Polemologie. Een inleiding tot de wetenschap van oorlog en vrede
(1973)–B.V.A. Röling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| |||||||||
6 Functie van oorlog en oorlogsdreigingHeeft de oorlog een functie? Menig land heeft zijn onafhankelijkheid aan een oorlog te danken. Wij in Nederland denken met trots aan onze Tachtigjarige Oorlog waarbij het Spaanse juk werd afgeschud. Zo zullen Amerikanen de functie van de Onafhankelijkheidsoorlog niet gauw onderschatten: daaraan danken wij onze vrijheid, zo stellen zij. Maar ook Canada werd een onafhankelijke soevereine staat - zonder oorlog - maar heel wat later. Gewelddadigheid is wellicht niet de enige weg om aan onduldbare posities een eind te maken, maar het zou wel de snelste weg kunnen zijn. Heeft de oorlog een functie? Als dat waar zou zijn, als de oorlog een rol zou spelen in de vraag van ‘behoud’ of ‘verandering’, dan zou uitbanning van de oorlog alleen mogelijk zijn, als iets anders zijn functie zou kunnen overnemen. Het woord ‘functie’ verdient nadere toelichting. Men kan functie opvatten als ‘welbewust gehanteerd middel om iets te bereiken’, zoals, onafhankelijkheid, of nieuwe markten en afzetgebieden, of toegang tot grondstoffen. Bij dit begrip van oorlogsfunctie past het oorlogsbegrip van von Clausewitz: de oorlog als middel van nationale politiek: ter beveiliging of ter bevordering van belangen. Men kan ook functie opvatten als middel waardoor, niet welbewust bedoeld, bepaalde ontwikkelingen zich voltrekken. Zo zag men in de ontwikkelingsleer van het darwinisme de oorlog als de toetssteen welk volk, in de strijd om het bestaan, mocht blijven voortleven: de ‘survival of the fittest’ zou door de oorlog worden verzekerd, en daardoor zou de oorlog een functie hebben in het omhoog brengen van het mensdomGa naar voetnoot1. | |||||||||
[pagina 71]
| |||||||||
Zo heeft men wel de oorlogsfunctie daarin gezocht, dat de oorlog zou voorkomen dat de mensheid van verveling in slaap zou sukkelen: oorlog en oorlogsdreiging zou de mensheid wakker houden, op haar ‘qui vive, en de prikkel zijn tot actieve vooruitgang. Prof. Leo Polak heeft over dezulken terecht opgemerkt, dat het dan maar beter voor hen is, en dat ze verdienen, zich dood te vervelenGa naar voetnoot2. Zo heeft men de oorlogsfunctie gezien als het middel, door de natuur gehanteerd, om het bevolkingsaantal op een leefbaar peil te houden. Sommige volken doden pasgeborenen als hun aantal te groot wordt: nu men dat niet meer doet, treedt oorlog op als ‘uitgestelde kindermoord’, waardoor het evenwicht weer zou worden hersteld. Deze theorie van BouthoulGa naar voetnoot3 heeft in zoverre een kern van waarheid, dat in een overbevolkte wereld oorlogen gemakkelijker te verwachten zijn, die op ruwe wijze aan die overbevolking een einde zouden kunnen maken. Het is niet te ontkennen, dat wereldoverbevolking zal moeten worden voorkomen als men de vrede in de wereld wil handhaven. | |||||||||
[pagina 72]
| |||||||||
Er bestaat ook de opvatting, dat de oorlog de prikkel bij uitnemendheid is geweest en ook in de toekomst zal zijn, om uitvindingen te doen en de wetenschap verder te brengen. Het is begrijpelijk dat in een oorlog koortsachtig wordt gezocht naar nieuwe technieken op het gebied van de wapenen en van de medische verzorging. En het valt niet te ontkennen, dat de oorlog er daardoor vaak toe heeft bijgedragen om in korte termijn grote ontdekkingen te doen, b.v. op het gebied van de atoomsplitsing. Maar als men dieper op deze zaken ingaat, dan blijkt dat in het algemeen de vredestijd wetenschappelijk produktiever is dan oorlogstijd. De Amerikaanse hoogleraar Nef heeft dat in een grote studie overtuigend aangetoondGa naar voetnoot4. Oorlogen betekenden ontmoetingen van volken en culturen. Vandaar dat zij soms grote gevolgen hadden op cultureel gebied, zoals b.v. de Kruistochten of de Napoleontische oorlogenGa naar voetnoot5. Oorlogen hebben er in het verleden vaak toe bijgedragen dat er verandering kwam in bestaande sociale structuren, dat lagere klassen een betere plaats kregen binnen het nationale verband (b.v. de klasse van de arbeiders in Europa, of de negers in Amerika) of dat onderworpen volken, via de oorlog gevoerd door de moederlanden, de onafhankelijkheid bereikten (na de Napoleontische oorlogen ontstond de emancipatie van Zuid-Amerika, na de Eerste en Tweede Wereldoorlog de emancipatie van Azië en Afrika).
Naast deze ‘functies’, in de zin van niet-bedoelde maar wel plaats hebbende werkingen van de oorlog, kan men ook de disfuncties noemen; de negatieve werkingen, zoals de ontvolking van Midden-Europa door de godsdienstoorlog. Ook kan men de cultuurvernietiging noemen. De geschiedenis toont hoe hoge culturen door oorlog te gronde gingen omdat onderlinge oorlogen zo uitputtend werkten dat de erbij betrok- | |||||||||
[pagina 73]
| |||||||||
ken staten een gemakkelijke prooi werden voor van buiten komende barbaren. De oorlog als uitdunningsproces kan een negatieve selectie betekenen. Een Derde (nucleaire) Wereldoorlog zou wellicht heel wat presteren op het gebied van ontvolking, maar waarschijnlijk zou vooral het technisch hoogst ontwikkelde deel van de mensheid vernietigd worden, hetgeen zeker door ons als negatieve selectie zou worden beschouwd. Ook dient de cultuurontaarding hier genoemd te worden. Onze cultuur is gekenmerkt door de centrale positie die de mens daarin inneemt, zonder onderscheid naar ras, geslacht, taal of godsdienst. Met die specifieke cultuurwaarde is het moderne massaal werkende wapen in strijd. Dat wapen kan alleen gebruikt worden op de basis van een minachting van de mensenwaarde. Het zou niet onmogelijk zijn, dat de cultuurcrisis waarvan men zoveel spreekt niet zozeer wordt veroorzaak door gevoelens van angst maar door gevoelens van schuld. Met geleidelijk gegroeide opvattingen omtrent de waarde van het mensenleven zijn atoombommen op steden, napalm op burgers niet te rijmen.
De doeleinden, die men met oorlog heeft nagestreefd, zijn vele geweest. Men zou kunnen onderscheiden offensieve en defensieve doeleinden, al zijn de grenzen vloeiend en de overgangen vaak onzichtbaar. Bij offensieve doeleinden wordt gestreefd naar het krijgen van nieuwe belangen (verandering van de status quo), bij defensieve naar het verdedigen van bestaande belangen (handhaving van de status quo). Onder offensieve, agressieve oorlogen vallen de bevrijdingsoorlogenGa naar voetnoot6 en de veroveringsoorlogen. Maar als het er om gaat dat zonder terreinuitbreiding geen militaire verdediging mogelijk is, of geen zelfstandig economisch bestaan, dan is het achterliggend motief van zo'n veroveringsoorlog de verdedigingsmogelijkheid. Juist het leven in een competitiesysteem maakt dat vaak in het zich sterker en groter maken de | |||||||||
[pagina 74]
| |||||||||
angst verscholen is, dat anders anderen zich sterker en groter zullen maken, en dat men zich dan op de lange duur niet zal kunnen verdedigen. Zo zijn de koloniale oorlogen in de 19e eeuw, waarbij de Europese staten streefden naar macht over grondstoffenproduktie en afzetmarkten, gedeeltelijk ook te verklaren uit angst dat anders steeds meer gebieden door anderen zouden worden buitgemaakt. Het streven naar meer politieke en militaire macht, dat in vroeger eeuwen ook als duidelijk zelfstandig doel, ter wille van de nationale eer, was voorgekomen, werd later vooral bepaald door de resultaten op economisch terrein: bevorderen van economische groei en veilig stellen van de economie. Offensieve oorlogen zijn er ook op het ideologische vlak: de wil om de eigen opvatting uit te dragen: oorlogen ter verbreiding van het christendom op grond van het bijbelse voorschrift: ‘Gaat en onderwijst alle volkeren’, of ter verbreiding van een bepaalde christelijke opvatting, een katholieke of een protestantse. In onze tijd is de sociaal-economische ideologie een mogelijke bron van oorlogen. Tegenover elkaar staan het stelsel van het vrije particuliere initiatief (in alle schakeringen van liberaal en sociaal kapitalisme) en het stelsel van communisme (waarin geleidelijk ook allerlei schakeringen zich voordoen). De oorlogen hiermede in verband worden vooral gevoerd naar aanleiding van burgeroorlogen in derde landen, zoals wij zagen. Elke ideologie kan tot oorlog leiden als er de neiging groeit geen afwijking in andere landen te dulden. In onze tijd zijn vrijheid en vrede uitdrukking van een intens beleefde opvatting. Die vrijdheidsopvatting houdt in de erkenning van de mensenrechten en de onduldbaarheid van rasdiscriminatie. Dat brengt mede de mogelijkheid, dat men ten strijde zal gaan om bepaalde rasdiscriminatie op te heffen. Men denke aan Zuid-Afrika, RhodesiëGa naar voetnoot7. Elke ideologie kan tot oorlog | |||||||||
[pagina 75]
| |||||||||
leiden als er geen tolerantie is. Wij hebben geleerd tolerant te zijn ten aanzien van religieuze verschillen. We zijn bezig te leren tolerant te zijn voor sociaal-economische verschillen. Kennedy verklaarde terecht dat, zolang die verschillen bestaan, we moeten trachten de wereld te maken ‘safe for diversity’. We zijn er nog niet aan toe om tolerant te zijn voor humaniteitsverschillen. De mensenwaarde is voor velen de hoogste waarde. Maar als dat zo is, dan is het moeilijk om tolerant te zijn ten aanzien van onmenselijkheid. Zelfs de vredesideologie kan tot oorlog leiden: de oorlog om de oorlog af te schaffen of te verhinderen. Zo zijn er wel in onze tijd, die het bombarderen van de Chinese atoomcentrales bepleiten, om te voorkomen dat China in staat zou zijn om in de toekomst nucleaire oorlogen te voeren. Er waren tijden, dat staten uit waren op het uitbreiden van hun macht, uit waren op vergroting van hun grondgebied of het politiek aan zich onderwerpen van andere staten. In de ‘oude wereld’ is, mede door de ondraaglijkheid van de oorlog, dit agressieve element teruggedrongen op het gebied van het militair-politieke maar lang niet op het gebied van het economische en het ideologische. Op het militaire gebied overweegt voor menigeen de gedachte van veiligheid, het veilig stellen van het bestaande, dus niet meer het eigen imperialisme maar slechts de zorg dat men niet het slachtoffer zal worden van het imperialisme van anderen. Dat komt duidelijk tot uiting in de militaire leuze: ‘peace is our profession’. Zelfs als alle staten op het militair terrein slechts uit zouden zijn op veiligheid, ‘security’, zou daardoor het oorlogsgevaar niet zijn geweken. Want veiligheid zal voor menigeen slechts aanwezig zijn als hij iets sterker is dan de tegenstander. Maar die opvatting heeft de tegenstander wellicht ook. Vandaar de mogelijkheid van wapenwedloop in een statenverhouding die slechts door veiligheidsgedachten wordt beheerst. Daarbij komt ook nog dat de grenzen tussen offensieve en | |||||||||
[pagina 76]
| |||||||||
defensieve oorlogen vaak vaag zijn. Maar het begrip defensieve oorlog is eenvoudig: de oorlog ter verdediging van bestaande belangen. Duidelijkste voorbeeld: de verdediging tegen de vijandelijke militaire aanval. Daartegen mag men zich vanzelfsprekend verdedigen. Dat wordt uitdrukkelijk erkend in art. 51 van het VN-Handvest. Maar het is begrijpelijk dat het gedrag van de aangevallen staat op politiek, militair, economisch, ideologisch gebied, zó kan zijn geweest, dat de militaire aanval als reactie daarop plaats had. De militaire aanval van de ander kan geprovoceerd zijn, kan gedaan worden onder het motto van verdediging tegen b.v. economische of ideologische agressieGa naar voetnoot8. Of ook als verdediging tegen dreigende toekomstige macht van de aangevallen staat. Men spreekt dan wel van preventieve oorlog, de oorlog die wordt begonnen in de overtuiging dat de tegenstander zich krachtiger aan het maken is om straks zelf aan te vallen. Het is duidelijk dat dit motief van zelfverdediging tegen toekomstige aanval soms in alle oprechtheid kan bestaan, maar de gehele geschiedenis door is misbruikt door agressoren die een moreel motief nodig hadden voor hun misdadige plannen. Men spreekt niet alleen van defensieve oorlog in het geval dat men militair wordt aangevallen of met een toekomstige aanval wordt bedreigd, maar ook in andere gevallen, zelfs als men zelf met het vechten begint. Dat gaat over de omstandigheden waarbij elders bestaande belangen van de staat worden aangetast, b.v. zijn onderdanen elders worden vermoord of van hun bezittingen worden geroofd. Staten hebben heel wat belangen buiten hun grondgebied, t.a.v. hun eigen mensen, hun bezittingen, hun gebruikelijke activiteiten. In de Suez-oorlog, naar aanleiding van de onteigening van | |||||||||
[pagina 77]
| |||||||||
de Suezkanaalmaatschappij, begonnen Frankrijk en Engeland een aanval op Egypte ter verdediging van hun belangen bij het kanaal en de vrije vaart daar doorheen. De Verenigde Staten rechtvaardigden hun optreden in de Dominicaanse Republiek met het feit dat Amerikanen daar in gevaar verkeerden en beschermd moesten worden. Juist in verband met dit soort offensieve, agressieve oorlogen ontwikkelde zich het begrip van de rechtvaardige oorlog ‘bellum justum’. Het ging daar om de vraag wanneer een staat zelf mocht beginnen, de oorlog mocht ontketenen. Die leer is in de geschiedenis gebruikt als protest tegen de oorlog en als pleidooi voor de oorlog. Toen de Christenheid in de eerste eeuwen nog ondergronds leefde, was er de algemene veroordeling van de oorlog en de militaire dienst. Met de bekering van Constantijn, en het samengaan van Kerk en Staat, ontstaat de leer van het ‘bellum justum’ als pleidooi: culminerend in de Kruistochten waartoe de pausen zelfs opriepen. In Spanje ontstond een levendige discussie naar aanleiding van de wrede praktijken van Cortès en Pizarro, imperiumbouwers en rovers. Er waren twee groepen: degenen die het recht bepleitten om vreemde volken te onderwerpen om vervolgens het evangelie te brengen, en degenen die wel het recht opeisten om het evangelie te brengen, maar slechts het recht erkenden ten oorlog te gaan als die missie werd verhinderd of de bekeerden onheus werden bejegend. Vitoria behoorde tot de laatste groep, evenals Bartolome de Las Casas. Bij hen werd de leer van het bellum justum gebruikt als protest. Het dispuut werd openbaar uitgevochten in een ‘teach-in’ waar Keizer Karel V bij tegenwoordig was (1550). Hugo de Groot bouwde het begrip rechtvaardige oorlog in een volkenrechtelijk systeem, waarin de oorlog als middel werd aanvaard van rechtshandhaving, het laatste middel, de ‘ultima ratio’. De oorlog werd daardoor wel aan banden gelegd, maar intussen toch als middel tot rechtshandhaving aanvaard! En het waren de staten zelf die uitmaakten of zij rechten hadden, of hun rechten waren geschonden, of geen ander middel van rechthandhaving toereikend was. Vandaar dat een dergelijk rechtssysteem vanzelfsprekend telkens leidt | |||||||||
[pagina 78]
| |||||||||
tot oorlog, een oorlogssysteem is dat in het atoomtijdperk niet meer bruikbaar is. Het is goed in dit verband enkele eisen van het begrip ‘rechtvaardige oorlog’ te noemen:
Het is duidelijk dat een totale nucleaire oorlog, die zeker wederzijds vernietiging teweeg zou brengen, niet meer een redelijk middel is ter verdediging van rechtsbelangen, en dat het ook zeer twijfelachtig is of men daardoor de rechtsbescherming zal bereiken. Er is de grote mogelijkheid, dat er geen belangen en geen mensen meer zouden overblijven. Vandaar dat de VS niet ingrepen in de Hongaarse crisis van 1956. Maar kleine oorlogen, beperkte oorlogen, zonder de zwaarste wapenen, en met beperkte legers en op beperkte gebieden gevoerd, zouden als zodanig nog wel als rechtvaardige oorlog gehanteerd kunnen worden. Maar dan is er altijd het gevaar, dat ze uit de hand lopen, geleidelijk verhevigen (‘escalation’), en dan zouden leiden tot de totale oorlog die tot elke prijs vermeden moet worden. Vandaar dat in het Handvest van de VN elke oorlog wordt verboden (art. 2 lid 4) behalve de oorlog in verdediging tegen gewapende aanval (art. 51), dat is dus de oorlog die alreeds door de ander is begonnen. De staten houden zich vaak niet aan dit verbod. In beginsel is het echter te begrijpen, dat als er zo nu en dan gebruik van geweld nodig zou zijn (b.v. als een land zich aan genocide schuldig zou maken), de hantering ervan overgelaten zou moeten worden aan de VN | |||||||||
[pagina 79]
| |||||||||
zelf. De noodzakelijke herziening van de oude leer van de rechtvaardige oorlog zou kunnen meebrengen, dat het recht om geweld te gebruiken in deze gevallen strikt gereserveerd zou worden voor de VN als enig bevoegd gezag.
Het oorlogsverbod is allereerst ontoereikend omdat de staten zich er niet aan houden, en allerlei ‘doctrines’ hebben ontwikkeld om de toepasselijkheid te beperken: de Sovjetunie t.a.v, ‘bevrijdingsoorlogen’ en t.a.v. geweldgebruik binnen het Sovjetblok om een juiste communistische levenswijze te verzekeren (de Brezjnew-doctrine); de V.S. t.a.v. communistische onwentelingen in Latijns-Amerika (de Johnson-doctrine); de jonge landen t.a.v. de strijd tot dekolonisatie. Er is nog een andere reden waarom het oorlogsverbod geen solide basis is voor vrede: het oorlogsverbod betreft alleen de Clausewitz-oorlog en heeft geen betekenis voor de onbedoelde en ongewilde oorlog. Juridische regeling die ook deze onbedoelde oorlog zou willen raken, zou het gevaarlijk internationaal verkeer moeten treffen, waarin de oorlog als ‘verkeersongeluk’ kan voorkomen. Wat betreft de nucleaire oorlogen vormen deze laatste soort oorlogen het grootste gevaar. Juridische regeling die het internationaal verkeer minder gevaarlijk maakt kan betreffen de wapensituatie (beperking van het nu bestaande soevereine recht van een staat tot onbeperkte bewapening), het armoedeprobleem, de mensenrechten, het milieu, de interventie, de vreedzame coëxistentie en vooral de nationale soevereiniteit. Tot nu toe werd gesproken over oorlogsfuncties en oorlogsdoeleinden. Die moeten wel onderscheiden worden van de functies en doeleinden van de dreiging van of met geweld. Dat is de vraag van de werking van het feit, dat er in staten een militaire macht bestaat, en de vraag welk effect een staat door dreiging met die macht kan hebben. Men noemt het tegenwoordige stelsel waarin staten met elkaar verkeren wel een ‘dreig-stelsel’, ‘threat system’, waarbij tweeërlei aspecten moeten worden onderscheiden: de uitwerking van het simpele bestaan van de macht van de andere, en de uitwerking van bedreigingen met die macht die doelbewust door de ander geuit worden. Macht is in staat verandering van de geldende toestand te | |||||||||
[pagina 80]
| |||||||||
voorkomen. Zolang Engelse militairen in Egypte bij het kanaal gelegerd waren, zou naasting van het kanaal onmogelijk zijn geweest op vreedzame wijze. Men zou de deurwaarder die het hoofdgebouw van de Kanaal Maatschappij kwam verzegelen eenvoudig hebben weggeduwd of hem de toegang hebben ontzegd. Actie van Egypte zou alleen mogelijk zijn geweest door verjaging van het Engelse leger, dat is een door Egypte begonnen oorlog met Engeland. Maar toen in juni 1956 de laatste Engelsen waren vertrokken, was de baan vrij tot allerlei actie in Egypte zelf. Daarop kon Engeland allerlei bedreigingen uiten, maar men behoefde dat niet te geloven, en in ieder geval ging de verantwoordelijkheid van het ontketenen van de oorlog nu liggen bij Engeland. Feitelijke macht heeft een onmiskenbare stabiliserende, handhavende functie. Als zij duidelijk is, markeert zij scherp de grenzen van mogelijkheden. En het is goed als mogelijkheden duidelijk gemarkeerd zijn. Zoals het goed is als staatsgrenzen duidelijk gemarkeerd zijn, dat bevordert ten minste de negatieve vrede (het uitblijven van geweldpleging). Twijfel leidt ook hier tot moeilijkheid. Zekerheid omtrent de macht voorkomt de gelegenheid voor de ander om verandering te bewerken. Als die gelegenheid er wel is, dan schept zij verleiding. Zoals de gelegenheid de dief maakt (tussen mensen) zo kan de gelegenheid de agressor maken (tussen staten). Militaire machteloosheid is terecht een soort passieve provocatie genoemd. De geweldpleging tegen Tsjechoslowakije in 1968 berustte op de uitzichtloosheid van Tsjechische weerstand. Bij de vraag of de Sovjetunie geweld zou gebruiken tegen Joegoslavië speelde een belangrijke rol, dat Joegoslavië zich klaar maakte om weerstand te bieden, en dat hier de blokgrenzen niet scherp zijn getrokken, en dus met mogelijke westerse reactie moest worden rekening gehouden. Dreiging heeft ook een stabiliserende functie. Dat is een factor die het oorlogsprobleem zo ingewikkeld maakt. Want afbreken van de macht brengt risico's mee. De vraag is welke risico's groter zijn: die van een zich steeds meer bewapenende wereld (= het blijven zoeken van veiligheid in macht) of het zoeken van veiligheid met andere middelen. Eenzijdige ontwapening is daarom als algemeen systeem in onze wereld te gevaarlijk. Maar ook wederzijdse ontwapening brengt nieu- | |||||||||
[pagina 81]
| |||||||||
we risico's mee. De neiging bestaat om bekende risico's lager te schatten dan de onbekende. Zo is menigeen geneigd de risico's van bewapening en wapenwedloop lager aan te slaan dan de risico's van ontwapening. Terecht echter verklaarde Kennedy, dat de risico's van (gezamenlijke) ontwapening verbleken bij de risico's van de wapenwedloop. Het is het dilemma van onze tijd, dat de totale oorlog ondraaglijk en de beperkte oorlog te gevaarlijk geworden is, maar dat de dreiging die van militaire macht uitgaat niet zonder meer gemist kan worden, en dat staten nog geen afstand willen doen van het bedreigen van de ander met wapenactie. Op het ogenblik wordt de handhaving van de vrede vooral gezocht in de afschrikking, in de dreiging met militaire macht. Daarvoor, zo zegt men, is een machtsevenwicht nodig, een zekere mate van machtsgelijkheid. Immers, bij ongelijkheid zou de sterkere in de verleiding kunnen komen om in een geschil zijn macht te laten gelden, en via een oorlog als overwinnaar zijn wil op te leggen. Intussen, machtsgelijkheid (die overigens zeer moeilijk te berekenen valt, daar niet alleen de aanwezige strijdmiddelen een rol spelen, maar ook de kundigheid, het moreel, de inzet, de geografische omstandigheden, de mogelijke allianties en zoveel meer) is niet nodig om de ander van agressie af te schrikken. De aanvaller zal ook rekening houden met de schade, die hij in een oorlog zal lijden, en hij zal die kosten afwegen tegen het mogelijke gewin. Ook bij ongelijke macht kan een staat een ‘nuisance value’ hebben, die voldoende afschrikkend kan werken. De Vietnamoorlog heeft getoond hoeveel schade de sterkere kan lijden - anders gezegd: hoeveel schade te verwachten valt als men een zwakkere wil dwingen in door hem van levensbelang geachte kwesties. In de praktijk streven de staten echter meestal naar machtsoverwicht, en zij voelen zich gemeenlijk pas veilig als zij over superieure militaire macht beschikken. Daar de machtigste zich meestal rechtschapen en vredelievend acht, zal hij zijn overmacht gemeenlijk als volstrekt legitiem beschouwen. Niemand heeft immers van hem iets te vrezen, en niemand kan dus op goede gronden bezwaar maken tegen zijn overmacht. Daartegenover stelt dan die zich zo vredelievend ach- | |||||||||
[pagina 82]
| |||||||||
tende supermacht, dat bewapening door andere staten nauwelijks nodig is - ze worden immers door hem niet bedreigd. En als zulke staten toch tot bewapening overgaan, worden hun door die sterkste staat sinistere bedoelingen toegeschreven. De boven omschreven houding is typisch geweest voor de Verenigde Staten, in de tijd dat een duidelijke nucleaire en conventionele overmacht aanwezig was. Men eiste het recht op, superieure wapens te hebben. Tot op de dag van vandaag kan men in verband met de Sovjet-Russische wapenvermeerdering horen: het machtsevenwicht wordt verstoord, want onze overmacht wordt aangetast. Ook NAVO-uitspraken gaan in die richting, vooral in verband met de toenemende Russische zeemacht. Voor het eerst immers verschijnen Sovjet-oorlogsschepen in oceanen waar vroeger de Amerikaanse vloot alleenheerser was. Als ‘machtsevenwicht’ een positieve rol toekomt in internationale verhoudingen, dan kan men dit bereiken van enig evenwicht op de oceanen slechts positief waarderen. Wangedrag van Amerika, zoals in Vietnam, zou niet mogelijk geweest zijn als in de Stille Oceaan ook de Sovjetunie over een oorlogsvloot van betekenis zou hebben beschikt. Dat wangedrag werd mogelijk gemaakt door de volstrekte alleenheerschappij op zee. Die weelde heeft Amerika niet kunnen dragen, evenmin als in de Middellandse Zee (Libanon). Intussen is recentelijk, ter gelegenheid van de SALT I overeenkomsten (Mei 1972), tussen de Verenigde Staten en de Sovjetunie het beginsel van machtsevenwicht, van pariteit, erkend. In die overeenkomsten wordt uitdrukkelijk gesteld, dat men op zo kort mogelijke termijn een einde wil maken aan de nucleaire wapenwedloop. En daarvoor is nodig, om het principe van superioriteit prijs te geven. In bovenstaande beschouwingen werd ervan uitgegaan, dat het machtsevenwicht kan bijdragen tot vredeshandhaving. Daarmede is niet in strijd, dat na een oorlog die door een van de partijen verloren wordt, de vrede tot stand komt via een duidelijk gebleken machtsongelijkheid. En dat die vredesverhouding lang kan blijven bestaan, als de overwinnaar zijn machtsoverwicht kan handhaven zonder daarvan ondraaglijk misbruik te maken. Het is vanzelfsprekend, dat in een | |||||||||
[pagina 83]
| |||||||||
conflictsituatie de zwakkere, die zich van zijn onmacht bewust is, een gewapende strijd zal willen voorkomen door toe te geven, om op deze wijze nog iets gunstiger voorwaarden te bedingen, dan verwacht zouden kunnen worden na oorlog en nederlaag. Een van de redenen, waarom oorlog vroeger ontstond, is ongetwijfeld de ongelijkheid in de perceptie van de machtspositie, waardoor beide partijen menen dat door oorlog méér valt te bereiken dan door onderhandeling. Het is de vraag of die analyse van de oorlogsoorzaken nog in onze tijd opgaat voor de verhouding tussen nucleaire mogendheden. Tussen hen is immers de oorlog niet meer een redelijk middel van politiek - de onvermijdelijke wederzijdse schade is te groot gewordenGa naar voetnoot9. Vandaar dat in onze tijd vredespolitiek méér te maken heeft met de vraag of door een bepaalde politiek al dan niet te grote risico's worden genomen. Vredeshandhaving door afschrikking, en de daarmede samenhangende wapenwedloop, wapenhandel, ‘arms research’ en onevenredig grote invloed van het ‘militair-industrieel complex’, is wel een zeer riskante wijze van vredesverzorging. Zij betekent, dat de vrede wordt beoogd door de bereidheid tot oorlog, en - gezien de tegenwoordige wapens - de bereidheid tot genocide. Daarop zal nader worden ingegaan in het hoofdstuk over het wapenprobleem. |
|