Wordingen. Een cyclus van liefde en vertrouwen(1949)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 65] [p. 65] XI Israël Te allen tijde waart ge tusschen de volken een fel levend volk met heftig-vlammende zinnen. Maar ook leefde in u te allen tijde verlangen naar reine zede' en zuiverheid van gemoed. Uw levensruimte was begrensd, beperkt en in oude cultuur onverworteld. Een volk van herders en landbouwers waart ge, boersch, onwetend en grof. Tusschen de volken, rondom u wonend, bouwers van ommuurde steden, trotsche krijgshaftige naties, wereld-veroveraars, waart ge gering en veracht. En toch - allen gingen zij onder, lieten niets achter dan resten van verstarde culturen: beelden, tempels, paleizen, en in graniet gegrift van oorlogsbedrijven vermelding; gingen onder - geen van hen allen zou dragen de hoop der wereld, maar Israël, gij. God van Israël, Jehova, die waart niet anders dan rondom u de andere goden, goden van barbaarsche tijden en stammen barbaarsch als gij: uw gezicht draagt eendere trekken als hun aller gezicht, [pagina 66] [p. 66] draagt de grijns der duistere driften, die woeden in 't menschenhart. Een jaloersch wraakgierig stamgod Waart ge, die der vaderen misdaad aan de kindre' en kindskindren wreekt, ijveraar voor het eigene, God van toorn en wraak en verschrikking. Maar zoo als alles verandert, wolken verwaaien, de zon wint met weldadige warmte, over den somberen dag vliegt open lach, zoo breekt heen door de harde trekken van den wreeden jaloerschen stamgod 't gelaat van een anderen god, die nieuw is in de historie. In de bladen der Heilige Schrift, waarin Israël door de eeuwen opteekende zijn weervaren, vindt men geboekstaafd den groei. Jehova's gelaat vergeestlijkt: boven de oude beperktheid rijst zijn hooge gestalte uit. Schept menschheid een grooteren god, naarmate zij zelve groeit? Of nadert zij groeiend tot dáár waar Eeuwge Ontferming bloeit en Heiligheid suist in de stilte? Ziet: in het hart der profeten daagt het weten van een Geest, hoog uit boven bloedige veeten - die in 't aardsche zijn droom van Gerechtigheid weeft. Van de paleizen wil hij niet weten. ‘Doe 't getier uwer liederen van mij weg; ook mag ik uwer luite spel niet hooren, [pagina 67] [p. 67] 't offer van den verdrukker begeer ik niet, d' onterfden, zij zijn aan mijn hart geboren.’ In de ossendrijvers, die wilde vijgen lezen stort deze God uit zijn Eeuwigen Geest, in zwijgzame herders woont zijn wezen. Den Verlosser profeteeren zij, die Israël zal tusschen de volken zeegnen, menschen maken door gerechtigheid vrij van wrok, en doen Liefde in gouden stralen reegnen. Vorige Volgende