Polemologie. Een inleiding tot de wetenschap van oorlog en vrede
(1973)–B.V.A. Röling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
5 Oorlog en koude oorlogWe behandelden in het vorige hoofdstuk de verschillende wijzen, waarop staten met elkaar kunnen verkeren en op elkaar invloed kunnen uitoefenen. We stelden vast dat ze op de verschillende niveau's agressief of defensief konden optreden, en wezen erop, dat dit alles zich afspeelt binnen een stelsel van internationale verhoudingen dat overwegend een competitiestelsel is maar waarin integratietrekken te vinden zijn. De uitersten zijn hier volledige competitie en volledige integratie.
Het is vanzelfsprekend, dat in het gegeven patroon van statenverhoudingen de grote staten zich anders gedragen dan de kleine. Het gaat ook de grote om belangenbeveiliging en belangenbevordering. Maar de kleine staten zijn gemeenlijk reeds lang overtuigd, dat zij als machtelozen zich in veel moeten leren schikken, dat zij genoegen moeten nemen met minder veiligheid, dat zij gebaat zijn bij een voorzichtige politiek, en dat zij, b.v. op het gebied van het militaire, méér bedreigd worden dan bedreigen. Zij zullen zich graag in groepen verenigen om daardoor, gezamenlijk, méér te betekenen in het krachtenspel der internationale verhoudingen. Zij hebben de bijzondere positie dat zij zich soms scharen onder de vleugels van de ene grote staat b.v. Amerika, om zich beveiligd te weten tegen de macht van de andere grote staat, b.v. de Sovjetunie. Intussen kunnen zij, door het nauwe bondgenootschap met zo'n grote staat, betrokken raken in de buitenlandse politiek van die staat, die, juist als grote staat, méér agressieve aspecten kan hebben dan aan de kleine staat lief is. Op menig punt hebben grote en kleine staten tegengestelde belangen. Men zou kunnen zeggen, dat in de staten- | |
[pagina 60]
| |
wereld nog feodale verhoudingen bestaan, die tussen mensen reeds lang zijn afgeschaftGa naar voetnoot1. De economische verhoudingen tussen staten doen in veel opzichten denken aan vroegere economische verhoudingen tussen mensen, verhoudingen zoals zij golden in de vorige eeuw. Zij worden beheerst door een marktmechanisme, dat nog niet door een centrale instantie wordt bijgestuurd ten bate van de zwakkere. Het stelsel van internationale betrekkingen ziet er anders uit indien men vooral denkt aan de betrekkingen van VS, Sovjetunie en China, dan wanneer men vooral ziet naar de statenrelaties b.v. in EuropaGa naar voetnoot2. Die tegenstelling tussen de groten en de kleinen is een niet te verwaarlozen aspect. Verdeling van de wereld in nucleaire en niet-nucleaire machten is er één kant van. Maar er zijn belangrijke andere tegenstellingen, die een rol spelen in het oorlogsprobleem.
Ik wil er hier drie noemen. Allereerst de tegenstelling die gemeenlijk wordt aangeduid als de tegenstelling West-Oost, de tegenstelling van de ‘Koude Oorlog’, de tegenstelling dus van wat wij ‘de vrije wereld’ noemen met ‘het Communistische blok’. In die tegenstelling speelt de confrontatie van Amerika en Rusland, de twee grote machten die als supermachten uit de Tweede Wereldoorlog te voorschijn kwamen. Oorspronkelijk behoorde China tot het Sovjetblok. Sinds het zich daaruit los maakte speelt het een zelfstandige rol als supermacht -in-wording, die als de nodige technische ontwikkeling zou worden bereikt met zijn 750 miljoen inwoners een bedreiging zou kunnen zijn voor beide andere supermachten.
Er is ook de tegenstelling Noord-Zuid, tussen de rijke landen en de arme landen. Het verontrustende is dat de afstand tussen de arme en rijke landen niet kleiner wordt, maar groter. Armoede is een betrekkelijk begrip. Men wordt zich armoede als zodanig bewust in vergelijking met rijkdom vroeger, of | |
[pagina 61]
| |
rijkdom van anderen. Vandaar dat het groter worden van de afstand betekent een verheviging van het armoede-probleem.
Er zijn nog meer tegenstellingen tussen de volken en staten, zoals b.v. de rastegenstelling, de tegenstelling tussen blank en niet-blank. Dat is een tegenstelling die destijds door de blanken is gemaakt. De blanken voelden zich superieur en zij waren ook in staat om de niet-blanke wereld voor een groot deel aan zich ondergeschikt te maken, in het koloniale stelsel, waarbij in alle varianten van hevigheid discriminerend tegen de niet-blanken werd opgetreden. Geleidelijk is bij ons, dus in de blanke wereld, in de meeste staten de gelijkheid van rassen in beginsel aanvaard. In 1919 werd nog geweigerd om in het Handvest van de Volkenbond de rasgelijkheid op te nemen. Dat geschiedde wel in het Handvest van de VN van 1945. Maar nu ontwikkelt zich hier en daar, in een overigens begrijpelijke reactie, een discriminatie ten nadele van de blanken. Op de conferentie van Moishi verzette zich China tegen de deelneming door de Sovjetunie aan deze Afro-Aziatische Conferentie: voor blanken is hier geen plaats, was het argument. Kort gezegd: de Oost-West tegenstelling is afnemend, de Noord-Zuid tegenstelling is toenemend, en de blank-niet blank tegenstelling is veranderend.
Als we deze tegenstellingen overzien dan is het opvallende, dat ze dwars door elkaar lopen. Grote en kleine staten vinden we in elke andere tegenstelling, arme en rijke landen in Oost en West. Er is een enkel niet-blank land dat behoort tot de rijke landen (Kuwait, Japan). Maar gemeenlijk valt de lijn die rijke en arme landen scheidt samen met de kleurlijn. Dat maakt die welvaartstegenstelling zo bijzonder gevaarlijk.
De Oost-West tegenstelling heeft, toen zij als Koude Oorlog ontbrandde, in het begin vooral een militair karakter gehad. Men vreesde dat de tegenpartij militair zou aanvallen. Die vrees bestond aan beide kanten: Amerika en West-Europa vreesden de grote Russische legers die niet ontbonden werden | |
[pagina 62]
| |
na de oorlog. De Sovjetunie vreesde de atoommacht van Amerika, en onderging die als een bedreigingGa naar voetnoot3. Vóór alles is de ‘Koude Oorlog’ getypeerd door die wederzijdse angst, die tot herbewapening aan beide kanten leidde. In de NAVO ontstond een enorm militair apparaat, met gewone en met nucleaire wapens. In de Sovjetunie stond men jaren machteloos tegenover het Amerikaanse atoombommonopolie. Dat was de tijd van de grootste hevigheid van de Koude Oorlog. Maar in korte tijd kreeg de Sovjetunie ook atoomwapens en raketten. Daardoor verdween de Amerikaanse militaire overmacht. Op het ogenblik is er nog geen gelijkheid van de macht - Amerika is enige malen sterker -, maar is er wel ‘het evenwicht van de verschrikking’, men kan elkaar vrijwel vernietigen. Amerika kan dat enige malen, maar éénmaal is wel genoeg. Intussen is deze gelijktrekking van de macht gepaard gegaan met een vermindering van de spanning. We spreken van dooi in de Koude Oorlog. De Sovjetunie voelt zich veiliger door haar macht, en heeft ook in de Hongaarse crisis (1956) en de militaire interventie in Tsjechoslowakije (1968) kunnen constateren, dat de VS geen werldoorlog durfde riskeren. Analyse van de structuur van de Russische militaire macht heeft achteraf getoond, dat men daar nooit op militaire wereldverovering uit was. De militaire structuur daar wees op streven naar beveiliging eerder dan op militaire agressie. Daarop wijst de militaire structuur nog steedsGa naar voetnoot4. Dat komt ook in het aantal raketten en de soort bommen die men gemaakt heeft tot uiting. De meest markante trek van de Koude Oorlog is de wederzijdse angst. | |
[pagina 63]
| |
De angst voor het communisme is er geweest sinds de Russische revolutie van 1917. En terecht. Men moest het communisme wel vrezen, in een kapitalistische wereld waar de sociale rechtvaardigheid in vele staten nog veel te wensen overliet, en waarin het koloniale stelsel door het communisme werd bedreigd. Er was destijds werkelijk reden het te vrezen door de mogelijkheid van succesvolle ideologische agressie. Het is de vraag of men er goed aan deed zich tegenover die ideologische agressie militair te weer te stellen. Tegen de verleiding van het communistisch systeem paste eerder de verwerkelijking van meer sociale gerechtigheid in eigen huis (betere sociale wetgeving) en méér politieke gerechtigheid in de wereld (dekolonisatie). Naarmate men dat bereikt: een redelijk sociaal-economisch stelsel intern, en de dekolonisatie, behoeft men de ideologische agressie minder te vrezen. Wie is nog bang in West-Europa dat de communisten ideologisch zullen winnen? De kleine politieke aanhang van de communistische partijen maakt angst op dit punt onredelijk. Maar de economische dekolonisatie heeft nog niet haar beslag gekregen. Op dit punt is de wereld van het ‘free enterprise’ nog kwetsbaar, en kan de communistische doctrine nog wervende kracht hebben in landen die zich uitgebuit en economisch beheerst voelen. In Amerika ligt dat misschien ook anders. Daar is een negerprobleem, en daar is een armoedeprobleem vooral in Latijns-Amerika. En ook is er minder sociale overheidszorg, zodat bij ongunstige economische omstandigheden wellicht méér de wanhoopsdaad van extremisme te vrezen valt. En men vreest in Amerika zéér dat de Derde Wereld de kant van het communisme zal opgaan. Destijds, vlak na de Tweede Wereldoorlog, heeft men in Amerika terecht gemeend, dat het na de oorlog verwoeste en verarmde Europa gemakkelijk in wanhoop een uitweg uit de ellende zou kunnen zoeken door een dictatoriaal bewind van communistische aard. Men heeft die mogelijkheid uitgeschakeld door de Marshall-hulp: een economische verdediging tegen een mogelijke ideologische agressie. Hier blijkt al hoe agressie op bepaald met name ideologisch gebied kan gepareerd worden met activiteit op een ander met name economisch gebied. Dat is vooral van belang in ver- | |
[pagina 64]
| |
band met het armoedeprobleem van de ‘Derde Wereld’, de ontwikkelingslanden.
De Koude Oorlog is een verdeling van de blanke, rijke wereld. De Derde Wereld, vooral de Aziatische en Afrikaanse staten hebben zich daarbij afzijdig willen houden. Zij voelden er niet voor om partij te kiezen in een strijd, die zij niet als de hunne beschouwden. Dat is destijds door de leiders van de blokken aan de jonge landen zeer kwalijk genomen. Amerika wenste dat de jonge landen voor Amerika zouden kiezen, Foster Dulles noemde de neutraliteit in de Koude Oorlog immoreel. Zijn tegenspeler Stalin noemde de Aziatische leiders die zich eerder om nationale onafhankelijkheid bekommerden dan om kapitalisme of communisme, zoals Nehroe en Soekarno, ‘Lakeien van het imperialisme’. De tegenwoordige houding van Amerika en de Sovjetunie tegenover de jonge landen is een andere geworden. Men aanvaardt hun ‘afzijdigheid van de Koude Oorlog’, maar vreest echter dat de ander zal trachten om de jonge landen in zijn blok te trekken, in het proces van verandering dat die staten ondergaan. De Sovjetunie heeft als officiële buitenlandse politiek: hulp en steun aan revoluties waarin men het kapitalistische juk wil afschuddenGa naar voetnoot5. De Verenigde Staten hebben sinds 1947 de Truman-doctrine, waarin de Amerikaanse regering zich bereid verklaarde op verzoek militaire hulp te verlenen aan iedere regering die zich bedreigd voelde door ‘armed minori- | |
[pagina 65]
| |
ties or outside pressure’Ga naar voetnoot6. De Eisenhouwer-doctrine hield in, dat de VS bereid waren de leegten op te vullen die zouden ontstaan als Europese machten zich terugtrokken uit bepaalde gebieden (het Midden-Oosten). Volgens de Johnson-doctrine zal Amerika geen tweede Cuba dulden op het Westelijk halfrondGa naar voetnoot7. In feite pleegt de Sovjetunie linkse rebellen te steunen, en de VS rechtse regeringen hulp te bieden om ze in het zadel te houden. Het is begrijpelijk dat de supermachten elkaar telkens in deze strijd om de Derde Wereld ontmoeten. Vietnam is een voorbeeld. Daar stond een Amerikaans leger van een half miljoen man tegenover Russische en Chinese wapens, zonder dat dit oorlog betekende tussen de VS en de Sovjetunie of ChinaGa naar voetnoot8. De middelen van beïnvloeding zijn ideologisch en economisch, soms ook militair. Vlak na de oorlog was de Sovjetunie arm, en nauwelijks in staat economische hulp te geven. In die tijd lag de activiteit van de SU vooral op het ideologische vlak (propaganda en scholing). Toen de SU ook de welvaart en rijkdom bereikt had, ging het ook economische hulpverlening in dienst stellen van het winnen van vriendschap. Hulpverlening, als middel om politieke invloed te krijgen en politieke invloed te winnen is door Amerika gebruikt, van de Marshall-hulp tot de ‘Alliance for Progress’. Ook in de SU was de economische hulp vooral politiek gemotiveerd, hulp- | |
[pagina 66]
| |
middel in de Koude Oorlog. De Koude Oorlog heeft dus ook wel goede aspecten: hij bevorderde behalve de dekolonisatie ook de ontwikkelingshulp! Men heeft echter moeten constateren dat hulp niet gemakkelijk leidt tot vriendschap. Deskundigen spreken van de mysterieuze wet waardoor de vriendschap omgekeerd evenredig is aan de verleende hulp. Het is nu eenmaal gemakkelijker te geven dan om te ontvangen. De ontvanger wordt gekwetst in zijn eigenwaarde, geërgerd door de pretentie van de gever om zich te blijven bemoeien met het gegevene en er voorwaarden aan te verbinden. Alle ongelukken die uit hulp voortvloeien worden aan de gever verweten. Het lijkt me dat de genoemde wet inderdaad geldt. Zij kan verklaren dat zowel de VS als de SU hoe langer hoe minder geneigd zijn om geld voor ontwikkelingshulp beschikbaar te te stellen. Dat komt mede daarom, omdat die hulp met Koude-Oorlogargumenten werd gemotiveerd. In de arme landen zijn grote veranderingen op til. Men wil vooruit, men wil groter welvaart. Maar vooruitgang is onverenigbaar met het oude systeem van feodale orde en kaste, met bestaande religieuze en morele opvattingen. Verandering is daarom ook moeilijk intern op vreedzame wijze te bereiken, want die staten kennen nog niet een procedure van verandering zoals die bij ons, na eeuwen van democratische ontwikkeling, is gegroeid. Vandaar de talrijke gevallen van interne geweldpleging, revoluties, staatsgrepen. De Amerikaanse minister van Defen^sie McNamara noemde 149 gevallen van gewelddadig oproer, opstand en revolutie in de laatste acht jaar, waarvan er 148 in de arme landen plaats haddenGa naar voetnoot9. McNamara wijt die onrust vooral aan de wanhoop over te geringe en te langzame ontwikkeling. Dat kan een reden zijn. Ook te snelle ontwikkeling kan tot interne onrust leiden, omdat een deel van de bevolking zo'n snelle ontwikkeling (waarbij allerlei gevestigde sociale en religieuze waarden wor- | |
[pagina 67]
| |
den aangetast) mentaal niet kan verwerken. Beperkt houden van de ontwikkeling is echter onmogelijk. De bevolkingsexplosie onder invloed van de medische maatregelen eist intensiever landbouw en industrialisering. Als het armoedeprobleem blijft bestaan in een steeds breder worden van de kloof tussen arme en rijke landen, zou een Koude Oorlog groeien tussen Noord en Zuid, die constante bedreiging zou zijn van de vrede in de wereld. Omwentelingen in de jonge landen zijn voor de supermachten van belang, omdat wisseling van de regering betekenen kan dat men een andere internationale politiek volgen gaat, steun gaat zoeken bij Moskou of Peking in plaats van bij Washington of omgekeerd. Begrijpelijkerwijs verklaarde McNamara dat een burgeroorlog in een land aan de andere kant van de aardbol een veiligheidsprobleem opleverde voor de VS. Als dat zo is, dan wacht men de uitslag niet gelaten af, maar zal ingrijpen om een gunstige uitslag te bevorderen. Maar als men dat doet, openlijk of in het verborgene, dan wacht de andere partij ook niet af, en zal op zijn manier zijn belangen pogen veilig te stellen. Zo ontstaat de internationalisering van de burgeroorlog, waarbij de tegenstanders van de koude oorlog elkaar, openlijk of verborgen, ontmoeten in een derde land. Bij de beschrijving van de bestaande statenverhouding werd gewezen op de mogelijkheid, dat die verhouding er een kon zijn van vriendschap of van vijandschap, van vrede of oorlog. Dat die mogelijkheid bestaat, is typisch voor de statenanarchie, waarbij geen macht en gezag boven de staten aanwezig is. Bij vitale geschillen erkent dit stelsel de beslissing door de macht, de militaire strijd, ter bepaling wiens wil zal zegevieren. Die vriend- of vijand verhouding is zeer wisselvallig. Als men naar vroegere oorlogen ziet, is het opvallend, hoezeer vriendschap en vijandschap afwisseltGa naar voetnoot10, al tekenen zich in bepaalde perioden soms constante relaties af (erfvijanden). In tijden van vrede kan onderscheid gemaakt worden tussen de ver- | |
[pagina 68]
| |
houding tot staten die men als bondgenoten ziet in een toekomstige oorlog, en tot staten die men beschouwt als de toekomstige vijanden. De militaire inspanning wordt dan bepaald door de militaire macht van de staat of statengroep, waarmede oorlog mogelijk of waarschijnlijk wordt geacht als men hun agressiviteit niet door eigen wapenmacht zou afschrikken. Die verhouding van mogelijke vijandschap, die gemeenlijk gepaard gaat met stroeve contacten en onvriendelijke bejegening zou men de verhouding van koude oorlog kunnen noemen. Zo'n koude oorlog kan getypeerd zijn door een ideologische tegenstelling, zoals de ‘Koude Oorlog’ tussen NAVO en Sovjetblok, of een tegenwoordige verhouding tussen de Sovjetunie en China. Maar andere elementen kunnen veel belangrijker zijn. De ‘Koude Oorlog’ tussen West en Oost is vóór alles de machtsconfrontatie tussen twee nieuwe supermachten, waartussen de grenzen hier en daar nog onzeker zijn. Vandaar dat hun optreden veeleer is gekenmerkt door ‘Staatsräson’, dan door hun ideologie. Tussen de Sovjetunie en China is inderdaad één van de verschillen de aard van hun communisme, en daarmede samenhangend hun beider claim op het leiderschap. Maar belangrijker is wellicht het territoriale dispuut. Naar Chinese opvatting oefent de Sovjetunie een koloniaal regime uit over een deel van China, terwijl de Sovjetunie verontwaardigd constateert dat China stukken van de Sovjetunie opeist. De wereldverhoudingen zijn door een en ander wel zeer gecompliceerd geworden. Het naoorlogse bipolaire stelsel, waarin twee gemarkeerde supermachten de dienst uitmaakten, is verdwenen. Daarvoor in de plaats is een ontwikkeling gekomen in de richting van multipolariteit. China maakt zich op om de rol van een derde supermacht te gaan vervullen. Defensief heeft het een machtspositie, die elke andere supermacht zou doen huiveren het aan te vallen. Offensief is het zwak, de militaire opbouw is dan ook geheel op defensie gericht, inclusief de militaire atoommacht, die binnenkort in staat zal zijn iedere aanvaller ondraaglijke schade toe te brengen. West-Europa en Japan hebben zich intussen tot vrij onafhankelijke economische machten ontwikkeld, waarmede ook de supermachten rekening moeten houden. | |
[pagina 69]
| |
Het nieuwe van de Nixon-Kissinger-politiek is, dat zij (veel later dan redelijkerwijs te verwachten was) eindelijk die multipolariteit erkent, en daarop de Amerikaanse verhoudingen afstemt. Het gaat bij hen om machtspolitiek in de oude stijl. Uitgegaan wordt van de voorlopig vastliggende Chinees-Russische vijandschap. Daarvan wordt handig gebruik gemaakt om de een tegen de ander uit te spelen. Zowel voor China als voor de Sovjetunie is de grote angst, dat Amerika zich met de ander nauw zou kunnen verbinden. Toch zijn er bepaalde aspecten, die wellicht uiteindelijk de doorslag zullen geven. In de Noord-Zuid tegenstelling behoort China tot de zeer arme landen, en werpt het zich op als de leider van de arme wereld. In markante geschillen, waar rijkdom of armoede de houding bepalen, ziet men in de Verenigde Naties de rijke kapitalistische en communistische landen een gesloten front vormen tegen de arme wereld (b.v. t.a.v. de zeebodemexploitatie, en de herziening van het régime van de zee). Een ander aspect is het ras. In de 19de eeuw verklaarde Bismarck, dat het belangrijkste gegeven voor de wereldverhoudingen was: dat Amerika Engels sprak. Nu zou men kunnen zeggen: dat Rusland blank is. Anders gezegd: de elementen die traditioneel allianties of vijandschappen bevorderen, wijzen niet in dezelfde richting, en het is moeilijk voorspelbaar waar dat toe zal leiden. Dat is ook minder belangrijk dan de constatering, dat het spel der diplomatieke betrekkingen wordt gespeeld op het oude patroon van Metternich: een wijze van doen die niet past in het atoomtijdperk. |
|