een wereldgemeenschap. De agressie is voorwaarde, niet dwingende oorzaak van de oorlog. Oorlog kan niet worden teruggebracht tot het dierlijke in de mens. Hij is typisch menselijk. De agressiviteit van de mens is vooral van belang in verband met de voor de mens wezenlijke vorming van idealen. De mens kan bereid zijn voor een ideaal zijn leven in de waagschaal te stellen, kan bereid zijn voor zijn ‘waarheid’ het leven te offerenGa naar voetnoot22. De leuze ‘liever dood dan slaaf’ is daarvan een duidelijk voorbeeld. Het is een nobele eigenschap: zichzelf te kunnen vergeten voor een goede zaak. Het is ook een gevaarlijke eigenschap, omdat de mens ook geneigd is zijn belangen in idealen om te zetten, zijn belangen in ‘hoge waarden’ te vertalen. Menige oorlog werd destijds gevochten voor hoogste menselijke waarden: Christendom, gerechtigheid, beschaving, vrijheid, menselijkheid, terwijl we nu, achteraf, geneigd zijn die oorlogen te zien als conflicten om materiële belangen. |
|