Polemologie. Een inleiding tot de wetenschap van oorlog en vrede
(1973)–B.V.A. Röling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 141]
| |
11 Vrede en leefmilieuDe problematiek van het leefmilieu, waarvan men zich de laatste jaren pas goed is bewust gewordenGa naar voetnoot1, bestaat daaruit, dat de wereldbevolking zó omvangrijk is geworden, en zó dreigt toe te nemen, dat de aarde ontoereikende mogelijkheden gaat bieden om de mensheid te laten leven op een door die mensheid geëist niveau. Het aantal mensen, en de door hen geëiste levensstandaard spelen daarbij een rol. Het Rapport van de Club van Rome geeft indringende analyse van de situatie. Het toont waar voorzieningen gaan vastlopen, en hoe de methoden om een bepaald euvel te verhelpen, weer nieuwe problemen scheppen. Er wordt daar verband gelegd tussen de verschillende factoren die een rol spelen: de grootte van de bevolking, de behoefte aan landbouwprodukten, de uitbreiding van de industrie, vraag en aanbod van grondstoffen, de vervuilende invloed van ‘technische landbouw’ en industrie op het milieu. Schaarste aan goederen en vervuiling van het leefmilieu zijn de dreigende consequenties. Men heeft de juistheid van de analyse in het Rapport van de Club van Rome wel aangevochten. Het zou te pessimistisch zijn over de voorraden grondstoffen in de wereld, en over de mogelijkheden om vervuiling te voorkomen. Intussen, er wordt in het Rapport niet gezegd, dat aan de geschetste problematiek niets te doen zou zijn. Er wordt daarbij ruimte | |
[pagina 142]
| |
gelaten voor verschillen in schattingen: zij betekenen gemeenlijk,dat moeilijkheden zich wat later zouden voordoen. Er wordt echter duidelijk gewezen op een bepaald aspect van onze samenleving, dat tot nu toe te weinig aandacht kreeg, en dat aandacht en actie eist. Daaraan doet niet af dat wellicht hier en daar een iets optimistischer schildering van de feitelijke situatie mogelijk zou zijn. Het gaat er om, dat hier een probleem ligt waaraan wat moet worden gedaan. En daarover is iedereen het eens. Verschil bestaat over de aard en de intensiteit van de maatregelen die nodig zijn. Ook over de prioriteit van de waarden die hier een rol spelen. Het Rapport van de Club van Rome heet: de grenzen aan de groei. Men is zich bewust geworden, dat de economische groei niet onbeperkt kan door gaan. Het is een vraag geworden, of de gehele mensheid de welvaart zou kunnen bereiken van de Verenigde Staten. Amerika, ongeveer 6% van de wereldbevolking, verbruikt 40 tot 60% van de schaarse mineralen. Men heeft berekend, dat de rijke wereld, 30% van de wereldbevolking, 90% van de schaarse goederen verbruikt. Zijn er genoeg grondstoffen om ook anderen die welvaart te bezorgen? Of is de armoede elders voorwaarde voor de gepriviligieerde positie van de rijke landen? In het kort komt de milieuproblematiek neer op dreigende schaarste en vervuiling (die de schaarste weer in de hand werkt, als b.v. de visstand wordt aangetast in de rivieren en de oceanen). Het is begrijpelijk, dat deze problematiek de oorsprong kan zijn van hevige conflicten die vitale belangen betreffen. Het conflictaspect van de milieuproblematiek heeft tot nu toe weinig aandacht gekregenGa naar voetnoot2 In studiegroepen op dit gebied ontbreken gemeenlijk conflictologen en polemologen. Het weinig aandacht geven aan dit conflictaspect kan politiek gemotiveerd zijn: men zou wellicht slapende honden kunnen wakker maken. Anderzijds geldt, dat de bereidheid om maatregelen te nemen zou kunnen worden be- | |
[pagina 143]
| |
vorderd door het inzicht, dat bij uitblijven van die maatregelen gewelddadige conflicten waarschijnlijk zouden worden. Het schaarste-aspect heeft duidelijk relatie met mogelijke conflicten: schaarste kan leiden tot competitie tussen consument-landen bij het zich verzekeren van regelmatige voorziening; schaarste kan ook leiden tot conflict tussen consumentlanden en producentlanden, als de eerste de laatste in een vaste greep willen krijgen ter verzekering van grondstoffen. In zijn rapport aan de Europa-Amerika-conferentie (Amsterdam, maart 1973) zette de Amerikaanse oliedeskundige Waker J. Levy uiteen, dat omstreeks 1980 zowel Japan als West-Europa 75 tot 80% van hun olie uit het Midden-Oosten zouden moeten betrekken (vooral uit Saoudi-Arabië en Iran). Dit percentage zou dan voor de VS 50 tot 55% zijn. Levy verbond hieraan de suggestie, dat de VS, West-Europa en Japan in deze een gemeenschappelijke politiek zouden moeten voeren om zich van de benodigde olie te verzekeren. De politiek zou er onder meer in bestaan, dat zij gezamenlijk aan de bestaande regimes de middelen zouden verschaffen om zich te handhaven tegenover een subversieve bedreiging van linkse bewegingen. Een en ander zou erop neerkomen, dat het Westen en Japan zich zouden opmaken om feodale regimes te beschermen tegen democratische en socialistische tendenties in de Arabische wereld - ter wille van een verzekerde olietoevoerGa naar voetnoot3. Het is van belang hierbij op te merken, dat het hier gaat om olie, en de Sovjetunie op dit gebied een produktieoverschot heeft. Men vraagt zich af, welke maatregelen zullen worden overwogen in geval NAVO en Sovjetblok elkaar schaarse goederen betwisten. Ook de vervuiling kan reden worden van conflikt. De Europese internationale rivieren zijn alreeds geworden tot de riolen van Europa. Vitale belangen kunnen in het geding zijn als de vervuiling het water ongeschikt gaat maken voor be- | |
[pagina 144]
| |
vloeiing of menselijke consumptie. De oceanen dreigen dood water te worden, mede door wat er via de rivieren in gespuit wordt. Zij worden op het ogenblik gebruikt als stortplaats voor afval. Internationale overeenkomstenGa naar voetnoot4 zijn slechts het eerste begin voor een doeltreffende regeling. Nodig is een wereldorganisatie die regels vaststelt, controle uitoefent en registratie verricht van dumping. Daden van de ene staat kunnen levensbehoeften aantasten van de andere. Denkbaar is dat men zich feitelijk gaat verzetten tegen zulke daden, zoals men heeft gedaan tegen Franse atoomproeven op een eilandje in de Stille Oceaan, of tegen de vergiftiging van de Rijn door de lozing van zouten uit de Franse Kalimijnen. Zulke daden kunnen geleidelijk het karakter krijgen van een schending van het mensenrecht op een behoorlijk milieu, vervolgens dat van een internationaal misdrijfGa naar voetnoot5, dat niet meer getolereerd wordt. Juist vanwege de te verwachte opstandigheid ertegen, zouden onduldbare vervuilingsdaden kunnen gaan beschouwd worden als een ‘bedreiging van de internationale vrede en veiligheid’. Zweden heeft in 1968 het milieuprobleem aan de orde gesteld in de VN, hetgeen leidde tot de milieuconferentie van Stockholm in 1972. Uit de discussies in de verschillende VN-organen, en ter conferentie te Stockholm, bleek een duidelijk verschil van mening tussen de rijke en de arme landen. De ontwikkelingslanden staan uiterst wantrouwend tegenover het door de rijke, landen aan de orde gestelde milieuvraagstuk. Zij vrezen, dat milieuoverwegingen zullen leiden tot een streven de economische groei in de wereld te beperken, tot minder aandacht voor hun ontwikkeling, tot het duurder worden van de industrieprodukten, waardoor de ruilvoet met de rijke landen wederom zou verslechteren, tot het instellen van supranationale organen waardoor hun pas verworven onafhankelijkheid zou worden aangetast. | |
[pagina 145]
| |
De arme landen stellen, dat er twee milieuproblemen zijn: het milieuprobleem van de hoogontwikkelde landen, vervuiling door de overvloed, en het milieuprobleem van de ontwikkelingslanden, vervuiling door de armoede (geen riolering in de steden, geen waterleiding etc.). Zij eisen dat het probleem van de ‘armoedepollutie’ voorrang moet hebben boven het ‘vervuilingsprobleem door de rijkdom’. Zij weigeren afstand te doen van de vrijelijke beschikking over hun natuurlijke rijkdommen, en aan globale autoriteiten supranationale beschikkingsmacht toe te kennen. In de milieudiscussie komt een aspect naar voren, dat ook op andere gebieden betekenis heeft: het juiste antwoord op een nieuwe uitdaging waarvoor de mensheid zich ziet gesteld, wordt belemmerd omdat vroegere uitdagingen nog geen adequaat antwoord hebben gevondenGa naar voetnoot6. De emancipatie van de arbeidersklasse in de rijke landen, evenals de emancipatie van de koloniale volken in de wereld, zijn zulke uitdagingen. Er is t.a.v. die groepen (de arbeiders, de arme landen) heel wat geschied in de goede richting. Politieke emancipatie is voor een groot stuk verwerkelijkt, maar nog niet de economische emancipatie. Men eist groter aandeel in het nationaal, resp. wereldinkomen, men eist grotere zeggenschap bij het regelen van de economische verhoudingen. Maar nationaal is de problematiek van het milieu moeilijk te regelen zonder eensgezind optreden daartegen, internationaal valt slechts effectief optreden te verwachten indien rijke en arme landen het met elkaar eens zijn. De minderbedeelden in de rijke landen, evenals de minder bedeelden in de wereld, vragen om groter welstand. Zij zullen niet geneigd zijn aan grote beperking mede te werken als de voor hen ondraaglijke ongelijkheid van inkomen zou blijven voortbestaan. Vandaar dat het noodzakelijk is om hun eis van groei serieus te nemen, ondanks de overtuiging dat voortgaande groei rampzalig worden kan. De milieuproblematiek dwingt tot rechtvaardiger verdeling van het nationaal- en het wereldinkomen. Slechts als aan die eis is voldaan, kan gedacht worden aan heroriën- | |
[pagina 146]
| |
tering van het groeiproces naar minder aandacht voor de materiële welvaart. Slechts als het armoedeprobleem in de wereld zijn scherpte heeft verloren, is er kans op globale instituten: eerste verwerkelijking van een functionele wereldeenheid die ook op ander gebied onontbeerlijk is. De vooruitzichten op het gebied van het leefmilieu - in zijn twee aspecten van schaarste en vervuiling - zijn niet opwekkend. Men kan eraan twijfelen of de juiste maatregelen tot stand kunnen komen in een democratisch proces. Men kan twijfelen of oplossing van de problemen mogelijk is bij behoud van het stelsel van ‘free enterprise’, waarbij het marktmechanisme beslissende betekenis heeft. Men kan vrezen dat nationalisme, het denken in termen van het nationale belang en de nationale opvatting, in de weg zal staan van deugdelijke en doeltreffende maatregelen. Het probleem van de schaarse goederen heeft nieuwe conflictstof toegevoegd aan de reeds bestaande. Schaarste scheidt en verdeelt, als men blijft denken in ‘wij’ en ‘zij’, zoals in onze wereld gebruikelijk is. Het elkaar schaarse goederen (mineralen, fossiele brandstof) betwisten, kan belangen betreffen die beide partijen als levensbelangen beschouwen. Wellicht ligt het iets anders met de vervuiling. Vervuiling kan een dagelijks voelbaar ongemak worden (vieze lucht, ondrinkbaar water), waar men vanaf wil. Internationale samenwerking kan het enige middel zijn om er vanaf te komen. Internationale samenwerking zou direct tastbare vruchten kunnen afwerpen, en dat zou het tot stand komen ervan mogelijk maken en bevorderen. Vervuiling zou kunnen verbinden, en dát bewerkstelligen wat andere motieven nooit hebben kunnen tot stand brengen. Zo zijn er polemologen die, op grond van bittere ervaring, in vragen van wereldeenheid hun hoop niet meer baseren op het natuurlijke goede in de mens, maar op het onnatuurlijke vuile in de wereld. |
|