| |
| |
| |
Vierde zang Oude Culturen
| |
| |
I
De mensch, hij verloor van het dier
den stap, die schrijdt langs levens werven
even gracielijk als fier;
de onbevangen levensvreugd
verloor hij, het instinkt van eenzaam sterven
van het dier, de onbewuste deugd.
Hij zoekt en tast, immers hem heugt
in de oergronden van zijn wezen
iets van zóó te zijn. Nooit hervindt
den weg terug hij; zie: er is verrezen
tusschen hem en de diermakkers een wand:
verder moet hij, naar 't onbekende land, -
waar ligt het? En hoe zal ooit het bereiken
van natuur en geest het tweeslachtig kind?
Diep in zichzelf, met de boor der gedachten
boort de mensch. In hem is onleschbaar smachten
naar eeuwgen vrede en daartoe in te gaan.
Maar óók is in hem het bewogen spel
van de oerdriften uit d' ondere rijken.
Rondom hem rijzen heilige verboden.
De Taboes spreken: dít mag niet, dàt wel.
En hij gehoorzaamt. De oorsprong der goden
ligt in den angst. Hij oefent zich in tucht,
uit angst voor de onheilige daemonen,
die razen, kokend, door zijn bloed, hij ducht,
als zijne vad'ren hunner oogen fonklen.
Hij vreest in hem zelven den sterken drang,
die leidt, gevolgd, omlaag op levens kronklen.
Voor wat woelt in zijn leden is hij bang,
banger dan voor rondom het wilde
toomlooze grommen der natuur.
Hij rilt, zooals d' oervadren rilden.
Maar dan krijgt genade haar uur,
en hij schept een geslacht van lichte goden,
gelouterd in het hemelsch vuur.
| |
| |
Hoeders van nieuw recht, menschelijker zede
zijn zij; tot hun glanzenden wacht
stijgen omhoog offerande en gebeden. -
Stijgt ook omhoog de onderdrukte klacht.
Want ja: het recht regeert, er wordt gekozen
wie leiders der gemeenschap zullen zijn:
vrij zijn de burgers. Maar de rechtelooze
scharen, als vee verkocht, gekocht,
buitgemaakt in den krijg, verdobbeld bij den wijn?
In de sombre levensravijnen,
waarin hij zich tastend hervond
met zijn lotgenooten in pijn en
verned'ring, minder geteld dan een hond,
spint de slaaf aan d' eentonige draad
door den meester voortgedreven
en hij het licht ziet vergrijzen
en volgt den laatsten Gebieder -
verlost, op de laatste reize.
Rustig volgt hij en gelaten -
o, sterven valt niet zwaar
hem dien werd enkel in hortende maten
's levens muziek openbaar.
Meesters waren doorgaans hard,
elke dag sloeg een nieuwe wonde:
waar en bij wien heeft zijn sidderend hart
Zwaar was het lot van den slaaf
en zwaar dat van de vrouw;
goede meester een witte raaf.
En zij? Als haar bloesem vergaat,
wordt zij verworpen - versmaad.
| |
| |
Hoe zeldzaam verkwikt haar de dauw
tot in middag, van teerheid en trouw.
die zetelen, goden gelijk,
en omlaag, in duistere zônen,
wroeten de slaven in 't slijk.
In der steenen verhoudingen lééft
heilig geheim, dat de wijze
orde der priesteren heeft
gehoed sedert vele eeuwen.
Maar in het stof, zweetend, naakt,
kreunen de slaven en schreeuwen
als des opzichters zweep hen raakt.
Minder dan geldt het dier,
met de goden vermaagschapt, het blinkende,
geldt de slaaf, van onreinheid stinkende,
minder dan iets geldt hij hier;
hij zal de seinen niet hooren
aan de overzij van den dood:
zonder ziel werd hij geboren
in waan van hoovaardgen despoot.
0 arme overweldigde broeder,
zij grendlen voor u elk verschiet:
met u van één Menschheid-moeder
het kind zijn, dat dulden zij niet.
van den mensch door zijn medemensch.
De eeuwen stroomen voorbij,
als in 't hart volgt de wensch den wensch,
en komt nog geen knop tot ontluiking
van vermurwing, barmhartigheid? -
Wanneer komt een andere tijd?
| |
| |
Zal de mensch, in zijn driften gekooid,
nooit vrij worden? Zal hij nooit
ontdekken 't Godskind binnen in?
Toen de tijden waren vervuld,
gingen al die barbaarsche rijken onder,
verpuinden hun culturen. Daar, waar zilv'ren transen
gefonkeld hadden, danst weer 't gele zand,
woestijnzand, zijne warrelende dansen,
of het donkre oerwoud verslond
en herschiep tot zijn eigen wezen
het schitterkleed van menschelijk verstand.
Als het spoor van voetstappen in den nacht,
vergaat, die is warreling van sneeuwvlokken,
zóó vergaan in de warreling der tijden
menschlijke werke'. Enkel heugnis van lijden
blijft, ondergaan in deemoed of met wrok en
in flauwe echo van altijd-eendre klacht.
|
|