De weg tot eenheid
(1928)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend
[pagina 137]
| |
IV. De diepere oorzaken der krisisGa naar voetnoot1)Als oorzaken van de krisis in de socialistische arbeidersbeweging beschouwt men doorgaans de groote gebeurtenissen der laatste vijftien jaar: de oorlog, de ineenstorting der Tweede Internationale, de zwenking van bijna de geheele sociaal-demokratie naar het burgerlijke kamp, de russische revolutie van November 1917 en de duitsche van November 1918. Inderdaad zijn deze gebeurtenissen de aanleiding geweest tot den absoluten breuk tusschen ‘reformisten’ en ‘revolutionairen’, met de gevolgen van scheuring over de geheele linie en fellen broederstrijd. Maar er zijn bij de scheuring nog andere, diepere, meer algemeene en geestelijke oorzaken in 't spel. En enkel wanneer de arbeidersklasse die oorzaken leert doorzien, enkel dan bestaat de mogelijkheid, dat zij de krisis zal overwinnen en de inzinking te boven komen. De arbeidersklasse kan enkel één van wil worden, door zich te vereenigen in het socialisme. Maar zij kan zich slechts vereenigen in een socialisme, dat op andere, breedere, grondslagen dan het marxistische steunt! Hiertoe echter is allereerst noodig, dat de arbeidersklasse de belemmeringen gaat beseffen, die het marxisme voor haar eigen voelen, willen en streven beteekent. Deze belemmeringen bestaan voornamelijk in het vasthouden aan bepaalde leerstellingen. De eerste daarvan is het geloof aan de ontwikkeling der maatschappij naar | |
[pagina 138]
| |
bepaalde wetten, door het marxisme ontdekt, en als welker uitkomst de socialistische samenleving noodzakelijk moet komen. De tweede is de opvatting van het ekonomisch motief als de sterkste, den mensch bewegende, macht en van het ekonomisch belang als de maatschappelijke motor bij uitnemendheid. De derde is de opvatting van den strijd der arbeidersklasse voor het socialisme als een strijd om de staatsmacht, over welks uitslag het bezit van organisatorische, politieke en militaire machtsmiddelen beslist. Deze leerstellingen vormen den theoretischen grondslag, die de praktijk zoowel der Tweede als der Derde Internationale voor een groot deel beheerscht. Tientallen jaren lang hebben deze leerstellingen in de arbeidersbeweging een uiterst belangrijke funktie vervuld. Zij hebben de energie der arbeidersklasse gestimuleerd, haar aangezet tot volharding, haar bewaard voor ontmoediging en gesterkt in nederlagen. Zij hebben haar geleerd, haar kracht samen te trekken op reëele, scherp-afgebakende doelstellingen. Zij waren menigmaal de sporen, die de arbeidersklasse aandreven tot dapperen strijd. Thans echter verkeeren zij in boeien, die haar in hare bewegingen belemmeren en verhinderen nieuwe wegen in te slaan. Niet alles in het marxisme is verouderd. Als methode van historisch onderzoek behoudt het zijn waarde, al zien wij veel scherper dan vroeger de grenzen waaraan het gebonden is. Wat de praktijk van den strijd betreft, zoo gelden de twee voornaamste gezichtspunten, die Marx bijna drie kwart eeuw geleden in het socialisme heeft ingevoerd, ook thans nog ten volle. Ook thans kunnen wij ons geen socialistische beweging voorstellen, waarin de arbeidersklasse niet de voornaamste strijdende eenheid zou zijn. En evenmin kunnen wij ons een strijdende arbeidersklasse voorstellen, die de afschaffing der klassetegenstellingen niet als het einddoel van haar strijd zou beschouwen en | |
[pagina 139]
| |
het brengen der produktiemiddelen aan de gemeenschap, met het recht van kontrole door de organen dier gemeenschap, niet als een onmisbare voorwaarde om dit doel te verwezenlijken. Maar, zoo deze twee algemeene gezichtspunten er ook heden nog in hooge mate toe bijdragen ons vertrouwen te versterken, dat de volgende fase van het maatschappelijke ontwikkelingsproces het socialisme zal zien ontstaan, - met de leerstellingen, die wij hier boven omschreven en die eveneens tot de grondstellingen van het marxisme behooren, is dit niet het geval. Hen beschouwen wij in tweeërlei opzicht als verouderd. Verouderd is de marxistische opvatting van de motieven, die de arbeiders in hoofdzaak heeten te bewegen tot den klassenstrijd. Niet het ‘ekonomisch belang’ - of, in de taal der psychologie overgezet, niet het verwervingsmotief, - is in dien strijd doorgaans het voornaamste motief, laat staan het eenige. Integendeel komen bij dien strijd een aantal motieven van verschillenden aard in het spel. Zijn drijfveeren zijn even samengesteld als haast alles dit pleegt te zijn wat zich in de psychische sfeer afspeelt. Dat Marx de rol der psychische elementen in de maatschappelijke ontwikkeling eenzijdig en uiterst simplistisch heeft gezien is niet toe te schrijven aan dwalingen van zijn genie of leemten in zijn kennis, maar uitsluitend aan het feit, dat ook de grootste genieën gebonden zijn aan de grenzen, welke de ontwikkelingsgraad der wetenschap van hun tijd, de orientatie van het maatschappelijk streven, (meer naar binnen of meer naar buiten) en die van de filosofische ideeën in dien tijd en tenslotte het levensgevoel, dat van dit alles de resultante is, aan hun beschouwing der problemen zoowel als aan de richting, waarin zij de oplossing zoeken, stellen. De geestelijke sfeer van het tijdperk, waarin Marx zijn sociologisch stelsel schiep, was het mechanistisch rationalisme. De natuurwetenschappen, om van de biolo- | |
[pagina 140]
| |
gie en de zielkunde niet te spreken, leven heden ten dage in een geheel andere. In de tweede plaats is het marxisme verouderd, omdat zijn leerstellingen gegrondvest zijn in de maatschappelijke werkelijkheid van driekwart eeuw geleden. Het ging uit van één bepaalde fase van het kapitalisme en wel van die, waarin het voelen, denken en streven der arbeidersklasse, - die zoo goed als rechteloos en bijna geheel buiten het politieke en sociale leven der burgerlijke maatschappij gesloten was, - uitteraard bijna uitsluitend op de vermindering van haar ekonomischen nood gericht was. Wel is waar moeten wij nooit vergeten, dat deze fase in zekeren zin nog steeds voortduurt. Immers het kapitalisme heeft zijn heerschappij in de laatste halve eeuw over telkens nieuwe deelen der aarde uitgebreid, het is imperialisme geworden, en als imperialisme drukt het de massa's van andere rassen, die het zich onderwierp en dwingt voor hem te werken, aanvankelijk terneer tot hetzelfde uiterst lage levenspeil, dat de engelsche en duitsche, de fransche en belgische massa's in een vroeger tijdperk hebben doorgemaakt. Dit alles neemt echter niet weg, dat het kapitalisme zoowel in de landen waar het oorspronkelijk ontstond als in Noord-Amerika, een reusachtige ontwikkeling heeft doorgemaakt en dat de arbeidersklasse in die landen in vele opzichten heden anders is, dan toen Marx het ‘Kapitaal’ schreef. Ook het kapitalisme is veranderd. Daarom is het ook niet verwonderlijk, dat de arbeidersklasse in die landen thans heel andere problemen moet oplossen dan die in het ‘Kapitaal’ gesteld worden, waaruit volgt, dat zij zelfstandig een oplossing daarvoor moet zoeken. Het marxisme kan haar daarbij géén wegwijzer meer zijn. Het marxisme prentte aan de arbeidersklasse in, dat zij van het kapitalisme enkel ellende had te verwachten en daarom in het kapitalisme niets dan de ketenen dier ellende te verliezen kon hebben. Het werkte haar op, ál | |
[pagina 141]
| |
haar kracht tot den strijd tegen het kapitalistisch stelsel te koncentreeren, en leerde haar in dien strijd ál haar heil, haar eenig geluk en de bevrediging dier hoogere aspiraties en sociale gevoelens te vinden, waaraan het een zoo krachtige impulsie gaf, al beschouwde het ze als sekundaire ‘gevolgen’ van het primaire gebeuren, dat zich naar zijn opvatting in het produktieproces voltrok. Door de twee-eenheid van klassenstrijd en socialisme te prediken, heeft het marxisme onbegrensde geestelijke en zedelijke krachten in beweging gebracht. Het heeft de zwakke en kortstondige opflikkeringen van het instinkt van zelfwaardeering in de zielen der arbeiders versterkt en ze gemaakt tot een duurzamen gloed. Het heeft de rauwe drift en de halfdierlijke begeerte naar elementaire stoffelijke waarden, die aanvankelijk in den strijd der proletarische massa's het meest op den voorgrond traden, gelouterd en gezuiverd, door dien strijd op het socialisme te richten. Het heeft in de armelijke gevoels- en gedachtswereld dier donkere massa's het blijde licht, den schoonen tooverglans, de rijke flonkering doen schitteren der socialistische idealen. Het heeft de oogen doen glanzen, de gebogen ruggen zich doen strekken, de aarzelende gebaren vast en zeker gemaakt; in de harten liefde voor de levenden en de nog ongeboren geslachten opgeroepen. Door het marxisme is in den proletariër de mensch opgestaan. Dit alles is waar. Maar het is ook waar, dat het marxisme den hoofdnadruk gelegd heeft niet op de socialistische idealen, maar op de proletarische belangen en niet op den strijd voor méér levensvreugde en een hooger geluk voor alle menschen, maar op den strijd om de macht. Den strijd te voeren voor haar klassebelangen, haar wil te richten op de verovering der macht, dàt prentte het marxisme der arbeidersklasse in als het eerst- en het meest noodige. Was die strijd eens gewonnen, die macht eens veroverd, dan | |
[pagina 142]
| |
zou al het andere vanzelf volgen. Dan zou de arbeidersklasse, optredend met diktatoriale bevoegdheid, de maatschappij op socialistische grondslagen inrichten. Na een kort tijdperk-van-overgang zouden de klassen verdwenen zijn, en met hen de staat. De ‘associatie der vrije producenten’ zou in het leven treden. De strijd voor de klassebelangen van het proletariaat - zoo werd het gewoonlijk in de propaganda voorgesteld, - was, mits hij konsekwent gevoerd werd, één met den strijd voor het einddoel, voor de socialistische gemeenschap. Deze voorstelling was volkomen logisch. Immers, zoo de arbeiders van de huidige maatschappij niets te verwachten en in haar niets te verliezen hadden, dan konden zij hun strijd enkel voeren als een strijd voor een andere maatschappij. Voor de eerste generaties van socialistische arbeiders was dit inderdaad in hooge mate het geval. Maar nog vóór het einde der vorige eeuw kwam hierin verandering. Het bleek, dat een deel der arbeidersklasse wel degelijk in staat was, zijn arbeids- en levensvoorwaarden in het kapitalisme aanmerkelijk te verbeteren. In werkelijkheid werd de strijd dan ook steeds meer gevoerd voor beperkte doeleinden, dat is voor hervormingen, die het kapitalisme in zijn wezen niet aantastten. Voor zoover deze strijd gevoerd werd door de vakvereenigingen, had hij tevens de werking, de groepsbelangen op den voorgrond te brengen. Voor zoover hij gevoerd werd door de sociaal-demokratie, bracht hij de vertegenwoordigers der arbeidersklasse in nauwe aanraking met de burgerlijke partijen en leerde hen schipperen en transigeeren. Immers zonder schipperen en transigeeren viel in de parlementen niets te bereiken. En hoe krachtiger de sociaal-demokratie in de parlementen werd, hoe meer zij als faktor in de aktueele politiek meetelde, des te meer werd zij meegesleept in alle konkelarijen van het parlementarisme. | |
[pagina 143]
| |
In de langdurige polemiek tusschen ‘marxisten’ en ‘reformisten’ - een polemiek, die tientallen jaren geduurd heeft, - is duidelijk aan het licht gekomen, dat de strijd voor de direkte ‘belangen’ der arbeidersklasse (of voor bepaalde groepen in die klasse) lang niet altijd identiek is met die voor de socialistische doeleinden. Sommige revisionisten en reformisten hebben dan ook eerlijk bekend, dat het ‘einddoel’ hun niets kon schelen en de beweging, dat is de strijd voor beperkte, konkrete, doeleinden, alles voor hen was. Voorgangers van de radikale richting poogden een uitweg te vinden, door het onderscheid duidelijk te maken tusschen ‘tijdelijke’ en ‘duurzame’, ‘groeps’ en ‘klasse’ belangen. Zij zetten uiteen, dat het marxisme van de arbeidersklasse eischte, haar oogenblikkelijke en groepsbelangen bij haar duurzame en algemeene klassebelangen, anders gezegd haar idealen, ten achter te stellen. Zóó te handelen, dat die algemeene en duurzame klassebelangen gediend werden, dat alleen was zijn plicht vervullen als socialist, als klassebewust arbeider, dat alléén was handelen, naar de proletarische moraal eischte. De wereldoorlog bewees, dat een kleine minderheid in de internationale sociaal-demokratie hiertoe in de moeilijkste omstandigheden in staat was. Aan die minderheid gaf haar socialistisch beginsel de kracht, de elementair werkende groeps- en kuddegevoelens in haar zelve te overwinnen en trouw te blijven aan de internationale solidariteit. De groote massa's echter bezaten in 1914 die kracht niet. En zij zouden haar heden evenmin bezitten. Hun wil werd niet gericht op het brengen van offers: hun werd ingeprent, dat zij voor hun ‘belangen’ moeten strijden - en zij verstonden dat woord niet in de abstrakte, overdrachtelijke, ideale beteekenis, die de theoretici eraan geven, maar in zijn gewonen, konkreten, reëelen zin. Zij maken geen verschil tusschen ‘belang’ en ‘voordeel’. | |
[pagina 144]
| |
Zij zien zeer goed in, dat men zich ter wille van zijn voordeel eenige opoffering moet getroosten, - het geheele vakvereenigingswezen zou zonder dit inzicht onmogelijk zijn -, maar de overgroote meerderheid wil enkel offers brengen, wanneer haar ‘belang’ dat eischt, d.w.z. wanneer zij verwacht, door die offers in de naaste toekomst een grooter goed, een reëel voordeel te zullen verwerven. Het komt niet bij haar op, dat strijden voor het ‘klassebelang’ in den grond der zaak beteekent, zijn tijd en kracht te geven, zich inspanning en offers te getroosten voor doeleinden, welker verwezenlijking onzeker is en waarvan zij in geen geval zelve zal genieten. De massa heeft, naar ik meen, met haar opvatting van het woord ‘belang’ volkomen gelijk. De uitlegging, die de marxistische theoretici aan dat woord hebben gegeven, snijdt geen hout; hun pogingen om op den grondslag van het rationalistisch denken aan de arbeidersklasse de noodzakelijkheid van offervaardigheid en zelfverzaking voor te houden zijn in hooge mate gewrongen. Het is ommogelijk, den arbeiders langs den weg van logische redeneering te bewijzen, dat offers voor verre, onzekere, ideale doeleinden in hun ‘belang’, dat is in hun voordeel zijn. De arbeidersklasse laat zich bij haar strijd vele malen leiden door irrationeele impulsies en gevoelens, zoowel van zelfzuchtigen als van socialen aard. Maar in zoover zij zich door rationeele gedachten en gevoelens laat leiden, zit daaraan de wil der eenlingen vast, iets te doen voor zich zelf, een bepaald kwaad af te wenden of een bepaald goed te veroveren. En het kàn niet gelukken, om haar door redeneering te overtuigen, dat haar ‘belang’ eischt, dit kwaad op zich te nemen of dat goed te laten ontglippen. De zelfzuchtige aandrift gooit al zulke redeneeringen omver. Die aandrift weet, dat één vogel in de hand beter is dan tien in de lucht, en naar deze wetenschap handelt hij. | |
[pagina 145]
| |
Het ‘solidariteitsgevoel’ kan, wanneer aan zijn uitoefening werkelijke benadeeling van het persoonlijk belang vast zit, zich slechts doorzetten tegen de aandriften van zelfhandhaving en zelfbevoordeelingin, wanneer het door zeer sterke krachten in het zedelijk leven gesteund wordt. Dit verklaart b.v., waarom de stakende engelsche mijnwerkers in 1926 niet door de transportarbeiders, evenmin in Engeland zelf, als in andere landen, daadwerkelijk gesteund werden. De internationale leiders, die de sympathiestaking wilden toepassen, - zij waren niet talrijk - konden nóg zoo zeer gelijk hebben met hun betoog, dat de nederlaag van het engelsche mijnproletariaat de geheele arbeidersklasse zou verzwakken, dat betoog vermocht geen groote solidariteitsbeweging in het leven te roepen. Wat de mijnwerkers aangaat, - de engelsche staking was voor de amerikaansche, duitsche, belgische en nederlandsche mijnwerkers een bron van voordeel door volop werk, extrabetaling van overuren, enz. Die voordeelen waren voor hen veel werkelijker dan de voorstelling dit was van mogelijke grooter en duurzamer voordeelen, die voor hen uit een overwinning, - en van mogelijke nadeelen, die uit een nederlaag der engelsche stakers zouden volgen. Den, ‘éénen vogel’ hadden zij inderdaad stevig in de hand. De ervaring wijst uit, dat de voorstelling van een grooter goed in de toekomst doorgaans een zwakkere prikkel voor den wil is, dan het genot van een kleiner goed in het heden. De eerste werkt indirekt door middel der verbeelding, de tweede rechtstreeks door middel van de zintuigen. De priesters van alle godsdiensten hebben de dreiging met de gruwelijkste straffen gebruikt, om de geloovigen van de zonde terug te houden, en aan de deugdzamen de heerlijkste genietingen in het vooruitzicht gesteld, als belooning hunner deugdzaamheid, zonder dat dit alles voldoende was, om het meerendeel der menschen af te houden | |
[pagina 146]
| |
van het volgen hunner zondige begeerten. Hoe kan men dan verwachten, door rationalistische vertoogen, waarin evenmin de verschrikking der hel als de hoop op hemelsche zaligheid doorklinkt, de zelfzuchtige neigingen der massa's te overwinnen en die te bewegen, hun zoo verklaarbare begeerte naar onmiddellijke lotsverbetering te onderdrukken? Wie in den strijd der arbeidersklasse de solidariteit, de makkerschap, de begeerte allen verdrukten en ontrechten te hulp te komen, wil doen zegevieren op het persoonlijk en het groeps-egoïsme, die moet nadruk leggen op ándere voorstellingsreeksen en ándere motieven in beweging brengen, dan die, welke voornamelijk met het belang samenhangen. De hoop, de arbeiders ertoe te brengen, als uitkomst van een rekensom zekere oogenblikkelijke voor onzekere toekomstige voordeelen op te offeren, zal altijd bedrogen uitkomen. De zelfzuchtige aandriften zullen de sterkste blijken en alle redeneeringen over de ‘ware’ en ‘duurzame’ belangen der klasse zullen afstuiten op de oerkracht van het instinkt. Wanneer de nood aan den man komt, in de groote krisissen der arbeidersbeweging, zoekt de agitator dan ook zijn kracht niet in dergelijke sofistische redeneeringen. Hij doet een beroep op de sociale instinkten, hij tracht den moed op te wekken, het medegevoel in beweging te brengen, de vlam der kameraadschap aan te wakkeren; hij werkt op de krachten van gemoed en verbeelding; hij poogt in zijn hoorders of zijn lezers den drang op te wekken, uit den rijkdom van hun gemoed iets te geven, - een deel van zichzelven te geven en deze gave te gevoelen als een vreugde, als een daad, die haar eigen belooning meebrengt. Dit zijn de stemmingen en gemoedsaandoeningen, dit is de gezindheid, waar de groote offers uit voortkomen, die de strijd eischt. Wil de arbeidersklasse niet ‘verburgerlijken’, wil zij de worsteling aanvaarden tegen fascisme en imperia- | |
[pagina 147]
| |
lisme en daarin zegevieren, wil zij het gewicht van haar macht in de weegschaal werpen ten gunste der onderdrukte koloniale volken, dan zal deze gezindheid de diepste drijfveer moeten worden van haar daden. Het enkel-verstandelijk inzicht, dat de uitbuiting der gekleurde rassen de bestaansvoorwaarden der Europeesche arbeidersklasse meer en meer bedreigt, en dat het daarom zaak is, het proletariaat van die rassen de broederhand toe te steken, heeft geen bewegende kracht. Sleur, kleinzieligheid, rassen-vooroordeel, hoogmoed, zij allen werpen de dammen op, die het tot stand komen van een wereldverbond tusschen blank en bruin verhinderen. Natuurlijk bedoelen wij niet, dat kortstondige opflitsingen van geestdrift, opgewekt door vlammende taal en geëxalteerde redevoeringen, reeds in staat stellen òm duurzame overwinningen te behalen op de zelfzucht. Hiertoe is een vernieuwing van de grondslagen der arbeidersbeweging noodig, een opgeven van leuzen, die zoo lieflijk klinken, omdat zij de zelfzuchtige driften vleien, - is noodig een langdurige opvoeding, die zich de omzetting van lagere motieven in hoogere ten doel stelt. Aan de bevoorrechte deelen der arbeidersklasse moet voorgehouden worden, dat zij haar groepsbelangen niet mag doorzetten, zoo dit ten koste der misdeelde massa's in het moederland en in de koloniën geschiedt. De arbeidersklasse moet opgevoed worden tot den wil, haar persoonlijke en groepsbelangen aan die der wording van een hoogere menschheid te onderschikken. Die wil kan niet geboren worden uit rationalistische overwegingen, maar enkel uit intuitieve overgave aan de zedewet, die tevens de hoogste levenswet is voor den mensch. Wat men aan het kommunisme ook kan verwijten, niet dit, den wil zijner aanhangers te veel op hun persoonlijke belangen te richten. Het russische kommunisme in zijn zuiveren vorm hield met die belangen zelfs niet de minste rekening. Het eischte van zijn aanhangers, elke gedachte | |
[pagina 148]
| |
aan geluk door persoonlijke bevrediging te onderdrukken en hun persoon volkomen in dienst te stellen van het geheel. In het helden-tijdvak der russische revolutie legde de partij aan haar leden een tucht op zoo streng, dat zij misschien enkel met die der vroegere militairkerkelijke orden vergeleken kan worden. De absolute offervaardigheid waarvan hun optreden getuigde, wekte de bewondering niet enkel der revolutionairen in alle landen, maar zelfs van de tegenstanders der kommunistische beweging op. In die jaren beteekende lid te worden der russische K.P. het op zich nemen van een zwaren plicht en het aanvaarden van een groote verantwoordelijkheid. Het beteekende de beschikking over zijn persoonlijke vrijheid, zijn voorkeur voor menschen en voor dingen als een bepaalde woonplaats en een bepaalden arbeid, geheel en al opgeven. Het beteekende moeite noch ongerief, bovenmatige inspanning noch gevaar te achten, wanneer het gold de opdrachten uit te voeren, waarmee men door zijn meerderen was belast. En tenslotte beteekende het aan rede en geweten het zwijgen op te leggen, wanneer men die opdrachten niet goed kon keuren. Deze volkomen overgave van het individu aan de gemeenschap, deze grenzelooze toewijding in dienst van groote doeleinden waren het resultaat der samenwerking van een aantal faktoren. Een voorname faktor is ongetwijfeld de russische volksaard, die zooals wij weten in zeldzame mate vatbaar is, om door ideeën bezield te worden; vandaar de onvoorwaardelijke overgave aan religieuze en sociale idealen die men bij de Russen vindt. Van groot gewicht is ook de intuïtieve overtuiging, in het russische volk levend, dat het uitverkoren is, om door zijn lijden andere volken van leed en schuld te verlossen. De bolschewiki hebben den wil tot offervaardigheid niet in de russische volksmassa's opgeroepen: wel echter hebben zij dien wil in een bepaalde richting geleid en hem in | |
[pagina 149]
| |
dienst gesteld van bepaald politieke en sociale doelstellingen. De massa's aanvaardden die nationale en de internationale doelstellingen met heel de vurige geloofskracht, waarvan zij vervuld waren. Meer dan wat anders ook heeft dit de revolutie in staat gesteld, zich tegenover de openlijke en verborgen aanvallen der geheele kapitalistische wereld te handhaven. Echter, de doeleinden, die de bolschewiki zich stelden, - de verovering en handhaving der diktatuur - waren, hoe grootsch ook, toch beperkt. Een partij en een klasse kunnen niet anders dan zich zelven beperkte doeleinden stellen, al is daaraan altijd het gevaar verbonden, dat men om het doel te bereiken, dingen opgeeft, die grooter, waardevoller zijn dan het doel zelf, - krachten van zuiverheid en goedheid opgeeft, die het waardevolst zijn van alles wat bestaat, omdat zij de leven-dienende, leven-versterkende, leven-omhoogvoerende krachten bij uitnemendheid zijn. Aan dit gevaar is het bolschewisme niet altijd ontkomen. Het heeft zijn eigen beperkte doeleinden niet voldoende opgevat als middelen ter verheffing en vervolmaking van het leven. Het heeft niet voldoende begrepen, dat het terwille van deze hoogste doeleinden, de eenige, die nooit verstarren en versteenen, - noodig kon zijn, liever den voortduur zijner heerschappij in de weegschaal te stellen, dan deze te verdedigen met middelen, die de menschelijke goedheid en zuiverheid aantasten. En doordat het dit niet genoegzaam begreep, moesten zoowel de diktatuur, als de partij die haar uitoefende, ontaarden. Het russische kommunisme - en dus ook dat der IIIde Internationale - heeft de verlossing der menschheid uit den greep van het imperialisme te veel opgevat als een zaak van enkel verstand en wil. Zijn generale staf ontwierp het plan van den grooten veldtocht tegen het kapitalisme, niet anders dan de staf van een millioenen-leger het plan van den veldtocht in vijandelijk gebied ontwerpt. En | |
[pagina 150]
| |
zooals die staf koelbloedig alle middelen overweegt en toepast, die het noodig acht voor de overwinning, zonder zich door scrupules te laten afhouden van datgene wat het zijn ‘plicht’ acht, datgene wat het belang zijner regeering eischt, - zoo overweegt de generale staf der revolutionaire wereld-organisatie de middelen, noodig om de revolutie aan te wakkeren en uit te breiden over de geheele aarde. Hij, die staf, mag zich niet laten leiden door voorkeur voor sommige middelen en tegenzin tegen andere. Enkel hun geschiktheid, om tot het doel nader te voeren, beslist over hun toepassing en geen enkele andere konsideratie. Immers, dat zou zwakheid, weekheid, schuldige sentimentaliteit zijn. Aan de handhaving der diktatuur in Rusland en aan het aanwakkeren van den revolutionairen strijd buiten Rusland moet ‘alles’ ondergeschikt worden gemaakt. De uitvoering van het kommunistische veldtochtplan eischt oneindige krachten, niet enkel van verstandelijken, maar ook van zedelijken aard: krachten van moed, geduld, standvastigheid en offervaardigheid. Het kommunisme rationaliseert al deze krachten tot het uiterste: het poogt hun werkingen te regelen, zooals men een mechanisme regelt; het speelt een partij, waar het lot der menschheid van afhangt; het manoeuvreert met eenlingen en massa's op een ontzaggelijk schaakbord. Het beschouwt de menschen met al hun eigenschappen, met heel het ingewikkeld spel hunner motieven, begeerten en aspiraties, te veel als pionnen, die het naar zijn inzichten verplaatst. Het houdt te weinig rekening met hun bijzonderen menschelijken aard en met den bijzonderen aard der socialistisch-kommunistische idealen. De generale staf van een leger zal misschien voorwenden, bij zijn plannen ook eenigszins rekening te houden met motieven van menschelijkheid, enz. In de werkelijkheid zal daar echter niets van terecht komen: de oorlog | |
[pagina 151]
| |
immers staat in zoo volstrekte tegenstelling tot alle menschelijkheid, dat hij niet met menschelijke middelen gevoerd kàn worden. Anders gezegd: het is niet mogelijk, om in den vijand den mensch-makker te zien en te eerbiedigen. List, spionnage, provokatie, aanzetten tot verraad, enz., zij behooren evengoed bij den oorlog als wreedheid, dat is ongevoeligheid voor het lijden van anderen. Een veldheer, die de krijgslisten versmaadt en den vijand geen leed kan toevoegen, die bepaalde maatregelen, b.v. tegen non-kombattanten, welke de overwinning kunnen bespoedigen, verwerpt, om het bloed van beide partijen te sparen, - zulk een veldheer moge een goed mensch zijn, voor krijgsoverste deugt hij niet. De worsteling der arbeidersklasse voor het socialisme echter moet niet vergeleken worden met een oorlog, al wordt zij dit helaas nog dag aan dag. Immers, zij wil doeleinden bereiken, die zich van die, welke door den oorlog bereikt kunnen worden, wezenlijk onderscheiden. Zij wil niet slechts staatkundige of ekonomische toestanden veranderen, maar de menschen zelf. Zij stuurt niet slechts aan op een andere verdeeling van het bezit en een andere wijze van voortbrenging, maar op de verzuivering en vermenschelijking van alle levensverhoudingen. Zij wil geen nieuwe heerschappij oprichten, maar de heerschappij van menschen over menschen vervangen door sociale gelijkheid en kameraadschap. Deze doeleinden kunnen niet door uiterlijke middelen - hetzij gewelddadige of ongewelddadige - bereikt worden, maar in hoofdzaak door een verandering in de richting van den wil en een loutering der gezindheid, door zedelijk voluntarisme en zelftucht. Nieuwe vormen van ekonomisch leven en nieuwe sociale vormen kunnen de innerlijke evolutie ondersteunen, maar zij staan niet tot elkaar in de verhouding van oorzaak en gevolg. De groote opgave van de socialistische beweging is het | |
[pagina 152]
| |
verwezenlijken van een nieuw sociaal en politiek uitgangspunt, dat de bewuste planmatige ontwikkeling der maatschappij in socialistische richting mogelijk maakt. Een der voorwaarden daartoe is de verovering der macht in staat en maatschappij door de arbeiders. Maar die verovering is slechts ééne onder een aantal voorwaarden. Immers, uit de arbeidersklasse kán na de verovering der macht een nieuwe heerschende groep naar boven komen: er kan een splitsing in haar plaats vinden, die tot het opkomen van nieuwe klassetegenstellingen leidt. Geen diktatuur, geen wetten, geen verordeningen, bedreigingen en straffen zijn bij machte, een dergelijke ontwikkeling te voorkomen, enkelzelftucht en de overwinning der hoogere, sociale motieven op de lagere, egoïstische vermogen het. Het socialisme kan niet ‘ingevoerd’ worden door dwang, maar enkel opgroeien uit de versterking der sociale gezindheid, uit rechtvaardigheidsdrang en menschenliefde. Wil de arbeidersklasse ‘den dag na de overwinning’ socialistisch kunnen handelen, dan moeten haar leden zich zelven en elkaar reeds nu tot gemeenschapsmenschen opvoeden. Dan moeten de strijdmiddelen en strijdmethoden in de eerste plaats gewaardeerd worden naar hun werking op de strijdenden zelven. Dan moeten álle middelen, die de werking hebben, onsociale en anti-sociale trekken in die strijders te versterken, - die leugenachtigheid, geveinsdheid, ruwheid, gewelddadigheid, verachting van de persoonlijkheid aankweeken, als ondoelmatig en ondeugdelijk worden beschouwd, omdat zij allen de totstandkoming der algemeene geestesgesteldheid tegenhouden, die de voornaamste psychologische voorwaarde van de ontwikkeling der maatschappij in socialistische richting is. Wanneer het heden nog niet mogelijk is voor de arbeidersbeweging, om van dergelijke middelen geheel en al afstand te doen, dan mogen zij toch nooit gebruikt worden dan zoo dit gebruik zich als noodzakelijk opdringt, dat | |
[pagina 153]
| |
wil zeggen, wanneer geen enkel ander middel ten dienste staat. In de arbeidersklasse moet een kern gevormd worden, die de minderwaardigheid van dergelijke middelen beseft en hun gebruik tot het uiterste poogt te beperken. Het moet tot haar doordringen, dat zoowel het politieke gekonkel en geknoei, dat schering en inslag is in de reformistische politiek, als de op bedrog en geweld ingestelde taktiek van het kommunisme, de zaak van de arbeidersklasse en het socialisme onwaardig is en haar schaadt. Wanneer de leiders willen, dan kan, zoowel in de propaganda als in de aktie, het moreele element worden versterkt. De strijd voor het socialisme kan voortdurend worden voorgesteld als datgene wat hij is: een strijd, die ook door andere en hoogere motieven dan het klassebelang geïnspireerd wordt. Afgunst, wrok, haat, wraakzucht enz. kunnen worden voorgesteld als wat zij zijn: met het wezen van de socialistische doeleinden onvereenigbaar. De propaganda, de pers, het affiche, de film, zij allen kunnen meehelpen, om door een kleinen, maar telkens in dezelfde richting herhaalden, druk op het roer de gezindheid der massa's te veranderen. Dezen moeten worden opgevoed tot een ‘nieuw socialisme’, dat meer-dan-klassenstrijd op wetenschappelijke basis is, een socialisme waarin het denkend verstand, de ordenende geest, de rangschikkende verbeelding zich met goedheid-des-harten, naastenliefde, ontferming en menschelijkheid verbinden. De russische Oktober-revolutie was ook hierom zoo grootsch, omdat zij sterke stroomen daadkrachtige liefde voor alle onderdrukten, vernederden en gekwelden, voor alle verschoppelingen en verworpelingen opriep in de harten der massa's, omdat zij in de sterkeren den wil opriep, de zwakkeren te steunen; den wil opriep in wien tot helden in staat waren, om hulpeloozen bij te staan. De Roode Soldaten doortintelde in den eersten tijd der revolutie | |
[pagina 154]
| |
het vurig verlangen, te strijden voor de bevrijding der werkers van de geheele aarde. Een groote deernis met het lot der kinderen, een zacht en warm gevoel voor hen, die men ‘de bloemen des levens’ noemde, drong het Russische volk om in die jaren van vreeselijken nood, voor de kleinen al het beste wat zij hadden beschikbaar te stellen: de schoonste landhuizen, het deugdelijkste voedsel en de beste stoffen. Zooveel zelfopoffering en zelfverzaking heeft de wereld wellicht nog nooit aanschouwd. In hun marxistisch fanatisme leerden de bolschewiki aan de massa, hare zeer natuurlijke en exkusabele wraakgevoelens tegen de vroegere heerschende klasse als moreel en de bevrediging dier gevoelens als door de klassemoraal volkomen geoorloofd te beschouwen. Op dezen grondslag ontstond het terrorisme, de donkere, zieke plek aan het lichaam van den sowjet-staat, - de haard tevens van waaruit het gif zich door zijn geheele lichaam zou verspreiden. Het terrorisme als stelsel verdofte den zuiveren glans der revolutie, het ontluisterde en bevlekte haar in de oogen der massa's, het wierp een schaduw over haar overwinningen, versperde haar den weg tot de moreele ontwapening harer vijanden en voerde haar op den weg van de onderdrukking der meening van allen, ook onder de kommunisten zèlf, die anders dachten dan de leiders der partij. De overschatting van het belangenmotief, het starre denken in klasse-formules, en de verheerlijking van dwang en geweld, zij zijn te samen verantwoordelijk voor veel van datgene in de politiek der bolschewiki, wat wij als onsocialistisch en antisocialistisch veroordeelen. De Sowjetstaat heeft de intellektueelen, die hij eerst van zich vervreemd had, door een hooge belooning van hun arbeid, althans wat de technici betreft, weer pogen te winnen. Ook bij de arbeiders heeft hij sterk op het eigenbelang gewerkt, (invoering van loonklassen, stukloon, premies), om | |
[pagina 155]
| |
vermeerdering der produktie te verkrijgen. Wanneer gekozen moest worden tusschen het beschikbaar stellen van groote sommen uit de staatskas voor militaire of voor kultuurdoeleinden, koos het Sowjet-bewind vaak het eerste. Het acht de versterking van vereenigingen voor militaire aviatiek, militaire chemie, enz. urgenter dan de verbetering van volksonderwijs en volkshuisvesting en eveneens urgenter dan de verbetering van de treurige positie der onderwijzers op het platteland, de bestrijding van het alkoholisme, die van de misdadigheid der jeugd enz. Het begrijpt niet, dat elke werkelijke vooruitgang in de richting van het socialisme, hoe klein ook, - die geenszins identiek hoeft te zijn met de opvoering der staatsindustrie, - véél meer doet voor de veiligheid van den sowjetstaat dan de versterking der militaire weermacht. Wanneer het russische volk zelf gevoelt, dat de overgang naar een hoogere levensfase begonnen is, en wanneer dit feit hoe langer zoo meer tot de andere volken doordringt, dan kàn het niet anders, of aan de internationale reaktie moeten de wapens uit de handen zinken. Daarentegen veroorzaakt het feit, dat de sowjet-regeering haar macht nog te veel op onsocialistische manier poogt te handhaven en dat haar politiek zich in allerlei opzichten nog te weinig van die der burgerlijke regeeringen onderscheidt, (o.a. hierin, dat zij spionnen in haar dienst heeft, militaire verdragen sluit met burgerlijke zaken en telkens geweld gebruikt) onrust en weifeling onder de arbeiders van alle landen. Door dit alles wordt het vertrouwen in het socialistisch wezen van den russischen staat in hen verzwakt en het gevoel van onvoorwaardelijke zekerheid ondermijnd, dat hun plaats in alle omstandigheden aan de zijde Sowjetfederatie is. Het is volkomen begrijpelijk dat de Sowjetfederatie niet kan overgaan tot absolute ontwapening, immers elke staat heeft het gevoel, zich te moeten handhaven. Maar voor | |
[pagina 156]
| |
een staat, die zich oriënteeren wil naar het socialisme, is de plicht der zelfhandhaving niet de eerste, en hij kàn niet alle middelen daartoe aanvaarden. Er zijn er, door welke de zelfhandhaving te duur gekocht zou zijn. Hun gebruik zou de handhaving van den vorm beteekenen ten koste van het wezen. Beter geen socialisme dan een ‘socialisme’, dat het terrorrisme, de doodstraf, het terechtstellen van gijzelaars enz. noodig heeft, om zich te handhaven, dat in het gebruik van spionnen en provokateurs met de kapitalistische staten wedijvert. Wij zijn overtuigd, dat, zoo Sowjet-Rusland dergelijke middelen van den beginne af aan had verworpen, het heden veel verder gevorderd zou zijn op den weg naar het socialisme en veel sterker zou staan tegenover zijn vijanden dan thans het geval is. Welk een algemeener en dieper weerklank b.v. zouden de ontwapeningsvoorstellen der russische delegatie in dat geval hebben gevonden: hoe waren de hoon en de verdachtmakingen van burgerlijke en een deel der sociaal-demokratische pers, afgestuit op het rotsvaste vertrouwen der massa's in de socialistische motieven der leiders van het Sowjet-bewind. In het tienjarig tijdvak, dat sedert de revolutie verliep, biedt Sowjet-Rusland het beeld van een zeer ongelijkmatige ontwikkeling. Die ongelijkmatigheid was tot op zekere hoogte onvermijdelijk. De ontzettende verarming en de vreeselijke nood der massa's maakten het noodig, een groot deel der beschikbare energie en der beschikbare hulpmiddelen van elken aard voor het herstel de produktie te gebruiken. Toch zouden, naar onze meening, andere kanten der ontwikkeling van het sociale organisme minder in het gedrang geraakt zijn, zoo men altijd bedacht had, dat de produktie er is ter wille van den mensch, en dat de omstandigheden, waaronder geproduceerd wordt, en de werkingen dier omstandigheden op den mensch, van | |
[pagina 157]
| |
evenveel belang zijn als de hoeveelheid voortgebrachte goederen. Beter een langzamer herstel van de industrie tòt de oude hoogte dan de ontstellende verergering der drankzucht (waartegen thans eindelijk de strijd wordt aangebonden), dan de mensch-onteerende woningtoestanden in Moskou en elders, de bedroevende losbandigheid en sexueele misdadigheid der jeugd. Beter een langzamer tempo van ekonomische ontwikkeling dan het voortwoekeren eener reusachtige bureaukratie, wier bederf en omkoopbaarheid door geen drakonische maatregelen gestuit schijnen te kunnen worden. De energie, waarmee in Rusland aan den opbouw der voortbrenging wordt gewerkt, is bewonderenswaardig. Maar het reusachtig aanzwellend produktie-mechanisme in handen van den staat heeft verhoudingen en verschijnselen, zoowel in als buiten de sfeer der produktie, tot gevolg, die niet van de versterking der socialistische, maar van die der kapitalistische motieven getuigen. Een deel van die energie ware vruchtbaarder besteed geweest aan de sociaal-ethische opvoeding der massa's en vooral aan die der jeugd. Het bolschewisme eischt van zijn aanhangers een enorme wilsspanning. Maar het richt hun wil bijna uitsluitend op het overwinnen van uiterlijke moeilijkheden, op den opbouw van politieke machtsinstellingen en het voortbrengen van ekonomische waarden. Het heeft slechts in de tweede plaats belangstelling voor de innerlijke veranderingen in den mensch, omdat het geleerd heeft die als ‘gevolgen’, ‘vruchten’ van de uiterlijke veranderingen en den omkeer in de klasseverhoudingen te beschouwen. Wel is waar stuit het in Rusland telkens op belemmeringen die niet zoozeer veroorzaakt werden door gebrek aan bedrijfskapitaal, aan grondstoffen, aan machines enz., als wel door menschelijke tekortkomingen - gebrek aan sociaal verantwoordelijkheidsgevoel, aan eerlijkheid, aan | |
[pagina 158]
| |
goede trouw, aan kameraadschap, - maar het heeft zich te zeer vast gebeten in de dogmatisch-marxistische denkwijze, om uit eigen kracht in staat te zijn tot een radicale geestelijke omzetting. Het is voor die omzetting afhankelijk van de hulp der socialisten buiten Rusland. Het voornaamste doel der socialistische arbeidersbeweging was tot dusverre de verovering van machtsposities. De gedachte aan de macht vervulde haar bewustzijn zoo goed als geheel. Macht te bezitten, scheen haar de voornaamste voorwaarde toe om haar idealen te kunnen verwezenlijken. Over de wijze, waarop de macht verworven moest worden, gingen de geesten uiteen. De eenen achtten daartoe gewelddadige middelen onmisbaar, de anderen geloofden, door het gebruik van demokratische rechten hun doel te kunnen bereiken. Maar dat de verovering der macht in staat en maatschappij het doel moet zijn, waarop de beweging gericht is, daaraan houdt zoowel de reformistische als de revolutionaire richting vast. En ook zijn zij het in de praktijk hierin eens, dat men ter wille van de verovering der macht zich over vele scrupules moet heen zetten. De kommunisten hebben in dit opzicht op de sociaal-democraten grooter rondborstigheid voor; zij erkennen, voor de verovering der macht van ‘alle middelen’ gebruik te willen maken, terwijl de sociaal-demokraten voorgeven, enkel door vreedzame, wettelijk-geoorloofde en zedelijke middelen hun doel te willen bereiken. Echter maakt de koers die zij volgen en waarvan de samenwerking met de bourgeoisie een integreerend deel is, het voor hen noodig, in vele gevallen de kapitalistische belangen te ontzien en natuurlijk juist in die gevallen het meest, waar het gaat om vitale punten, zooals in de koloniale politiek. Dientengevolge zijn zij onophoudelijk genoodzaakt, tegen de socialistische beginselen te handelen en, om hun invloed niet te verliezen, dit voor de massa's te verbergen en deze te | |
[pagina 159]
| |
misleiden. Het geval van den duitschen pantserkruiser is in dit opzicht typisch. De soc.-demokratie gebruikt dus even goed immoreele middelen in den strijd als het kommunisme. Wij nemen aan, dat de sociaal-demokratische politici doorgaans de arbeiders niet bewust bedriegen en niet uit minderwaardige motieven handelen. Integendeel gelooven velen van hen, dat de opheffing der kapitalistische uitbuiting enkel langs den door hun partij gevolgden weg kan geschieden. Ook vele kommunisten zijn eerlijk overtuigd, dat wat zij doen goed is, omdat de arbeidersklasse zich zonder gewelddadige revolutie niet kan bevrijden. Zij allen, soc.-demokraten en kommunisten, doen wat alle menschen doen, die een onaangename waarheid niet in het gezicht willen zien: zij verdringen haar naar het onderbewuste. De dwanggedachte van de ‘verovering der macht’ belet de arbeidersklasse te begrijpen, in hoe hooge mate de werkingen van deze verovering zullen blijken af te hangen van de middelen, waardoor men haar nastreeft, en van de transformeerende, opvoedende en verheffende kracht dier middelen zelven. Zoomin de geweld- als de scharrelpolitiek, die leeft van geschipper, de socialistische idealen verloochent en enkel voordeelen najaagt, waarborgen, dat de veroverde macht vruchtbaar, d.w.z. ter bevordering van den groei van socialistische levensvormen gebruikt zal worden. Zoomin de gewone kommunistische als de gewone reformistische politiek bekommeren zich om de innerlijke bevrijding en den innerlijken groei der massa's - en toch zijn die bevrijding en die groei noodzakelijk, wil de strijd, die in de verovering der macht kulmineert, blijvende vormen kunnen voortbrengen en nieuwe levenswaarden vermogen te scheppen. Geen van beide bekommeren zij zich daarom, omdat geen van beide inzien, dat de verovering der macht, - om 't even zoo zij al dan niet op het beslissendoogenblik nog eenig geweld | |
[pagina 160]
| |
behoeft, - moet gelijken op het plukken van een rijpe vrucht, wil zij werkelijk het uitgangspunt zijn van bewuste, planmatige en snelle ontwikkeling in socialistische richting. Zij kan dit enkel zijn, zoo het sociaal verantwoordelijkheidsgevoel en de sociale gezindheid der arbeidersklasse zóó duidelijk uitkomen, dat de overgroote meerderheid der menschen zich aan hare leiding toevertrouwt en de kleine minderheid der maatschappelijke parasieten geïsoleerd wordt. De strijd om de macht beheerscht de voornaamste politieke arbeidersorganisaties; zijn gevolg is een woedende konkurrentie tusschen hen. Elk hunner weet, dat zij, om de macht in handen te kunnen nemen, eerst een zoo groot mogelijk deel van het proletariaat rondom zich moet scharen. Zij kan de juistheid van haar opvattingen en methoden enkel metterdaad bewijzen, wanneer dat haar gelukt. Zij kan de macht over de bourgeoisie pas veroveren, wanneer zij de macht over het proletariaat reeds veroverd heeft. Vandaar de haat, die elk hunner der andere toedraagt, de afgunst, die ieder succes van de mededingster, in elk hunner opwekt, de onophoudelijk voortgezette pogingen van elk hunner, om die mededingster voor te stellen als totaal onbetrouwbaar, verraderlijk en aan het proletariaat vijandig. Vandaar de zucht bij elk hunner, zich zooveel mogelijk van de andere te onderscheiden en ook de verdiensten van die andere te ontkennen, haar te belasteren, te verguizen. De opvatting der socialistische beweging als in de eerste plaats een strijd om de macht is dus ook verantwoordelijk voor de weerzinwekkende verschijnselen, die zich voordoen in den broederstrijd tusschen de beide socialistische Internationales. Die strijd zal pas tot een einde kunnen komen, wanneer de oude opvattingen, dat het wezen der socialistische beweging een strijd om de macht is, door een nieuwe hoogere wordt vervangen. |
|