De weg tot eenheid
(1928)–Henriette Roland Holst-van der Schalk–
[pagina 161]
| |
V. De weg tot eenheidDe leus ‘herstel der eenheid’ wordt door velen opgevat als een tooverformulier, dat slechts toegepast behoeft te worden om automatisch tot de overwinning der inzinking, en de oplossing der krisis, in de arbeidersbeweging te leiden. Een groot aantal menschen hebben nu eenmaal de neiging om, zooals zij alle euvelen toeschrijven aan één oorzaak, ook van één ding, één maatregel, één bepaald gebeuren, al het heil te verwachten. Het is niet toevallig dat kwakzalversmiddelen, die pretendeeren tegen alle mogelijke kwalen te helpen, gretig aftrek vinden! Zooals er fanatici zijn van het pacifisme en van het geweld, fanatici van den geleidelijken weg en van den burgeroorlog, zoo zijn er ook fanatici van de ‘eenheid’. Zij vragen niet, of deze op het oogenblik politiek, en nog minder of zij psychologisch mogelijk is, zij zeggen eenvoudig ‘de verdeeldheid is een verschrikkelijk kwaad, er moet een eind aan komen’ of wel ‘de Tweede en de Derde Internationale hebben beide gefaald, het is dus duidelijk dat er geen andere weg overblijft dan herstel van de eenheid’Ga naar voetnoot1). Zij, die zoo praten, begrijpen niet, dat het herstel der formeele organisatorische eenheid, aangenomen dat deze in de huidige omstandigheden mogelijk ware, aan de innerlijke verscheurdheid nog geen einde zou maken. Zij begrijpen niet dat het uiterlijk feit der organisatorische vereeniging de innerlijke oorzaken der verdeeldheid, waarmee de oorzaken der inzinking ten nauwste samenhangen, niet zou opheffen. Een eenheid, zooals zij nu, op dit oogenblik tot stand zou komen, zou slechts schijnbaar zijn. Zij zou beteekenen het aan elkaar gehecht worden van ongelijksoortige deelen. | |
[pagina 162]
| |
Er zouden voortdurend wrijvingen en botsingen zijn en telkens zou het gevaar van nieuwe scheuring dreigen. Dat gevaar zou op geen enkele manier vermeden kunnen worden, door geen programma's, geen regelingen, geen nog zoo nauwkeurig omschrevene vredesvoorwaarden. Al deze dingen zijn goed, wanneer er waarachtig vertrouwen bestaat, waarachtige wil om tot overeenstemming to komen. Maar zoolang men over en weer van wantrouwen en verachting voor elkaar, van vijandschap en haat tegen elkaar vervuld is, kunnen geen klausules de verzoening brengen. Deze kan niet enkel het resultaat zijn van verstandelijke berekeningen en diplomatieke onderhandelingen; zij moet komen uit het hart, uit het verlangennaar eenwording. De eenheid kan enkel komen als het resultaat van een proces van zelfkritiek en zelf bezinning, dat de voorwaarden schept tot zelfgenezing. Dat proces zou alle deelen, waarin het socialisme uiteengevallen is, moeten omvatten. Allen zouden zij tot besef moeten komen van hun eigen tekortkomingen, van het betrekkelijk karakter hunner waarheden en de grenzen van hun ‘gelijk-hebben’ tegenover de anderen. Elk deel moeten inzien, dat de opvattingen en methoden der anderen niet geheel verkeerd, niet absoluut verwerpelijk zijn. Elk moet gaan begrijpen, dat de oude tegenstellingen in het socialisme door de ontwikkeling der technische en der maatschappelijke verhoudingen hun beteekenis verliezen en dat in hun plaats nieuwe tegenstellingen opkomen. De oude twistpunten tusschen sociaaldemocraten en kommunisten over de ‘verdediging van het vaderland’ en den ‘burgeroorlog ter verovering der macht’ hebben weinig zin meer in dezen tijd, nu de chemische en bakteriologische verdelgingsmiddelen alle vroegere wapenen en methoden van vernietiging vervangen. Het gebruik van gifgassen en bakteriën als voornaamste | |
[pagina 163]
| |
wapenen werpt alle oude opvattingen omver, al kunnen velen dat nog niet begrijpen. Het sociaaldemocratisch standpunt van den ‘verdedigingsoorlog’ wordt ad absurdum gevoerd door de noodzakelijkheid voor den aangevallene, om onmiddellijk zèlf aan vallend op te treden, willen zijn hulpbronnen niet vernietigd, wil zijn civiele bevolking niet uitgemoord worden door den vijand. Wat de kwestie aangaat der mobilisatie van neutralen, (‘geheel’ of wel ‘gedeeltelijk’) tot bescherming hunner grenzen, zij komt ons voor zelfs niet meer diskutabel te zijn. Immers wat beteekent de bescherming van eenige grensplaatsen en hunne bevolking, vergeleken bij het verderf, dat die bevolking, evenals die van alle groote centra, van uit de lucht bedreigt? Maar ook het kommunistisch dogma van den burgeroorlog en nog wel den ‘langdurigen’ burgeroorlog in Europa, als de eenige weg tot de vrijheid, het eenige middel een eind te maken aan de volkerenknechtende en volkerenverwoestende heerschappij van het imperialisme is tot een absurditeit geworden. Immers, in den burgeroorlog blijft de strijd niet beperkt tot een aantal fronten, maar woedt hij overal; de strijdende partijen vormen in elke provincie, elke stad, elk dorp een kluwen van onontwarbaar dooreen-gestrengelde draden. Past een dier partijen chemische en bakteriologische strijdmiddelen toe, zoo heeft dit onherroepelijk tot gevolg, dat zij zichzelf vernietigt even goed als de vijandelijke partij. De persoonlijke dapperheid, die in den russischen burgeroorlog nog zulk een groote rol speelde (even als b.v. de kavalerie-aanvallen, de guerillastrijd en andere gevechtsvormen uit vervlogen eeuwen), verliest zoo goed als iedere beteekenis, vergeleken bij die der anonyme wetenschappelijke prestatie. Zoowel als een oorlog tusschen imperialistische staten of statengroepen, zou een Europeesche burgeroorlog op | |
[pagina 164]
| |
groote schaal den ondergang beteekenen der westersche beschaving. De arbeidersklasse moet zoowel den eenen voorkomen, als zich den anderen uit het hoofd zetten, wil zij de toekomst van dit werelddeel redden. Natuurlijk zal het geweld niet met één slag uitgeschakeld kunnen worden; integendeel zal het waarschijnlijk nog langen tijd sporadisch worden gebruikt. Dit aan te nemen is echter iets geheel anders, dan van de planmatige voorbereiding van geweld op groote schaal, de overwinning van het socialisme te verwachten. Het radikalisme, als bewustzijn van de onverzoenlijke tegenstelling tusschen de rangorde der ethische waarden van het kapitalisme en het socialisme, is noodzakelijk tot de overwinning. Maar het moet zich losmaken van het geloof in het geweld, als een onontbeerlijke voorwaarde tot oplossing der sociale problemen. Het moet zich verinnerlijken tot radikalisme-der-gezindheid, - het eenige radikalisme dat tot vruchtbare aktiviteit in het heden leidt. Het reformisme van zijn kant moet zich losmaken van het geloof in de oplossing der huidige sociale problemen door samenwerking der klassen. Het moet niet langer de oogen sluiten voor het feit, dat ondanks die samenwerking de klasse-tegenstellingen toenemen, dat de uitbuiting groeit, het lijden der massa's erger wordt en de mogelijkheid voor hen àl geringer om hun behoeften te kunnen bevredigen. Het moet inzien, dat de rationalisatie groote deelen der arbeidersklasse opnieuw stort in den afgrond der fysieke en sociale ellende, waaruit tientallen jaren klassenstrijd noodig zijn geweest om haar te verlossen, - en dat enkel de in socialistischen geest eendrachtig gevoerde strijd der geheele klasse voor méér arbeidersbescherming, méér arbeidersrecht, en vooral meer medezeggingschap in het bedrijfsleven, haar van het verderf kan redden.
Kan de eenheid in afzienbaren tijd in dier voege worden | |
[pagina 165]
| |
hersteld, dat de beide Internationales opgaan in één gecentraliseerde organisatie? Het lijkt ons in hooge mate onwaarschijnlijk. Ten eerste, omdat de tegenstellingen te groot zijn. Maar ook nog om andere redenen. Een tijdvak is begonnen van snelle maatschappelijke transformatie. Belangrijke veranderingen voltrekken zich zoowel in de technische als in de ekonomische grondslagen van het kapitalisme. In de plaats der konkurrentie komt het monopolie. De basis der voortbrenging wordt snel verlegd van de zware industrieën (steenkool en ijzer) naar de electro-chemische bedrijven. Het centrum van den wereldhandel verplaatst zich, eveneens in een snel tempo, van de kusten van den Atlantischen naar die van den Stillen Oceaan. De hegemonie van het blanke ras begint te wankelen. Het socialisme wordt van een Europeesche aangelegenheid tot eene der geheele menschheid, tot de aangelegenheid ook van rassen met geheel andere tradities, een geheel andere kultuur, een geheel andere rangschikking der levenswaarden, een geheel andere geestelijke inzetting dan die van het blanke ras. Door dit alles wordt het socialisme te groot, te veelzijdig, te veel-omvattend, dan dat het nog langer in dogmatische formules opgesloten zou kunnen blijven. De ervaringen zoowel van het socialisme in West-Europa, als van het kommunisme in Oost-Europa, maken een grondige, onverschrokken herziening van beider methoden en strijdmiddelen noodzakelijk. Het is dwaasheid om, zooals zoo vaak geschiedt, eenvoudig-weg van het ‘falen’ der Tweede en der Derde Internationale te spreken. Integendeel hebben beide op hun eigen terrein zeer veel bereikt, maar ook zijn zij beide in zeer veel te kort geschoten, en zoolang hun inzetting zoo eenzijdig blijft als tot heden toe het geval is, zijn zij beide niet in staat, om de arbeidersbeweging te helpen de krisis, waarin zij zich bevindt, te boven te komen. | |
[pagina 166]
| |
De peilers van het marxisme, de theoretische grondslagen, waarop de arbeidersklasse van het vasteland van Europa in de laatste halve eeuw haar taktiek opbouwde, worden in de laatste tientallen jaren onophoudelijk ondermijnd. De ontwikkeling der natuurwetenschappen (natuurkunde, scheikunde, sterrenkunde), en niet minder die der biologie en der psychologie, voert steeds verder weg van de mechanisch-rationalistische denkwijze van het marxisme. De marxistische verwachtingen ten aanzien van de wijze, waarop de arbeidersklasse op groote maatschappelijke gebeurtenissen ‘moet’ reageeren, werden sedert 1914 telkens door de feiten gelogenstraft. Om al deze redenen dringt een algemeene herziening zich op van de grondslagen van het socialisme - eenherziening, die natuurlijk alleen door den toegewijden arbeid van vele werkers gedurende een reeks van jaren tot een goed resultaat gebracht zal kunnen worden. Het is volkomen uitgesloten, dat één enkel mensch, al ware hij een even groot genie als Marx, gesteund door een even veelzijdig denker als Engels, in onze dagen een nieuw socialistisch stelsel zou kunnen ontwerpen. Immers, het scheppen van een ‘sociale mathesis’, die in hoofzaak op de ekonomische en sociologische wetenschappen gegrondvest zou zijn, is heden ten dage niet meer voldoende, nu de biologie en de psychologie van twee kanten het terrein der sociologiezijn binnengedrongen. Het wetenschappelijk socialisme of kommunisme der toekomst zal een algemeene synthese van alle wetenschappen moeten zijn. Het zal moeten berusten op het onderzoek van de oneindig-rijke verscheidenheid aller krachten, die uit den schoot van het scheppingskrachtige, zich eeuwig verjongende en vernieuwende leven opwellen. Het zal er naar moeten streven, al deze krachten te leeren kennen en ze samen te voegen tot een algemeen beeld. Het marxisme dacht uitsluitend kausaal. Wel verloor voor | |
[pagina 167]
| |
de beste maxistische denkers de kausaliteit door ruime toepassing der dialektiek haar starre karakter, maar tot bepaald funktioneel denken kwamen zij toch niet. Het beschouwde het ekonomisch motief als het voornaamste en het belang als de sterke prikkel, die het proletariaat in den strijd voor het socialisme drijft. Op de gemeenschappelijkheid der belangen vanalle proletariërs was zijn vertrouwen in toenemende eenheid tusschen de tallooze individueele wilsrichtingen gegrondvest. Het verwachtte het socialisme als uitkomst van den belangenstrijd van het proletariaat. Het zag in de verovering van de politieke macht de voornaamste voorwaarde tot de invoering der socialistische produktiewijze. Het geloofde, dat de zegevierende arbeidersklasse in staat zou zijn, om door dwang en geweld, door verboden en straffen, door wetten en reglementen, den inhoud ook van de diepere lagen van het menschelijk bewustzijn in betrekkelijk korten tijd te vernieuwenGa naar voetnoot1). In al deze opzichten heeft de historische ontwikkeling de verwachtingen van het marxisme teleurgesteld. De belangenstrijd der arbeidersklasse in het socialisme voert haar geenszins automatisch tot eenheid; integendeel is die strijd zelf een der faktoren, die haar toenemende differentiatie in de hand werken. Evenmin gaat de strijd voor oogenblikkelijke en voor groepsbelangen vanzelf over in een worsteling voor de verovering der macht en voor het socialisme. De ervaring wijst uit, dat die strijd ook kan uitloopen op verkleinburgerlijking van groote groepen arbeiders, dat is op hun aanpassing aan de kapitalistische maatschappij. De verovering der politieke macht maakt het mogelijk, om in de eigendoms-verhoudingen, de produktie-verhoudingen en de politieke vormen zekere veranderingen door te zetten en de maatschappelijke instellingen te verbeteren. Maar zoolang de oude geest blijft bestaan, | |
[pagina 168]
| |
zoolang een groot deel ook der arbeidersklasse de kapitalistische rangschikking der waarden blijft aanvaarden, zoolang zal die geest blijven streven, de nieuwe vormen binnen te dringen en zich daarin te nestelen. Voor zoover hij daarin slaagt, blijft het oude wezen onder het veranderd oppervlak voortbestaan. Dat ondanks de ‘nationalisatie’ van de geheele groot-industrie, den groothandel en het verkeer, de arbeiders in de bedrijven schuchtere, afhankelijke, onderdanige ‘minderen’ blijven, wanneer de plaatselijke en technische leiders menschen zijn, die het om macht en voorrechten te doen is, dat leert ons Rusland. De eigenlijke psychische inhoud der menschelijke verhoudingen, hun innerlijk gehalte, zij kunnen slechts verzuiverd en vernieuwd worden als resultaat van langdurige innerlijke processen, die door veranderingen in de ekonomische en de politieke verhoudingen belemmerd of bevorderd worden, maar die nooit automatisch uit die veranderingen volgen en altijd innerlijke loutering, omzetting der lagere in hoogere motieven tot psychische voorwaarde hebben. Iedere onbevangen en nauwgezette waarneming der motieven, die het proletariaat tot den strijd drijven, brengt aan het licht, dat het ekonomisch motief slechts zelden geïsoleerd voorkomt, maar integendeel doorgaans nauw verstrengeld is met andere drijfveeren, zooals het instinkt van zelfwaardeering en den wil tot de macht, en verder met sociale gevoelens van verschillenden aard. Onder een zeker gezichtspunt beschouwd, is het marxisme eene, - historisch-noodzakelijke en in vele opzichten heilzame, - reaktie tegen het utopisch socialisme, die na de pijnlijke en lang nawerkende teleurstellingen der jaren 1848/49 intrad. Het marxisme koesterde den vurigen wensch, de wegen naar het socialisme ‘wetenschappelijk’ vast te leggen en daarom verbeeldde het zich dat dit mogelijk was. Het stelde zich die wegen voor als ob- | |
[pagina 169]
| |
jektief bestaande ontwikkelingswetten, als schakels van den keten der historische noodzakelijkheid. Lang niet alles, wat in de arbeidersklasse spontaan opkwam, vond in de oogen van Marx genade. Enkel datgene, wat overeen kwam met de ontwikkelingstendenties die hij ‘noodzakelijk’ achtte, mocht gesteund worden. Al het andere moest worden bestreden en uitgeroeid, daar het immers de arbeidersklasse enkel ophield in haar strijd. De onverdraagzaamheid jegens alle andere socialistische stroomingen, die in het wezen van het marxisme ligt, is een ‘noodzakelijk’ gevolg van het geloof van den marxist, aan de absoluutheid van zijn wetenschappelijk inzicht. Het kòn, noch mocht het verdraagzaam zijn. Het na-marxistisch socialisme gelooft niet aan historischnoodzakelijke ontwikkelingswetten in het maatschappelijk leven, dat is niet aan wetten van eenzelfde karakter als die, welke de mechanische bewegingen beheerschen. Het erkent de subjektieve grondslagen van zijn eigen onderzoek; het is niet kausaal, maar teleologisch ingezet, het maakt geen aanspraak op het stellen van een ‘onfeilbare’ prognoseten aanzien der toekomstige sociale levensvormen. Al ziet de nieuwe richting in het socialisme geen oogenblik de onschatbare waarde van het wetenschappelijk onderzoek voor de socialistische praktijk voorbij, zoo beseft zij toch, dat de grootste kracht van het socialisme niet zoozeer op dit, als op een ander gebied ligt. Die kracht ligt in zijn idealen, in den zedelijken gloed, die deze uitstralen over de menschheid, in de grootsche visie van gerechtigheid en onbegrensde vervolmaking die zij voor haar oproepen. De arbeidersbeweging zal aan werkelijkheidsbesef en daardoor aan innerlijke vastheid en klaarheid enkel winnen, zoo zij den waan opgeeft, alsof tusschen de verschillende deelen der arbeidersklasse altijd en in alle opzichten gelijke belangen bestaan. Deze gelijkheid bestaat | |
[pagina 170]
| |
niet absoluut, niet in den graad, waarin socialistisch sleurdenken en socialistische konventie haar bestaan aannemen. De gelijkheid-van-belangen als abstraktie, als toekomstidee wordt, zoowel tusschen de verschillende nationale onderdeelen der arbeidersklasse, als tusschen de verschillende arbeidersgroepen in eenzelfde land, doorkruist en vaak opgeheven door tal van konkreete belangentegenstellingen in het heden. Naarmate dit algemeener wordt erkend zal de onmogelijkheid beter begrepen worden om gelijkheid van taktiek, dat is van politiek optreden, tot stand te brengen op zelfzuchtige motieven. Gemeenschappelijke aktie der arbeiders van alle landen voor het socialisme, - dat is aktie voor bestaanszekerheid, voor politieke en industriëele demokratie, voor de bevrijding der onderdrukte rassen, voor ontwapening en vrede, - zij heeft tot voorwaarde het overwinnen, telkens opnieuw, der belangen-tegenstellingen tusschen de verschillende deelen der arbeidersklasse. Niet het inzicht in de ‘werkelijke, algemeene, duurzame belangen’ dier klasse, maar alleen de kracht der sociale en ethische gevoelens kan tot de overwinning dier tegenstellingen voeren. En die kracht zal in het algemeen des te grooter zijn, en vooral, zij zal des minder kans loopen, op dwaalwegen gevoerd te worden, hoe meer zij beseft in dienst te staan van een hoogsten Wil, een opperst Levensbeginsel, en aan dien Wil en dat Beginsel zelve deel te hebben. Wij socialisten moeten nog leeren dat de zin van het leven, - die door den mensch niet rationeel begrepen, wèl echter op sommige momenten intuitief en suprarationeel gegrepen kan worden, - is: zijn persoonlijke kracht in dienst te stellen van de méér-dan-persoonlijke krachten tot verbinding en vereeniging van het verstrooide, tot levensverrijking en levensverheffing, die wij in de wereld zien werken. Anders werkt die kracht in de verschillende tijdperken, telkens wisselen de bijzon- | |
[pagina 171]
| |
dere, konkreete doeleinden, in dienst waarvan de mensch zijn wezen alleen verwerkelijken kan. Die kracht zelve echter blijft, zij is één in alle tijden. Enkel háár dienst schenkt den mensch innerlijke bevrediging. Die dienst geeft hem, afgescheiden van het zichtbare, meetbare, tastbare resultaat van zijn streven, het gevoel dat zijn leven zin heeft. In alle richtingen van het socialisme vindt men gelukkig strijders, in wien dit besef, hoe ook geformuleerd, de voornaamste faktor is, die hen tot handelen drijft. In hen allen wekt de huidige maatschappij met haar ontzettende tegenstellingen van verfijnde weelde en vreeselijke ellende, met haar schreeuwende onrechtvaardigheden, haar onderdrukking der zwakken, haar matelooze zelfverheffing der ekonomisch sterken, een voortdurend en krachtig protest. Hoezeer hun denkbeelden in zake politiek en taktiek ook mogen verschillen, zoo hebben zij allen den drang gemeen, te strijden voor een maatschappij, welker politieke en ekonomische organisatie in dienst zal staan der hoogere menschelijke behoeften. En ook hebben zij het vertrouwen gemeen, dat die strijd tot een goed einde gebracht kan worden. Hun verstandelijke inzichten houden hen van elkaar verwijderd; het gevoel echter van zedelijke roeping en de geloofszekerheid die hen allen vervullen, brengen hen tot elkaar. Konden de voorgangers der verschillende richtingen waarin het socialisme uiteen viel, het geestelijk element wat hen allen vereenigt, slechts zelven erkennen, en het op zijn juiste waarde schatten! Wellicht zou hierdoor de weg tot betere onderlinge verstandhouding gebaand kunnen worden. Het moet mogelijk zijn om te gelooven in elkaars goede trouw, elkaars eerlijke bedoelingen te waardeeren, eer de mogelijkheid van gemeenschappelijke aktie kan ontstaan. In het veldwinnen, onder alle richtingen, van | |
[pagina 172]
| |
het besef der beteekenis, die aan de ethische motieven in den strijd voor het socialisme toekomt, zien wij een noodzakelijke voorwaarde tot het tot standkomen eener duurzame eenheid. Wel kan de gemeenschappelijke strijd tegen onmiddellijk dreigende gevaren, tegen den nood of tegen het oorlogsmonster een middel zijn, om de tegen elkaar botsende willen plotseling in één richting te stuwen. Maar toch slechts voor één oogenblik, hoogstens een korte pooze. Zoodra het doodelijk gevaar afgewend, het naast bijzijnde doel bereikt is, zal de strijd-om-de-macht tusschen de richtingen opnieuw ontbranden. Pas wanneer elke van hen haar pretenties opgeeft, alléén de geheele waarheid en ál het recht te bezitten, - wanneer elk niet langer in alle anderen niets dan enkel dwaling en onrecht ziet, - wanneer zij allen inzien, dat het socialisme als beweging te groot, te breed, te omvangrijk en te gedifferentieerd is, om in één vorm van organisatie geperst, tot één methode van aktie beperkt, door één schema omvat, naar één formule geleid te kunnen worden, - inzien, dat socialisme en kommunisme het kortbegrip zijn van oneindig-grootsche, hooge, verre doeleinden van menschelijke-maatschappelijke vervolmaking, verzamelnamen voor een oneindige reeks van gezindheden, verhoudingen, instellingen en zeden, die dit kenmerk gemeen hebben: de persoonlijke kracht in dienst te stellen van het algemeene welzijn, - pas dán ontstaat het geestelijke fundament, dat een werkelijken eenheidsbouw kan schragen. Dán groeit de idee van het socialisme hoog uit boven de afzonderlijke gedachtekonstrukties, de bijzondere plannen, schema's en doeleinden van politieke partijen, al zijn die konstrukties en die partijen op hun plaats en te hunner tijd werktuigen tot zijn verwezenlijking. Alleen uit dit besef kan de oprechte wil tot samenwerking en tot samenvoeging geboren worden, een wil, gezuiverd van onverdraag- | |
[pagina 173]
| |
zaamheid, eigengereidheid en machtsbegeerte. Elke organisatie, die op aktie, op strijd is toegespitst, heeft het geloof aan de voortreffelijkheid van haar eigen gedachtestelsel noodig. Dat stelsel is de woonstede, het veilig tehuis, waartoe haar aanhangers altijd kunnen inkeeren, wanneer zij vermoeid zijn door de verwarring en het rustelooze gewoel der empirische werkelijkheid. Maar voor hun houding tegen andersdenkenden is het van zeer groot belang, of zij al dan niet dogmatisch denken, dat is al dan niet bewust zijn, dat elk gedachtestelsel slechts een tijdelijke en betrekkelijke waarheid vertegenwoordigt. Wanneer het besef van het relatieve karakter der wetenschappelijke waarheid in de sociale wetenschap meer doordringt - en de omstandigheden zijn daarvoor gunstig, nu op natuurwetenschappelijk gebied de eene hypothese de andere verdringt, - en wanneer tevens begrepen wordt, dat het boven-tijdelijke, het absolute element in het socialisme niet de rationeele interpretatie der verschijnselen is, maar het verlangen, alle verschijnselen, alle krachten dienstbaar te maken aan het zedelijk ideaal, dan zal op den grondslag van een wijder, rijper, verdraagzamer geworden socialisme, een nieuwe samenbinding der krachten tot stand kunnen komen. Wij zeiden reeds, dat er heden geen algemeen socialistisch gedachtestelsel, geen universeele leer van het socialisme mogelijk is. Of zij nog weer eens mogelijk zullen worden, dat wagen wij niet te beslissen. Evenmin bestaat thans de mogelijkheid van eene algemeene socialistische organisatie, zoo men daaronder een gecentraliseerdlichaam verstaat. Zulk een lichaam te vormen en in stand te houden is niet mogelijk, zoowel wegens de groote verschillen van opvattingen, die ten aanzien der taktische vraagstukken bestaan, als door het zeer uiteenloopend milieu, waarin de arbeidersklasse werkt en strijdt. De arbeiders van alle landen en werelddeelen streven naar de verwerke- | |
[pagina 174]
| |
lijking van het socialisme, maar de wegen, waarlangs zij daar naar streven, worden voor een groot deel door de omstandigheden bepaald. Zoo lang men één bepaald socialistisch gedachtestelsel aanvaardt, één taktiek tot de eenig-goede proklameert in alle omstandigheden en vasthoudt aan het centralistisch organisatiebeginsel, - zoolang zal elke Internationale slechts een deel van het wereldproletariaat kunnen omvatten. Naast, dat is tegenover haar, zal een andere Internationale of zullen andere Internationalen oprijzen, elke met de pretentie, de eenige werkelijk-socialistische te zijn. Een wereldbond van den arbeid zou heden enkel kunnen bestaan als een federatieve organisatie, die alle socialistische partijen, natuurlijk binnen bepaalde grenzen, vrij laat in den weg, langs welken zij het socialisme willen realiseeren. Ten opzichte der belangrijkste punten van socialistische politiek (bestrijding van het militarisme en van den militaristischen geest; strijd voor levenszekerheid en voor bescherrning van alle lijdenden en verdrukten; politieke en industriëele medezeggingschap, strijd tegen het fascisme en tegen de onderdrukking der gekleurde rassen) zou natuurlijk eenheid moeten heerschen. Ten aanzien der middelen zou echter een groote, al is het dan geen absolute, mate van vrijheid gelaten moeten worden. De geestelijke grondslag van een dergelijke wereld-federatie van den arbeid zou het socialistisch beginsel zijn. Maar in de geestelijke fundeering van het socialisme zou elke organisatie en ieder lid vrij moeten zijn, uit hoofde der erkenning, dat zeer uiteenloopende geestelijke ervaringen tot het socialisme kunnen leiden. De verschillende socialistische gedachte-stelsels zouden als gelijkwaardig beschouwd moeten worden. De strijd tusschen hun aanhangers zou gevoerd moeten worden niet als een strijd om de organisatorische macht, maar als een ideeënstrijd, een strijd om elkander te overtuigen. Aan dien strijd zou volle vrijheid gelaten moeten | |
[pagina 175]
| |
wordenGa naar voetnoot1). Autonomie van de verschillende groepen en vrijheid voor de verschillende gedachte-stelsels zullen de hoeksteenen moeten zijn van de Internationale der toekomst, wil deze binnen afzienbaren tijd kunnen verrijzen. De voorstanders van deze opvattingen kunnen ten gunste daarvan aanvoeren, dat organisatorische autonomie en gelijk recht voor de verschillende schakeeringen der socialistische gedachte, reeds eenmaal de hoeksteenen eener Arbeiders Internationale geweest zijn. De ‘Internationale Arbeiders-Associatie’ die in de jaren zestig der vorige eeuw de voorhoede van het West-Europeesche proletariaat verzamelde, was aanvankelijk niet gebouwd op het centralistisch beginsel. Niet enkel wettelijke belemmeringen maakten dit onmogelijk; ook het feit dat de verschillende volksgroepen, die zij omvatte, nog betrekkelijk weinig genivelleerd waren, maakte een federatieven organisatievorm wenschelijk. Op de eerste internationale kongressen der Arbeiders-associatie werd de strijd tusschen marxisme en proudhonnisme niet zoozeer gevoerd als een strijd om de macht dan wel als een ideeënstrijd. Naar gelang echter de marxistische gedachte van een klassenstrijd om macht, met politiek-parlementaire middelen gevoerd en met het socialisme als einddoel, de hoogste en ruimste waarheid bleek, die in dien tijd door een voorhoede der arbeidersklasse aanvaard kon worden en naarmate deze gedachte almeer terrein op het proudhonnisme won, nam de neiging van het marxisme toe, om zichzelf voor de absolute waarheid te houden en alle macht voor zich zelf op te eischen. De strijd ontbrandde om de hegemonie - en die strijd voerde tot de vernietiging der Eerste Internationale. In onzen eigen tijd slaat de ontwikkeling een tegenover- | |
[pagina 176]
| |
gestelden weg in. Wel is waar heeft het kapitalisme in de laatste halve eeuw vele nationale eigenaardigheden der Europeesche volken afgeslepen, maar daar tegenover staat, dat het socialisme wereldzaak wordt, wat beteekent dat het ook rekening moet gaan houden met de kultuur, de denkwijze en de geestelijke inzetting van volken en rassen buiten Europa. Het is niet waarschijnlijk, dat hùn socialisme in de mechanistisch-rationalistische denkwijze gefundeerd zal zijn. Een nieuwe socialistische denkrichting komt op, waarvan het zeker is dat, naar mate haar invloed in de beweging toeneemt, het dogmatisme daarin zal verminderen. Immers, deze richting - een naam, welke haar wezen uitdrukt, werd nog niet gevonden - gelooft niet dat eenig socialistisch gedachtestelsel aanspraak kan maken op absolute waarheid. Daarom juist is zij geroepen een band te slaan om alle socialistische organisaties, die in de praktijk voor bepaalde doeleinden willen samenwerken. Zij poogt in alle socialisten het besef te wekken, dat hun eigen zedelijk streven den onzichtbaren grondslag vormt die hen allen vereenigt. Van dezen grondslag uit wil zij werken voor een vastere en hechtere eenheid, niet door het aanleggen van uiterlijke banden, die weldra als ondragelijke ketenen gevoeld, en dientengevolge weer afgeschud zouden worden, maar door het versterken van een fundamenteel eenheidsbesef. Zij jaagt niet de verovering na van welke ‘machtsposities’ ook in de socialistische organisaties, noch het bezetten van ‘kommandoposten’ daarin: zij verwacht voor haar zelve niets van loven en bieden, van intriges en manoeuvres, niets van een sluwe of aggressieve politiek in de arbeidersbeweging. Zij kan van dat alles niets verwachten, zich in dat alles niet begeven, zonder haar eigen essentie op te geven. Haar koninkrijk is niet van de wereld, waarin intrigeeren en manoeuvreeren tot de ‘overwinning’ kan voeren, omdat enkel formeele overwinnin- | |
[pagina 177]
| |
gen voor haar geen overwinningen zijn. Zij wil hoofden en harten veroveren, geen bestuurszetels; gezindheden veranderen, geen verhoudingen van stemmen. Zij laat zich evenmin indeelen bij de reformistische als bij de radikale groepen. Zij weet dat de huidige ontnuchtering en ontgoocheling in de beweging het gevolg zijn van het streven naar macht en voordeel met alle middelen, ook met middelen die, zooals de samenwerking der klassen, tegen den geest van het socialisme ingaan. Zij weet dat het socialisme gevaar loopt door het gebruik van die middelen zijn ziel te verliezen. Maar zij weet ook, dat het naar het geweld gerichte radikalisme die ziel, dat is den wil tot zuiverder en algemeener menschelijkheid, even ernstig bedreigt als het beginsellooze reformisme. Zij is overtuigd, dat de toepassing van gewelddadige en terroristische middelen leidt tot een zedelijke verruwing en ontaarding, die den groei van het meegevoel en het sociaal verantwoordelijkheidsgevoel zeer belemmeren. Zij neemt de verzekering van het reformisme niet ernstig, dat matiging der socialistische eischen, aanpassing aan de burgerlijke maatschappij en samenwerking met de burgerlijke partijen tot de verwerkelijking van het socialisme zullen voeren. Maar zij neemt het kommunisme evenmin ernstig, wanneer dit verzekert, dat het socialisme de vrucht van een worsteling op leven en dood en van gewelddadigen omkeer zal zijn. Zij weet, dat elke partij, die door haar zwakheid nog niet bij machte is, veranderingen in de werkelijkheid door te zetten en nog geen verantwoordelijkheid draagt voor het gebeuren, radikaal is ingesteld en haar kracht zoekt in principieele steilheid. Maar zij weet ook, dat elke partij, zoodra zij tot een belangrijke faktor wordt in den maatschappelijken strijd, kans loopt voor de verlokkingen van macht, voordeel en succes te bezwijken, en dat die kans te grooter wordt, hoe minder een partij haar daden den maatstaf aanlegt van boventijdelijke zede- | |
[pagina 178]
| |
lijke waarden. De nieuwe richting in het socialisme erkent dat het besef, in staat te zijn invloed uit te oefenen op het gebeuren, dus ook daarvoor ten deele verantwoordelijk te zijn, onvermijdelijk tot het prijs geven van een dogmatisch negativisme in de politiek voert. Die erkenning echter maakt haar niet blind voor het gevaar, dat oorsponkelijk socialistische motieven, in den strijd eerst om de verovering en daarna om het behoud der macht, kunnen ontaarden tot on-socialistische en zelfs anti-socialistische, het gevaar dat zij zich kunnen bewegen van hooger naar lager, dat onder het stralend aangezicht van wil-tot-het-socialisme de verbeten trekken schuilgaan van wil-tot-de-macht. De aanhangers van deze socialistische denkwijze zijn overtuigd, dat een indeeling der socialisten in rechts- en linksstaanden, in reformisten en revolutionairen, heden nog slechts zeer voorwaardelijk en in zeer beperkten zin juist is. Zij acht een andere indeeling veel reëeler en wel eene, die ook, ja zelfs in de eerste plaats, rekening houdt met de gezindheid, zooals deze niet slechts uit het politieke optreden van menschen blijkt, maar uit het totaal van hun gedragingen en den aard hunner geheele verhouding tot de buitenwereld. Daarom zoekt en vindt zij aanhangers zoowel onder ‘rechts’ als onder ‘links’ staande socialisten. Die aanhangers behoeven niet gelijk te denken over alle politieke en ekonomische vraagstukken van onzen tijd. Wel echter zoeken zij de oplossing van die vraagstukken in éénzelfde richting. Zij leggen bewust en nadrukkelijk verband tusschen ‘innerlijk’ en ‘uiterlijk’, tusschen ‘heden’ en ‘morgen’, tusschen ‘beweging’ en ‘uiteindelijke doeleinden’ (idealen). Zij weten, dat de transformatie der kapitalistische maatschappij in socialistische richting enkel mogelijk is, zoo met de verwerving van meer machtsposities de versterking der sociale motieven gepaard gaat. Zij geloven, dat de bewuste zede- | |
[pagina 179]
| |
lijke beslissing van eenlingen, om door hun daden tot verwezenlijking van het socialisme bij te dragen, even belangrijk, even essentieel is, als de strijd der massa's om de verovering der macht. Zij beschouwt de versterking der gezindheid en de vorming van gewoonten, die reeds eenigermate socialistisch zijn, onder kleinere of grootere groepen arbeiders en intellektueelen, als van uitnemend belang voor het socialisme, omdat zij weet, dat iedere werkelijke verandering in de menschelijke verhoudingen voor een groot deel op nieuwe gewoontevorming berust. Vandaar, dat zij groote waarde hecht aan alle veranderingen en alle hervormingen, die het kollektivistisch element in het dagelijksch leven kunnen versterken. Van de vervorming der arbeidsverhoudingen, in dier voege, dat zoowel de arbeidsvreugde meer speling krijgt, als het verantwoordelijkheidsgevoel meer gelegenheid tot ontwikkeling, verwacht zij meer heil dan van een plotselingen omkeer der maatschappelijke verhoudingen. Als ‘socialistische elementen’ in het kapitalistisch milieu beschouwt deze richting alle instellingen tot onderling hulpbetoon, waarbij economisch of intellektueel sterkeren hun voorrechten ten bate van zwakkeren gebruiken, en ook alle instellingen (zooals koöperatieve woningbouw met gemeenschappelijke keukens, wasscherijen, lees- en ontspanningslokalen) waardoor de gemeenschapszin tegenover het persoonlijk- en het gezins-egoïsme wordt versterkt. Met vreugde ziet zij, hoe in verschillende nieuwe onderwijsmethoden de geest van individueelen wedijver meer en meer door een geest van samenwerking en onderling hulpbetoon wordt vervangen. Ook dit begroet zij als een kracht tot transformatie in socialistische richting. Als een verheugend verschijnsel beschouwt zij de toeneming van het besef, dat het verwerven van ekonomische kennis slechts één element eener socialistische opvoeding is en dat de ontwikkeling van de onderlinge kameraad- | |
[pagina 180]
| |
schap en het gemeenschapsgevoel van minstens even groot belang zijn. Niet minder verheugend dan de gemeenschappelijke spelen en dansen, de spreek- en bewegingskoren waarin de socialistische jongeren van alle richtingen hun gemeenschapsgevoel uitleven en dit tevens versterken, acht deze denkwijze het, in hen sterk toenemend, verlangen naar meer vertrouwdheid met de natuur. Wanneer men het denkbeeld van de mogelijkheid eener omzetting der maatschappij van boven-af en enbloc opgeeft, omdat men dit denkbeeld beseft te berusten op den waan dat de ‘massa-mensch’ met zijn overheerschend-zelfzuchtige neigingen in korten tijd tot een wezen, in wien het sociale voelen domineert, herschapen zal kunnen worden, dan verandert vanzelf de richting van ons denken en streven. Dat, wat wij vroeger van het hoogste gewicht achtten: de verovering der macht, krijgt weldra een sekundaire plaats in onze waardeering; terwijl kleine veranderingen in gewoonten en zeden, in de richting van vermenschelijking der levensverhoudingen, veel hooger worden aangeslagen dan voorheen. Onze waardeering neemt toe voor het zgn. ‘kleine werk’ in de beweging, dat er naar streeft door haast onmerkbare veranderingen, in den arbeider de menschelijke persoonlijkheid te bevrijden, maar tevens beseffen wij veel sterker dan vroeger van hoeveel belang het is, dat juist dit werk van socialistischen geest doortrokken zij. Een ieder, die de maatschappelijke ontwikkeling, welke Rusland in de laatste tien jaar doormaakte, zoo goed mogelijk gevolgd heeft en gepoogd, zich zooveel mogelijk rekenschap daarvan te geven, moet getroffen worden door een zekere kontinuïteit in de ontwikkeling, zich doorzettend ondanks de onvoorwaardelijke breuk-met-het-verleden, die twee opeenvolgende revoluties in politiek, sociaal en juridisch opzicht tot stand schenen te moeten brengen. Noch de verovering der macht, noch de vor- | |
[pagina 181]
| |
ming van nieuwe proletarische machts-organen, noch de nieuwe wetten en dekreten vermochten een korrel meer ‘socialisme’ te verwerkelijken, dan de ekonomisch-sociale, en niet minder dan de sociaal-psychische omstandigheden, toelieten. De mogelijkheid dier verwezenlijking bleek begrensd, zoowel door de ontwikkelingsgraad der produktiekrachten als door die van het sociale verantwoordelijkheidsgevoel. Niet enkel de ontwikkelingsgraad der techniek bepaalt de snelheid, waarmee socialistische levenskiemen zich na de overwinning kunnen uitbreiden. Die snelheid wordt evengoed bepaald door geestelijke faktoren. De nieuwe socialistische denkwijze gelooft, dat men door het accent in de propaganda bewust te verleggen van het ‘belang’ naar het gevoel van menschenwaarde en het rechtvaardigheidsgevoel, die faktoren kan bevorderen. De ‘nieuwe richting’ in het socialisme heeft niets gemeen met de utopische denkwijze, die haar volle aandacht richt op het doel, maar zich om de wegen naar het doel weinig bekommert. Men kan haar niet verwijten, de belangstelling van haar aanhangers afteleiden van den strijd, om ze te koncentreeren op den ‘toekomstigen heilstaat’. Integendeel oordeelt zij veel sceptischer, dan het orthodoxe marxisme dit deed over de mogelijkheid, de vormen die het maatschappelijk leven in de toekomst zal aannemen, vooruit te bepalen. Overtuigd als zij is van de spontaniteit van het leven en van zijn onuitputtelijke scheppingskracht, lijkt haar dit een ijdel pogen. Daarbij lokken de uitzichten, die het marxisme op de socialistische samenleving opent, haar niet bijzonder aan. Zij, die het socialisme in de eerste plaats opvatten als een ideaal van menschelijke vrijheid, kunnen de algeheele rationalisatie van de produktie- en de levensvormen in de toekomst onmogelijk met geestdrift begroeten. Een dergelijke rationalisatie veronderstelt, wil de menschheid haar ooit als waarachtige | |
[pagina 182]
| |
levensvreugde en echte bevrediging kunnen beleven, een zoo diepgaande verandering in den menschelijken aard, dat wij die ons niet vermogen in te denken. Wij immers kunnen ons waarachtige bevrediging en diepere levensvreugde slechts voorstellen als vruchten van een organisatie des levens, gebouwd op de harmonische samenwerking van rationeele en irrationeele motieven, die alle menschen in staat stelt, hun krachten te gebruiken in dienst van grootsche, hoog boven het tijdelijke en persoonlijke uitgaande doeleinden. Op de meest verschillende hoogtegraden van kultuur is deze dienst de groote lichtbron geweest, waaraan de kleine, kortstondige levens der eenlingen hun gloed ontleenden, de heerlijke kracht die aan hun onbeteekenend bestaan waarde gaf. In onzen eigen tijd zijn de hoogste menschelijke idealen in het socialisme en het kommunisme belichaamd. Millioenen menschen worden in dienst dezer idealen uitgetild boven de engheid hunner persoonlijke verhoudingen. Door dien dienst alleen krijgt hun leven inhoud, nu de arbeid voor talloozen inhoudloos geworden is. Door dien dienst stijgen zij uit boven armoede en ontbering, gesterkt door het gevoel hunner persoonlijke waardigheid. En velen van hen offeren aan dien dienst alles op - hun gezondheid en kracht, hun vrijheid, hun leven. Liever verdragen zij het wreedste lichamelijke leed, de ergste geestelijke smart, dan dien dienst ontrouw te worden. Die dienst adelt hun nood, heiligt hun verworpenheid, mengt in hun bitteren lijdensbeker een geur van bovenzinnelijk geluk. De hoogste zedelijke krachten der menschheid worden heden in dienst gesteld van den strijdvoor de verheffing der arbeidersklasse, de bevrijding der onderdrukte rassen en de verwezenlijking van het socialisme. Maar die krachten kunnen zich niet ten volle ontplooien, zoolang de socialistische propaganda aan het motief van het ‘ekonomisch belang’ | |
[pagina 183]
| |
geketend blijft. Tot volle ontplooiing kunnen zij pas komen, wanneer de doeleinden der arbeidersbeweging beseft zullen worden de tijdelijke vorm te zijn, waarin de eeuwige doeleinden, de onvergankelijke idealen der menschheid thans verschijnen en wanneer hun dienst wordt opgevat als de dienst van de boven-maatschappelijke Macht, die wij Leven of Godheid of Alzijn noemen. Intuïtief weten wij, vóór die Macht en met haar te werken, wanneer wij streven naar de eenheid aller ontrechten en onderdrukten als de weg tot de eenheid aller menschen. ‘Eenheid te vormen uit de wereld is het oneindige werk’ (Martin Buber). Het ekonomisch groepmotief en de klassenzelfzucht kunnen het niet winnen op de tendenties tot aanpassing aan het kapitalisme, die in de bevoorrechte arbeidersgroepen een gevaar voor het socialisme worden. Die tendenties kunnen alleen teruggedrongen worden, zoo met den rechtseisch aan de maatschappij de ethische eisch aan het eigen ik samengaat. De persoonlijke gezindheid en haar manifestatie in alle levensverhoudingen zijn de sterkste krachten, die de verkeerde aanpassing kunnen tegenhouden. Uit de gezindheid alleen komt telkens de tegengestelde reaktie op, zij voedt den wil tot den strijd voor een maatschappij, die essentieel anderszal zijn dan de huidige. Alléén de gezindheid waarborgt den steun van sterkere aan zwakkere groepen, van den man aan de vrouw, van de volwassenen aan de jeugd, van de bevoorrechten aan de benadeelden, van de arbeidersklasse der rijke koloniale staten aan de geproletariseerde massa's der koloniale volken. De nieuwe fase, die het socialisme tegemoet gaat, zal in zeker opzicht een synthese moeten zijn der twee groote voorafgaande fasen: die van het utopisch en die van het wetenschappelijk socialisme. Met de eerste dier beide fasen zal de thans komende de tendentie gemeen hebben, | |
[pagina 184]
| |
de uiteindelijke doeleinden in hoogere mate op den strijdvan-elken-dag te doen inwerken, dan dit in de laatste driekwart eeuw het geval is geweest. De nieuwe richting in het socialisme is in zoover ‘reformistisch’, dat zij aan iederen hervormingsarbeid en iedere, ook de kleinste hervorming, groote waarde hecht. Maar zij is in zoover ‘radikaal’, dat zij er met alle macht naar streeft, het werk voor die hervormingen te doortrekken van socialistische motieven en door hen zooveel mogelijk socialisme te realiseeren. Van het marxistisch socialisme neemt de nieuwe richting het geloof over aan de wetmatige ontwikkeling der maatschappij en de gebondenheid ook der hoogste levensverschijnselen aan materiëelekrachten en processen. Maar hierin wijkt zij van het marxisme af, dat zij het socialisme niet opvat als een zekere maatschappelijke toekomst, waarnaar de arbeidersklasse moet streven, omdat het ‘produktie-proces’ haar daartoe noodzaakt, maar als een mogelijkheid, waarnaar zij streven kàn. In tegenstelling tot het utopisme houdt zij het niet voor mogelijk, een organisch geheel van instellingen, die de menschheid gelukkiger en beter zullen maken, een z.gn. ‘Heilstaat’ langs rationeelen weg te ontwerpen. Zij vat den ‘Heilstaat’ minder op als iets uiterlijks dan wel als iets innerlijks, als een gemoedstoestand, een geheel van gevoelsreakties, gekenmerkt door meer warmte en blijheid, meer vertrouwen in de onbeperkte mogelijkheden van het Leven en meer bereidwilligheid bij allen, hun krachten in dienst daarvan te stellen. |
|