De weg tot eenheid
(1928)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend
[pagina 9]
| |
I. De krisis in de sociaal-demokratieA. De politieke samenwerking met de bourgeoisie en haar konsekwentiesMet het uitbreken van den wereldoorlog begint voor de sociaal-demokratie een nieuw tijdperk. Het marxistisch dogma van de ‘onverzoenlijkheid der klassetegenstellingen’ wordt door de gebeurtenissen tot een ‘vodje papier’ gemaakt, niet anders dan het verdrag, dat de neutraliteit garandeerde van België. In geheel West en Midden Europa sluit de partij van het proletariaat den godsvrede met de burgerlijke klasse; overal duikt zij onder in de natie en vereenzelvigt zij zich met den staat. De nationale gevoelens leefden in de arbeidersklasse oneindig sterker dan zij zelve bevroedde; de internationale solidariteit had nog geen wortel geschoten in de diepere lagen van het bewustzijn. Waren de massa's nationalistisch gezind, - de meeste sociaal-demokratische leiders waren het nog veel meer: zij stelden zich zonder voorbehoud aan de zijde hunner regeering en leverden de arbeidersklasse uit aan de groot-kapitalistische groepen, wier zelfzuchtige motieven in den loop van den oorlog al duidelijker bleken. Toen de oorlogsroes vervloog en in de ontnuchterde volken het besef ontwaakte, oneindige offers gebracht en onmenschelijk leed gedragen te hebben ter wille van de imperialistische machtsbegeerten hunner overheerschers, toen konden de sociaaldemokratische partijen nergens den toorn en de verbittering der massa's opvangen en deze omzetten in een strijd tegen de heerschende maatschappelijke orde. Aan het hoofd van dien strijd konden zich enkel de revolutionaire minderheden plaatsen - in vele gevallen zeer kleine groe- | |
[pagina 10]
| |
pen -, die in den loop der oorlogsjaren in den schoot der oude sociaal-demokratische partijen waren opgekomen en waarvan de meesten zich na het einde van den wereldoorlog bij de Kommunistische Internationale aaneensloten. Het kon niet anders, of de ketening der sociaal-demokratie aan den kapitalistischen staat gedurende de jaren 1914-'18 liet diepe moeten achter in haar vleesch. De oude tradities waren in die jaren verbleekt; in hun plaats waren nieuwe opgekomen. Aan de sociaal-demokratische partijen, die vier jaar lang met hun regeeringen door dik en dun waren gegaan, scheen het nu toe, als was politieke samenwerking met de bourgeoisie de normale weg, die de arbeidersklasse tot de macht omhoog zou voeren. En toen de omwenteling van November '18 in Midden Europa de overblijfselen van het oude regiem had weggevaagd, de demokratie tot den grondslag gemaakt van het politieke leven en daarmee de voorwaarden geschapen voor een zekere mate van medezeggenschap der massa's bij den opbouw van nieuwe staatkundige en maatschappe lijke vormen, - toen leek het, als was deelneming der sociaal-demokratische partijen aan de regeering de logische konsekwentie der historische ontwikkeling. De koalitie-politiek, meende men, was het door de geschiedenis zelve gesmeedde werktuig, met behulp waarvan de sociaal-demokratie niet slechts de levensvoorwaarden der massa's aanmerkelijk verbeteren, maar door een reeks hervormingen het socialisme verwerkelijken zou. Enkel verblindheid of kwade trouw kunnen ontkennen, dat die politiek in sommige gevallen aan de arbeidersklasse voordeelen heeft gebracht. Dit was vooral het geval in de eerste jaren na den oorlog, toen de bourgeoisie van haast alle landen, uit beduchtheid voor de revolutie, bereid bleek tot koncessies van verschillenden aard. Maar ook in die gevallen, waarin waarschijnlijk gemaakt | |
[pagina 11]
| |
kan worden, dat zonder de deelneming der sociaal-demokraten aan de regeering, bepaalde hervormingen niet tot stand zouden zijn gekomen, is het voor ons geen vraag, of de nadeelen der koalitie-politiek, zooals deze in den regel toegepast is, van socialistisch standpunt niet grooter geweest zijn dan de voordeelen. Die politiek gaf aanleiding tot verschillende vormen van korruptie, doordat zij de partij steeds vaster bond aan den kapitalistischen staat. Zij vermeerderde zeer sterk het aantal leden der partij, die uit deze gebondenheid hetzij ekonomisch voordeel trokken of door haar bevrediging vonden voor hun eerzucht en wier opvattingen door hun nieuwe positie, voor hen zelven onbewust, een aanmerkelijke wijziging ondergingen. Het feit, dat het doorgaans juist dezen waren, die de openbare meening in de partij beheerschten, maakte, dat de kritiek van hen, die tegen de koalitie-politiek bezwaren of bedenkingen hadden, onvoldoende tot haar recht kwam. Een verder nadeel van de koalitie-politiek was, dat zij er toe verleidde, ook het kleinste door parlementaire machinaties bereikte voordeel breed uit te meten en vaak zijn waarde opzettelijk te overdrijven, ten einde de massa's de zegenrijke gevolgen der nieuwe taktiek goed in te prenten. Op den duur moest dit de werking hebben, de sociaal-demokratisch gerichte massa's àl te bescheiden te maken en hen terug houden van het stellen van elementaire eischen aan de kapitalistische maatschappij, zooals het recht op arbeid en op bestaanszekerheid. Het ergste nadeel echter van de taktiek van voortdurende en stelselmatige samenwerking met de bourgeoisie was de verzwakking in de massa's van het bewustzijn der fundamenteele tegenstelling tusschen de burgerlijke en de proletarisch-socialistische levensbeschouwing. Het socialisme werd opgelost in hervormingen. Deze werden niet gerangschikt naar hun waarde voor de verwezenlij- | |
[pagina 12]
| |
king der socialistische doeleinden, d.w.z. naar hun socialistisch gehalte, maar geheel en al op zich zelf beschouwd. Het gevaar van de ‘verburgerlijking der arbeidersklasse’, dat wil zeggen het gevaar, dat meer of min bevoorrechte groepen arbeiders zich tevreden zullen stellen met het bereiken van een kleinburgerlijken levensstandaard, hun socialistische idealen zullen prijsgeven en op de massa's van het eigenlijke proletariaat als op een ‘vijfden stand’ zullen gaan neerzien, - dat gevaar werd door de stelselmatige koalitiepolitiek der sociaal-demokratie zeer verergerd. Vaak kon de leiding eener sociaal-demokratische partij niet besluiten uit een koalitieregeering te treden, ook wanneer daarin niets meer te bereiken viel. Zij had van de vruchten der ‘macht’ geproefd en die zoet gevonden. Dan moest het natuurlijk aan de massa voorgesteld worden, als geschiedde de voortzetting der samenwerking met burgerlijke groepen in haar belang: het rechte werd krom en het kromme recht gepraat, om te verbergen, dat de sociaal-demokraten de gevangenen der bourgeoisie waren. Maar ook in die gevallen, waarin de sociaal-demokratie uit de regeering trad en weer oppositie-partij werd, beteekende dit nog niet, dat zij vrij tegenover den kapitalistischen staat kwam te staan. Het feit van in oppositie te zijn beslist nog niets over de vraag, of een bepaalde partij al dan niet in fundamenteele tegenstelling staat tot een heerschend stelsel. Immers, ook burgerlijke partijen voeren oppositie, - en men kan in de na-oorlogsche geschiedenis der West- en Midden-Europeesche staten vele voorbeelden vinden van burgerlijke partijen, wier oppositie tegen een bepaalde regeering scherper en konsekwenter is geweest dan die der sociaal-demokratie. Deze hield óók als oppositie-partij vaak in veel te hooge mate rekening met de belangen van bepaalde kapitalistische groepen; zij vreesde | |
[pagina 13]
| |
niets zoo zeer als het ontstaan van politieke verwikkelingen, de versterking van politieke spanningen en de plotselinge aanmerkelijke verscherping van den strijd tusschen bezitters en bezitloozen, die met het woord ‘revolutionaire situatie’ wordt aangeduid. Ook daar, waar aan de sociaal-demokratie de gelegenheid tot deelneming aan de regeering tot dusver werd onthouden, bepaalt de opvatting, dat die deelneming de natuurlijke uitkomst der machtsvermeerdering van de arbeidersklasse en de normale weg naar het socialisme is, in hooge mate haar verhouding tot andere partijen en haar houding tegenover de voornaamste maatschappelijke vraagstukken van onzen tijd: militarisme, imperialisme, rationalisatie, werkloosheid, enz. Bewust of onbewust streeft zij naar matiging en naar aanpassing aan het kapitalistisch-imperialistisch standpunt, ten einde voor den kritischen blik van haar politieke tegenstanders als ‘ministeriabel’ te verschijnen. Het is nog de vraag, of uit den drang naar deelneming aan de regeering, uit het verlangen, dat het fata morgana zich eindelijk verstoffelijken zal, niet even sterke motieven opkomen tot het matigen der socialistische eischen en het prijs geven van het principieel-socialistisch standpunt, als uit de koalitie-politiek zelve. Het innemen van een absoluut afwijzend standpunt tegenover elke deelneming aan de regeering, zooals de dogmatisch-marxistische richting in de sociaal-demokratie dit vroeger deed, lijkt ons enkel nog mogelijk voor hen, voor wien de leer boven het leven gaat en die niet begrijpen, dat iedere vermeerdering van rechten tevens toeneming van verantwoordelijkheid beteekent. Echter gelooven wij, dat die deelneming enkel aanvaard en gehandhaafd behoort te worden, wanneer zij reëele vooruitzichten biedt tot het invoeren van bepaalde hervormingen ten gunste van de arbeidersklasse, - d.w.z. wanneer alle par- | |
[pagina 14]
| |
tijen eener koalitie zich tot de invoering daarvan verplichten, - zonder dat van de sociaal-demokratie het prijsgeven of de verzwakking van haar standpunt in welk opzicht ook wordt geëischt. Enkel wanneer dit het geval is, kunnen de massa's begrijpen, waarom het samen-regeeren met burgerlijke partijen noodig en goed is. De massa's behooren opgevoed te worden tot het beschouwen en beoordeelen van elk konkreet geval en, hoe moeilijk dit ook is, tot het uitoefenen van een zekere kontrole op de sociaal-demokratische regeerders.Ga naar voetnoot1) Wat echter in den regel geschiedde, was, dat de deelneming aan de regeering werd aanvaard, zoodra de mogelijkheid daarvan, op grond van den uitslag van verkiezingen b.v. bestond, zonder dat men onderzocht, of er werkelijk kans was, iets van belang voor de arbeidersklasse tot stand te brengen. Zoo werd de koalitie-politiek telkens tot een bron van teleurstellingen voor de massa's, zooals zij tot een bron van demoralisatie en vaak van bederf werd voor de partijen, die haar toepasten. Dat de vakorganisatie op den weg naar volledige verloochening van het beginsel van den ‘onverzoenlijken klassenstrijd’ nog verder gegaan is dan de sociaal-demokratie, kan ons niet verwonderen. Immers, veel direkter dan deze laatste is zij met het kapitalistisch produktie-proces verbonden. Haar leiders zijn genoodzaakt, om bij akties tegen slechtere of voor betere loon- en arbeidsvoorwaarden rekening te houden met de situatie in het bedrijf, de buitenlandsche konkurrentie, den stand van de wereldmarkt, enz. Toen in de eerste jaren na den wereldoorlog een ontzaggelijk tekort bestond aan verbruiks- | |
[pagina 15]
| |
goederen en de moeilijkheden in tal van industrieën voor het kapitalisme onoverkomelijk schenen, toen hadden de wil, om de revolutie door te zetten, en het vertrouwen in de revolutionaire kracht der arbeidersklasse, de leiders der vakbeweging terug kunnen houden van samenwerking met de ondernemers ter bevordering van het herstel der produktie. Een weg had kunnen worden ingeslagen, wel is waar vol onzekerheid en gevaren, maar die mogelijkheden opende tot vernietiging van het kapitalistisch stelsel. Maar daar waar die wil en dat vertrouwen ontbraken, konden de leiders niet anders doen dan de vakbeweging in dienst stellen van den kapitalistischen opbouw, wat meebracht, dat zij in hooge mate rekening gingen houden met de belangen der ondernemers. Van hier tot aan de gedachte van belangen- en arbeidsgemeenschap tusschen ondernemers en arbeiders was geen groote afstand. In Amerika en Duitschland is die afstand in sommige bedrijven reeds afgelegd. Engeland en Nederland volgen. De opvatting, alsof het ontzien der kapitalistische belangen zoowel bij bepaalde industrieën, die een langdurige depressie doormaken, als in tijden van algemeene inzinking, een gebod is van redelijkheid en gezond verstand, - die opvatting zet zich steeds meer door, de noodlottige gevolgen ten spijt, die zij voor de arbeidersklasse blijkt te hebben. In Engeland, in Duitschland, in Nederland en België, overal leidt zij tot den achteruitgang van het werkelijke loon, tot de verlaging van den levensstandaard en, wat het ergste is, tot een duidelijke vermindering van strijdvaardigheid, zelfvertrouwen en solidariteit in de arbeidersklasse.Ga naar voetnoot1) Het na-oorlogsche reformisme zou veel minder verwarrend en ontzenuwend werken, zoo het zich niet anders poogde voor te doen dan het is: het produkt van een | |
[pagina 16]
| |
overgangstijd, waarin de arbeidersklasse nog leeren moet, hoe de politieke macht, die zij verovert, doeltreffend te gebruiken. Het houdt in den regel vast aan de marxistische terminologie, ofschoon zijn maatschappelijke koncepties niet meer die van het marxisme zijn en in die koncepties voor de sociale revolutie als een noodzakelijk gevolg van de verscherping der klassentegenstellingen en als de eenige weg tot verwezenlijking der socialistische doeleinden geen plaats meer is. Het na-oorlogsch reformisme leert den massa's niet, zich rekenschap te geven van de nieuwe tendenties in het maatschappelijk leven en van de tegenstelling, die tusschen hun toenemende politieke macht en hun betrekkelijke machteloosheid op economisch-sociaal gebied bestaat. Dat de reformisten, ondanks zoo vele en zoo sterke bewijzen van het tegendeel, blijven vasthouden aan de fiktie van den ‘gestadigen vooruitgang’, en dat die fiktie nog steeds geloof vindt bij een deel der massa's, - het zou onbegrijpelijk zijn, zoo wij niet wisten, dat de ekonomische maatstaf niet de eenige, zelfs niet de voornaamste is, waar de mensch zijn lot aan meet. De klasse-tegenstellingen zijn verscherpt, de spanning tusschen de behoeften der massa en de middelen daaraan te voldoen, is weer grooter geworden. Maar de arbeidersklasse kreeg toegang tot tal van politieke en kultureele instellingen, waar zij vroeger van buitengesloten was: minder dan voorheen voelt de arbeider zich een verstootene, een verschoppeling; zijn instinkt van zelfwaardeering wordt meer bevredigd. Wanneer de reformisten tegen de arbeiders uit den treure herhalen, dat hun klasse omhoog gestegen is totGa naar voetnoot1) | |
[pagina 17]
| |
een beter en menschwaardiger leven, dan voelt daarom ook de ondervoede werklooze, die met zijn gezin in een krotwoning of een noodwoning huist, dat zulk een bewering niet geheel en al leugenachtig is, maar een grond bevat van waarheid. | |
B. Sociaal-demokratie en imperialismeDe ontwikkeling van het imperialisme heeft met den wereldoorlog zijn einde niet bereikt. De strijd tusschen machtige monopolistische groepen om afzetgebied voor hun waren en om beleggingsgebied voor hun kapitalen woedt voort, hetzij openlijk of in het verborgene, evenals die tusschen machtige staten of statengroepen om de hegemonie op de wereldmarkt. Die strijd beheerscht de politiek, drijft tot vernieuwden wedloop in oorlogstoerustingen en doet het gevaar van een nieuwe oorlogs-katastrofe telkens onheilspellend opflitsen. Sedert het einde van den wereldoorlog wordt echter de machtsvermeerdering van het imperialisme door twee nieuwe faktoren van ontzaggelijke beteekenis doorkruist. De eerste is het bestaan van Sowjet-Rusland als anti-imperialistische staat en tevens als organisatorische en ideologische kern, waaromheen alle volken en volksdeelen (klassen), die het imperialisme willen bestrijden, zich groepeeren. De tweede faktor is het ontwaken van den wil tot nationale zelfbepaling in de onderdrukte rassen van Azië, Afrika en Zuid-Amerika, en het begin van hun worsteling voor volledige onafhankelijkheid, een worsteling, waarvan het wel zeker is, dat zij met haar daveringen de XXste eeuw zal vullen en welker konsekwenties voor de ontwikkeling der menschheid thans nog onafzienbaar zijn. De nationalistische beweging der onderdrukte volken wordt weer doorkruist door den klassenstrijd, die bij som- | |
[pagina 18]
| |
migen van hen reeds tot groote ontwikkeling gekomen is. In China heeft de groote bourgeoisie in het afgeloopen jaar getoond, dat zij zich liever verbindt met de feodale reaktie en de vruchten van den nationalen bevrijdingsstrijd weer prijsgeeft, dan te dulden, dat het proletariaat de burgerlijke revolutie gebruikt, om verbetering van zijn ellendigen levensstandaard af te dwingen. Ook in Britsch-Indië trad de inheemsche bourgeoisie herhaaldelijk samen met de vreemde heerschers tegen stakende arbeiders op. Echter, deze voorbeelden van klassesolidariteit tusschen de bourgeoisie van het onderdrukte en die van het onderdrukkende ras heffen de principieele tegenstellingen tusschen beide niet op. Ook in Britsch-Indië en in China zal de bourgeoisie op den duur den steun van de arbeiders en arme boeren niet kunnen ontberen, wil zij den strijd voor nationale onafhankelijkheid tot een zegevierend einde voortzetten. De zwoegende massa's uit de koloniale en de half koloniale landen, proletariërs en arme boeren, zullen in dien strijd vooraan staan. En het kán niet anders, of zij zullen daarin het element van socialen strijd, van strijd tegen sociale uitbuiting en voor sociale rechtvaardigheid op den voorgrond brengen. De Europeesche arbeiders der landen, waar het kapitalisme het eerst tot bloei kwam en van waar het zich over de geheele wereld uitbreidde, en de vertrapte massa's in de koloniën, hebben denzelfden maatschappelijken vijand. Op de uitbuiting der eenen zoowel als der anderen verheft zich de ontzaggelijke macht van dien vijand - een macht, die in de wereldgeschiedenis nimmer geëvenaard werd. Hun gezamenlijke strijd alléén kan hem ten val brengen. Het westersche kapitalisme zal zich blijven handhaven, alle krachtsinspanning der Europeesche massa's ten spijt, zoo lang het in andere werelddeelen blijft beschikken over oneindige natuurschatten en over tientallen mil- | |
[pagina 19]
| |
lioenen arbeidskrachten, die het afscheept met een hongerloon. Mocht weer eens een tijd aanbreken, waarin de Europeesche arbeiders krachtig opdringen, om meer brood en meer rechten te veroveren, terwijl de koloniale heerschappij der bourgeoisie nog onverzwakt was, dan zou het Europeesche kapitalisme in staat zijn, de Europeesche arbeidersklasse murw te maken, door op groote schaal industrieën naar Indië, Indonesië en China te verplaatsen. Feitelijk is die verplaatsing reeds begonnen. Een bondgenootschap tusschen de Europeesche arbeiders en de zwoegende massa's in de koloniën zou voor het imperialisme een bedreiging beteekenen, die het waarschijnlijk tot aanmerkelijke koncessies zou nopen; het zou op den weg naar de doeleinden der almenschelijke bevrijding een groote stap vooruit zijn. Dat bondgenootschap tot stand te brengen is echter uiterst moeilijk. Sleurdenken, groeps-egoïsme, rasse-vooroordeelen die eeuwen lang het bewustzijn der menschen beheerschten, staan zijn tot standkoming in den weg. Deze veronderstelt, wat de Europeesche en de Amerikaansche arbeiders aangaat, een vernieuwing der geestelijke inzetting. Zij veronderstelt den overgang der Europeesche arbeidersbeweging tot een méér dan internationaal, een interkonfinentaal socialisme, dat zich ook geestelijk en zedelijk heeft verruimd, en met het dogma van het ‘ekonomisch belang’ als het voornaamste motief, dat onze daden bepaalt, heeft gebroken. Immers, dat de bevrijding der koloniale volken in het direkte belang der Europeesche, met name der engelsche, fransche en nederlandsche arbeiders zou zijn, dat zij aan de thans levenden onmiddellijk voordeel zou bezorgen, - het kan moeilijk op deugdelijke gronden verdedigd worden. Integendeel is het zeer waarschijnlijk, dat het uitblijven van een deel der ontzaggelijke sommen, die de West-Europeesche bourgeoisie uit de koloniën trekt, de krisis voor het westersche kapitalisme nog | |
[pagina 20]
| |
zal verscherpen, de werkgelegenheid doen inkrimpen en voor de arbeidersklasse der koloniale staten ekonomische nadeelen zal meebrengen, die pas allengs kunnen worden gekompenseerd.Ga naar voetnoot1) Het zou de plicht geweest zijn van de leiding der Socialistische Internationale en der socialistische partijen van de staten met koloniaal bezit (in de eerste plaats dus de engelsche, fransche en nederlandsche sociaal-demokratie) om haar leden op te voeden tot het besef van het goede recht der vrijheidsbeweging van de koloniale volken en om onder hen belangstelling en sympathie voor die beweging te wekken. Dat zij dien plicht verzuimden, ligt ten deele aan hun reformistische inzetting, dat is hun politieke gebondenheid aan kapitalistische groepen, hun ontzien van kapitalistische belangen, hun begeerte ‘ministeriabel’ te worden of hun beduchtheid, niet langer als zoodanig te gelden, hun angst voor, en afschuw van, elke ‘revolutionaire’ situatie; - voor een deel ligt het ook aan de omstandigheid, dat slechts weinigen onder de sociaal-demokratische leiders - zelfs in het sekretariaat der Tweede Internationale - in staat zijn, interkontinentaal te denken.Ga naar voetnoot2) Zij voelen zich al heel wat mans, wanneer zij buiten de grenzen van het nationale denken uitkomen, dat feitelijk nog in de meeste sociaal-demokratische partijen het gewone denken is. De arbeiders van die partijen zijn in dit opzicht een geheel tijdvak bij de imperialistische ontwikkeling ten achter geraakt. De koloniale politiek van alle sociaal-demokratische partijen biedt telkens voorbeelden van onvoldoende meeleven met de onderdrukte massa's in de koloniën, onvoldoende reageeren op het onrecht, waarvan die massa's de slachtoffers zijn, onvoldoende opkomen voor hun recht en hun | |
[pagina 21]
| |
vrijheid. Wij willen hiervan enkele voorbeelden aanhalen. De Labour Partij neemt zitting in een kommissie voor het ontwerpen van een grondwet voor Britsch-Indië, die bij de geheele indische nationalistische beweging, op enkele onbelangrijke uitzonderingen na, wantrouwen en afschuw opwekt. De nederlandsche S.D.A.P. laat het na de onderdrukking van den opstand op Java en Sumatra bij een paar parlementaire interpellaties en eenige meetings tegen de doodstraf. Haar oordeel over die opstanden onderscheidt zich niet essentieel van dat der burgerlijke demokraten. Zij probeert niet de nederlandsche arbeidersklasse in beweging te brengen tegen de onderdrukking van woord en pers in Indonesië, de zware gevangenisstraffen, de massale deportaties naar Boven-Digoel, de koeliemishandelingen, de poenale sanktie, enz. De billijkheid gebied te erkennen, dat de leiders aan deze lauwheid niet alléén schuld hebben. De opmerking van Albarda op het laatste kongres der S.D.A.P., dat in de partij tot voor korten tijd verregaande onverschilligheid ten aanzien van het lot der bevolking van Indonesië heerschte, bevat een kern van waarheid. De geestelijke inzetting, die gedurende tientallen jaren in de sociaaldemokratie de bovenhand had, is een der oorzaken van haar onmacht, om bij de arbeiders die haar leiding volgen, bezieling te wekken voor de worsteling der gekleurde massa's, die van slaaf mensch willen worden. Het marxisme, voornamelijk ingesteld als het was en moet zijn op den strijd voor het klassebelang, het marxisme bezit geen geestelijk beginsel, dat in de arbeidersklasse geestdrift kan wekken voor het welzijn van menschengroepen, waarmee geen duidelijk zichtbare belangengemeenschap hen verbindt. Het kommunisme heeft in dit opzicht de grenzen van het denken en voelen der massa's zeer verruimd. Echter, de onlouterheid zijner motieven - waarover verderop gesproken zal worden - vernie- | |
[pagina 22]
| |
tigde voor een groot deel de wending ten goede weer, die het doorzette. Het grondvesten eener socialistische koloniale politiek op reëel-ideëele grondslagen zal pas mogelijk worden, naarmate het socialisme zèlf zijn grondslagen vernieuwt en van de zaak eener klasse tot een zaak van algemeene rechtvaardigheid en menschelijkheid wordt. De tekortkomingen van het reformisme in zake de koloniale politiek dreigen vreeselijke konsekwenties te hebben. Enkel zoo de Europeesche arbeiders aan hun klassegenooten van de onderdrukte koloniale landen door de daad bewijzen, dat zij hen als strijdmakkers in de worsteling tegen de gemeenschappelijke onderdrukkers beschouwen, - enkel dan kan vermeden worden, dat de strijd der gekleurde volken tegen het imperialisme het karakter behoudt van een rassenstrijd op leven en dood en dat de opkomende bourgeoisie dier volken zich van zijn leiding meester maakt. Enkel dán bestaat de mogelijkheid, dien strijd van den begin af aan den stempel diep in te drukken van den wil tot sociale bevrijding en te maken, dat de massa's, die hem voeren, reeds heden door den gloed der nationalistische idealen heen, den nog véél schooner en schitterender gloed der socialistische zien stralen. | |
C. Sociaal-demokratie, pacifisme en VolkenbondSedert de Tweede Internationale veertien jaar geleden in den wereldoorlog uiteenviel, is zij niet in staat geweest, om in de vraagstukken, samenhangend met de bewapening, het militarisme en het oorlogsgevaar, tot eenheid van denken, willen en handelen te komen. Juist op deze punten echter zou eenheid een eerste vereischte zijn, om de internationale gezindheid van het socialisme te demon- | |
[pagina 23]
| |
streeren en de arbeidersklasse te maken tot de draagster der idealen van volkerengemeenschap en vrede. Maar hoe is die eenheid, hoe het opstellen en propageeren van een gemeenschappelijk program mogelijk, zoolang ten opzichte van de algemeene beginselen in zake nationale verdediging, militarisme en koloniale politiek geen overeenstemming verkregen is? Onder de partijen der Tweede Internationale zijn er die, zooals in Frankrijk en België, de verdediging van het kapitalistisch vaderland met al haar konsekwenties aanvaarden, terwijl andere, met name Nederland en Denemarken, deze verdediging min of meer uitdrukkelijk afwijzen. Onder haar leidende figuren vindt men absolute antimilitaristen als Fenner Brockway, en voorstanders van de ‘militarisatie der natie’, inkluis de vrouwen, tot het voeren van een ‘verdedigenden’ oorlog, als Paul Boncour. Deze tegenstellingen in den boezem der Tweede Internationale hebben haar internationaal gezag in hooge mate geschaad en den strijd der arbeidersklasse tegen oorlog en militarisme gedesorganiseerd en verzwakt. Zoolang groote en invloedrijke partijen in de Tweede Internationale vasthouden aan het, door het imperialisme tot een fiktie gemaakte, onderscheid tusschen aanvallenden en verdedigenden oorlog, - zoolang zij niet begrijpen, dat het gebruik van chemische vernietigingsmiddelen op groote schaal ook technisch den verdedigingsoorlog in de toekomst onmogelijk maakt, - zoolang blijft het uitgesloten, dat dit lichaam den weg tot een waarachtige socialistische vredespolitiek zal vinden. De eerste voorwaarde daartoe zou de eenparige weigering van alle aangesloten partijen moeten zijn, om aan kapitalistisch-imperialistische oorlogen deel te nemen en hun eenparig genomen besluit, te pogen zulke oorlogen met alle middelen te beletten. Nederland behoort tot de landen, waar de sociaal-demo- | |
[pagina 24]
| |
kratie zeer pacifistisch gezind is. Van die gezindheid getuigen de groote betoogingen, die zij ten gunste van nationale ontwapening organiseerde, en het ontwapeningsontwerp, dat de sociaal-demokratische Kamerfraktie in 1925 indiende en dat in Januari 1927 in behandeling kwam. Men kan haar een en ander als verdienste toerekenen, zonder de oogen te sluiten voor het feit, dat haar pacifistische aktie weinig aanstoot geeft aan de overgroote meerderheid der Nederlanders van alle klassen, bij wie immers het militarisme nooit populair is geweest, - het woord militarisme hier gebruikt niet enkel in den zin van oorlogsvoorbereiding, maar in dien van onderschikking der persoonlijkheid aan de eischen eener strenge en harde tucht. Een korte poos scheen het, als zou de strijd voor de ontwapening in Nederland de ideëele leuze worden, met behulp waarvan de S.D.A.P. zoowel in haar leden nieuw vuur en nieuwe geestdrift te wekken, als haar aantrekkingskracht op de massa's te verhoogen wist. Maar de geestdrift duurde niet lang en weldra kwam de inzinking. Dit is in 't minst niet verwonderlijk, wanneer men het karakter van het pacifisme in de nederlandsche sociaaldemokratie wat nader beschouwt. Ten eerste is dit pacifisme, zooals o.a. uit de diskussies vóór en op het laatste kongres der S.D.A.P., gehouden te Utrecht, duidelijk is gebleken, volstrekt niet zoo absoluut als men het vaak voorstelt. De partij heeft niet verklaard, dat zij in alle gevallen de mobilisatie-(ev. oorlogs-) kredieten zal weigeren: zij heeft niet volkomen met de militaire landsverdediging gebroken, wat beteekent, dat de oude halfslachtigheid nog voortduurt en dat de mogelijkheid blijft bestaan voor iedere regeering - mits deze slechts, evenals in 1914, een eventueele mobilisatie weet voor te stellen als in het belang van den vrede -, om de sociaaldemokratie mee te krijgen. Daarenboven verklaart de reso- | |
[pagina 25]
| |
lutie, die door het partijbestuur werd voorgesteld en door het kongres met groote meerderheid aangenomen, zich onder bepaalde omstandigheden vóór een mobilisatie van beperkten omvang, op den voet van een veiligheidsmacht, en noemt zij als een der gevallen, waarin een zoodanige beperkte mobilisatie onvermijdelijk kan worden geacht, de bescherming der bevolking tegen gevaren, die door den oorlog ontstaan. Het oude verderfelijke misverstand, als kunnen die gevaren ooit door het gebruik der wapenen afgewend of verminderd worden, bestaat dus nog steeds in de nederlandsche sociaal-demokratie, haar pacifistische inzetting ten spijt. De dubbelzinnigheid der S.D.A.P. in zake mobilisatie is niet de eenige en niet de ergste zwakke plek in haar anti-oorlogspolitiek. Veel erger, omdat het een halfslachtigheid betreft, waarvan de verderfelijke werkingen niet slechts zullen intreden in een onzekere toekomst, maar eene, die de huidige politiek der partij in allerlei opzichten ongunstig beïnvloedt, is het standpunt, dat zij inneemt tegenover de gewelddadige handhaving van het nederlandsche gezag in Indonesië. Het zwaartepunt van iedere waarachtige ontwapenings- en vredespolitiek eener socialistische partij moet liggen - natuurlijk geldt dit alleen voorstaten metkoloniaal gebied - in haar bestrijding van de militaire machtsmiddelen, met behulp waarvan de bourgeoisie dier staten haar bezit tegen het vrijheidsstreven der onderdrukte koloniale volken handhaaft. De nadrukkelijkheid, waarmee die bestrijding geschiedt, is, ten eerste, de voornaamste toetssteen van haar oprechten wil, om haar eigen bourgeoisie te lijf te gaan en haar te treffen daar, waar zij het meest trefbaar is. Immers, de sleutels van de macht der bourgeoisie in de staten met koloniaal bezit - dit geldt in de eerste plaats voor Engeland en Nederland - liggen in haar koloniën. En ten tweede is die nadrukkelijkheid de toetssteen van de socialistische gezindheid eener arbei- | |
[pagina 26]
| |
derspartij. Immers, de onderdrukking en de uitbuiting der koloniale volken zijn het allergrootste en het schandelijkste onrecht, de ergste ontkenning van de waardigheid van den mensch, die in dezen tijd geschieden. Een socialistische partij, die zich niet voortdurend energiek tegen dit onrecht keert, leeft niet uit een krachtig rechtvaardigheidsgevoel. Uit opportunistische overwegingen, zooals de wensch om den oogenblikkelijken loonstandaard van bepaalde arbeidersgroepen niet in gevaar te brengen en haar eigen kansen op deelneming aan de regeering niet te vergooien, faalt zij in de grootsche taak, naar een verbond van alle uitgebuiten en onderdrukten over de geheele aarde tegen het imperialisme te streven. Van een socialistische partij in Nederland kan men eischen, dat zij elken vorm van verzet van het indonesische volk met sympathie begroet en dat verzet niet enkel opvat als het onvermijdelijke gevolg van de onmogelijkheid voor dat volk, met wettige en vreedzame middelen voor zijn onafhankelijkheid te strijden, maar ook als een verheugend symptoom van het in dat volk toenemend besef zijner menschenwaarde. Het pacifisme der sociaal-demokratie staat niet op zichzelf. Het is met de verdere politieke opvattingen en politieke aktiviteit der partij tot één geheel vervlochten. Die opvattingen en aktiviteit zijn door en door reformistisch, d.w.z. ingegeven door den wensch te overwinnen zonder fellen strijd en zonder groote offers en door het geloof, dat dit door een reeks kompromissen mogelijk zal zijn. De ontwapeningseisch der S.D.A.P. is enkel ‘gevaarlijk’ in de oogen der, hier te lande vrij onbeduidende, groep van nationalistische reaktionairen. De hoofdmacht der ‘verlichte en verstandige’ bourgeoisie beschouwt dien eisch als een verschoonbaar vooruit loopen op haar eigen verlangens. Immers, is ontwapening niet ook het uiteindelijk doel, wat bij het streven van den Volkenbond voorzit? | |
[pagina 27]
| |
Zijn de sociaal-demokratische pacifisten per slot geen familie van de burgerlijke pacifisten, - zij het eenigszins ongeduldige, heetgebakerde verwanten? De nederlandsche bourgeoisie heeft niets tegen het pacifisme, mits dit haar koloniale heerschappij respekteert, en niets tegen ontwapening, mits deze haar niet belet, in Nederland zelf een politieleger op de been te houden, voldoende, om daar de ‘rust en orde’ te verzekeren. De sociaal-demokratie komt haar in deze ‘billijke’ eischen met de meeste bereidwilligheid tegemoet. Een radikaal-socialistisch pacifisme zou ten opzichte van deze beide dingen geheel anders ingesteld zijn. Zulk een pacifisme gaat niet uit van het abstrakt beginsel van de verwerping van elk geweld - behalve juist dat, waardoor de bourgeoisie haar macht handhaaft -, als ‘dom’ en ‘onzedelijk’, maar van het inzicht, dat het imperialisme met zijn geweldmiddelen de vrijheidsbeweging der gekleurde rassen onderdrukt en de menschheid bedreigt met vreeselijke katastrofen. De verzwakking van het imperialisme is van dit pacifisme het voornaamste konkrete doel. Het radikaal-socialistische pacifisme beseft de gevaren van elk geweld, de minderwaardigheid van alle gewelddadige methoden vergeleken bij de wapenen des geestes ten volle. Maar het staart zich niet blind op die minderwaardigheid, het isoleert het geweld niet, integendeel ziet het dit altijd in verband met de geheele, uiterst samengestelde en onophoudelijk veranderende, sociale en politieke werkelijkheid. Het scheert niet alles over één kam, het maakt onderscheid tusschen het geweld van onderdrukten, aan wie in den strijd voor hun bevrijding geen andere wapenen ten dienste staan, en het geweld van onderdrukkers, die hun heerschappij willen handhaven, ook dan wanneer deze niet langer historisch gerechtvaardigd is. Het beschouwt elk gebruik van geweld in samenhang met de oorzaken, waaruit het voortkomt, de omstandigheden, waaronder het | |
[pagina 28]
| |
geschiedt, de motieven, die tot zijn gebruik leiden, de doeleinden, waarop het zich richt. Het weet - om met den vurigen, maar geenszins fanatieken pacifist Brailsford te spreken - dat de vitale instinkten eener natie deze kunnen nopen, de wapenen op te nemen, zoolang de samenleving niet in staat is een organisatie te scheppen, door middel waarvan ook de grootste en meest ingrijpende veranderingen zich door te zetten vermogen zonder gewapenden strijd. Daarom moet het vraagstuk der ontwapening niet op zichzelf beschouwd en als iets van technischen aard behandeld worden. ‘Wij kunnen enkel hopen het op te lossen, door te zoeken naar den nieuwen staatkundigen vorm der algemeene menschelijke gemeenschap.’Ga naar voetnoot1) Dit alles is natuurlijk even juist met betrekking tot een klasse als tot een natie. Een radikaal-proletarisch pacifisme zou niet zoozeer aansturen op ontwapening van Nederland in de toekomst, dan wel zijn aanval richten op de huidige militaire uitgaven ter handhaving van de heerschappij der nederlandsche bourgeoisie in Indonesië. Het zou de werving, in Nederland zelf en natuurlijk ook in Indonesië, voor de politie, het leger en de vloot in de koloniën zooveel mogelijk bemoeilijken en deze aktie voor de publieke opinie rechtvaardigen, door onvermoeid haar aandacht te richten op den ellendigen toestand en de rechteloosheid der indonesische bevolking. Het vulgaire pacifisme is een slaapdrank, die de werking heeft, de onrust en den angst, in tallooze menschen gewekt door het besef der vreeselijke gevaren, waarmee het imperialisme de samenleving bedreigt, eenigszins te verdooven. Van dit pacifisme kan geen voortdurende krachtige aktie uitgaan: het heeft daartoe te weinig positieven inhoud, het geeft te weinig speelruimte aan de aktieve aandriften en het worstel-instinkt. De idee van den | |
[pagina 29]
| |
‘vrede’ zonder meer is als een grijze, kleurlooze dag: zij oefent op jonge gemoederen en vurige geesten geen aantrekkingskracht uit, sterk genoeg om het te kunnen opnemen tegen de nationalistisch-imperialistische fanfares. Wil de roep der vredesbeweging het geschetter dier fanfares overstemmen, dan moet zij de abstrakte vredesgedachte vullen met levenden, warmen, konkreten inhoud. Zij moet die gedachte verbinden met de voorstelling van het socialisme en den strijd voor den vrede voeren als een onderdeel van den strijd tegen het imperialisme en voor de verwezenlijking van demokratische en socialistische eischen. Met het reformistisch pacifisme van die partijen der Tweede Internationale, waarin de nationalistische bacil geen gunstigen voedingsbodem vindt, hangen de illuzies ten nauwste samen, die zij koesteren ten opzichte van den Volkenbond. Genève is voor de reformisten het Mekka geworden, waaraan hun blikken hangen. Zij begroeten in dien Volkenbond de kiem van een supra-nationale instelling, die door arbitrage zal weten te voorkomen, dat de groote belangentegenstellingen tusschen de staten met de wapenen worden uitgevochten, en die de scherpe tegenstellingen tusschen de klassen door sociale wetgeving zal verzachten. Dat wil zeggen, zij zien in den Volkenbond datgene, wat zij in hem wenschen te zien. Gedreven door het verlangen, dat de ontwikkeling der menschheid zich zonder bloedige katastrofen langs wegen van geleidelijkheid zal voltrekken, doen zij der werkelijkheid geweld aan. Zij sluiten hun oogen voor den werkelijken aard van den Volkenbond als een instelling, waarin de sterkste staten geregeld hun belangen doorzetten ten koste van de zwakkeren en waarin vrees, wedijver en afgunst tot onophoudelijke konkelarijen en intriges leiden. Zij willen niet zien, dat de methodes der nieuwe diplomatie nog gevaarlijker zijn dan die der oude, omdat zij oprechtheid en open- | |
[pagina 30]
| |
heid voorwendt en zoodoende een vertrouwen wekt, dat niet gerechtvaardigd is. Wij willen niet ontkennen, dat het streven van den Volkenbond een stuk praktisch idealisme bevat en zijn werk op enkele gebieden - b.v. dat voor de gezondheidszorg voornamelijk in tropische landen - door den geest van werkelijke menschelijke solidariteit bezield wordt en goede vruchten draagt. En evenmin ontkennen wij, dat op de beide laatste ekonomische konferenties wel iets bereikt is ten opzichte der ekonomische toenadering tusschen de staten. Niet alles aan den Volkenbond is bedrog en leugen, illusie en waan. Maar zoo hij ooit wil uitgroeien tot een waarachtig internationaal en interkontinentaal verbond van demokratische gemeenschappen, een Verbond dat in staat is, den ‘vrede door recht’ te verwezenlijken, dan zal zijn samenstelling en zullen zijn methodes in belangrijke opzichten moeten veranderen.Ga naar voetnoot1) Zoolang, gelijk Brailsford in zijn prachtige beschouwing over de voorwaarden tot den vrede terecht opmerkt, de groote mogendheden door het gewicht van hun geld en hun wapens den Volkenbond beheerschen, zoolang de politiek van Europa en van de van Europa afhankelijke werelddeelen, te Genève blijft draaien om de Bank van Engeland, de Bank van Frankrijk, het fransche leger en de engelsche vloot, zoolang is het uitgesloten, dat de Bond het machtige werktuig in dienst der idealen van vrede en sociale rechtvaardigheid kan worden, dat zijn oprichters voor den geest heeft gezweefd. Door dit alles ànders voor te stellen aan de massa's, wekt de sociaal-demokratie in hen gevaarlijke illusies en voedt zij haar aanhangers op tot lijdelijk afwachten. Zij wekt in hen de voorstelling, als zou niet de arbeidersklasse maar de Volkenbond in het samen- | |
[pagina 31]
| |
gestelde spel der maatschappelijke en politieke krachten de voornaamste kracht ten gunste van den vrede zijn. Deze voorstelling is om twee redenen verderfelijk: ten eerste wiegt zij de massa's in slaap over de voortdurende oorlogsdreiging, die zich nu hier, dan daar, vaak ook op verschillende plaatsen tegelijk, aan het firmament des levens samenpakt. Ten tweede verzwakt zij het verantwoordelijkheidsgevoel in de massa's voor de toekomst van het menschelijk geslacht en onderdrukt in hen het besef, dat op hen zelven in de eerste plaats de plicht rust, den oorlog te voorkomen, dat zij ál hun organisatorische en geestelijke kracht in dienst van den strijd voor de ontwapening moeten stellen en bereid moeten zijn, in dien strijd alle offers te brengen. Enkel wanneer de pacifistische propaganda met deze radikale gezindheid wordt verbonden, enkel dan helpt zij mede, de arbeidersklasse op te voeden tot eene, niet avontuurlijke, maar wel stoutmoedige, realistisch-idealistische anti-oorlogs en pro-vredespolitiek, die politiek waar onze vurige verlangens naar uitgaan. De denkwijze, die een nieuwen wereldoorlog aanvaardt als een maatschappelijk noodlot, van dien oorlog verwacht dat hij onder stroomen bloeds de revolutie zal baren en het proletariaat door militaire oefening voor haar wil voorbereiden, - die denkwijze lijkt ons het socialisme van wanhopige roofdieren toe. Maar de opvatting, die ontwapeningsaktie plus vertrouwen in den Volkenbond als toereikende krachten beschouwt, om de konflikten te voorkomen, die uit de botsing der ekonomisch-politieke belangen der groote staten, en niet minder uit de botsing der machtsbegeerten van, de omstandigheden niet langer beheerschende, op macht beluste menschen dreigen, - zij lijkt ons de opvatting toe van goedmoedige schapen. Zoo min het roofdierachtige als het schaapachtige socialisme kunnen voor het huidige geslacht een weg banen | |
[pagina 32]
| |
uit den doolhof van steile en kantige rotsgevaarten, waarbinnen het ingeklemd is. | |
D. De Tweede Internationale en Sowjet-RuslandIn sterke tegenstelling tot het vertrouwen en de hartelijke genegenheid van de Tweede Internationale voor den Volkenbond, staan de woedende vijandelijkheid en de haat, die zij jegens Sowjet-Rusland koestert. In de eerste jaren na de November-revolutie, toen de internationale bourgeoisie de russische kontra-revolutie met alle kracht ondersteunde en met de wreedste en verwerpelijkste middelen - omkooperij, verraad, uithongering der civiele bevolking - den Sowjetstaat ten val trachtte te brengen, - de jaren, toen de geheele burgerlijke pers van alle landen onafgebroken een stroom van gemeenen laster over de bolschewiki uitbraakte, - in die jaren onderscheidde de houding, welke de sociaal-demokratie tegen Sowjet-Rusland aannam, zich in niets van die der kapitalistische partijen. Geen middel was haar te vuil, om de geestdrift, die de russische revolutie onder de arbeiders der geheele wereld gewekt had, en de bewondering, waarmee de heldenmoed der russische strijders hen vervulde, te fnuiken. Terwijl het klasse-instinkt der arbeiders spontaan in de russische revolutie de eerste vrucht - geen rijpe noch gave vrucht weliswaar - van den proletarischen klassenstrijd, den op het socialisme gerichten wil van het proletariaat erkende, - stelde de partij, die zich zelve als de voorhoede der arbeidersklasse beschouwde en zich verhoovaardigde op haar inzicht in den gang der historische ontwikkeling, alles in het werk om de Europeersche arbeiders de wereldhistorische beteekenis dier revolutie te doen miskennen. Niet de tekortkomingen, de | |
[pagina 33]
| |
vergissingen, de fouten, de misdaden zelfs der russische revolutie kunnen den doodelijken haat verklaren, die het reformisme haar toedraagt: die haat richt zich tegen haar wezen, tegen het gevoel van onvoorwaardelijke oppositie tot het kapitalisme, waarvan zij uitging, in tegenstelling tot het reformisme, waarin het gevoel van aanpassing aan het kapitalisme overheerscht. Dat het oordeel der russische menschewiki en sociaalrevolutionairen over de bolschewiki uiterst eenzijdig en onbillijk is, - het valt te verklaren uit, en ten deele te verontschuldigen door, de onverdraagzame hardheid, waarmee dezen in Rusland alle andere stroomingen in het socialisme onderdrukten. Maar dat de leiders der Tweede Internationale en die der meeste sociaal-demokratische partijen zich bij hun houding tegenover Sowjet-Rusland volkomen laten beheerschen door gevoelens van haat en afkeer, daarvoor is geen verontschuldiging te vinden. Noch de oprichting der Kommunistische Internationale, noch de pogingen, door haar in het werk gesteld, om de Socialistische Internationale te vernietigen, noch de opsluiting of verbanning der menschewiki en sociaal-revolutionairen, niets had die leiders blind mogen maken voor de ontzaggelijke historische beteekenis eener revolutie, die voor de eerste maal in de geschiedenis zich de verwezenlijking der sociale gelijkheid ten doel stelde, en voor de ontzaggelijke verdiensten van een heerschende groep die, haast onoverkomelijke moeilijkheden ten spijt, de opheffing der klassentegenstellingen door de uitschakeling van het kapitalistisch grootbedrijf in industrie, handel en verkeer, door de besnoeiing van het vrije middenbedrijf en door de opvoeding der volksmassa's in kollektivistischen geest, blijft nastreven. Men heeft als socialist het recht, om van de leiding der Tweede Internationale te eischen, dat zij de beperktheid en de tekortkomingen, de misvattingen en misvormingen | |
[pagina 34]
| |
der russische revolutie zou hebben begrepen als onvermijdelijke konsekwenties van de russische geschiedenis en den russischen volksaard, in plaats van ze enkel als afwijkingen van het meer evolutionaire en demokratisch gezinde West-Europeesche socialisme te veroordeelen. Men heeft het recht, van die leiding te eischen, dat zij meer rekening gehouden zou hebben met de psychologische gesteldheid die het russische volk drijft tot het aanvaarden van iedere politieke, sociale of religieuze overtuiging - ook het atheïsme - met een onvoorwaardelijke overgave van geest en gemoed, die tot de grootste offers in staat stelt, maar ook tot het ergste fanatisme voert. De leiders der Tweede Internationale echter hebben van dit alles niets begrepen, althans in hun openbaar optreden niets van begrijpen getoond. De somtijds openlijke, somtijds geniepige, vaak lasterlijke bestrijding van het Sowjetbewind door de sociaal-demokratie heeft talrijke arbeiders in alle landen van Europa van de russische revolutie vervreemd. Zij heeft hun geest onvatbaar gemaakt, om den zin dier revolutie te begrijpen en haar lessen te verstaan; zij heeft den ingang naar hun gemoed toegemetseld, zoodat zij haar grootheid niet meer konden zien. Dat Sowjet-Rusland niet op den eenparigen steun der arbeidersmassa's van alle landen kan rekenen, dat het zich niet veilig voelt, niet in den rug gedekt tegen een mogelijken aanval, - dat alles noopt het Sowjetbewind, steun te zoeken bij kapitalistische staten en te pogen, politieke verdragen te sluiten met burgerlijke of fascistische regeeringen. En niet minder ligt dit gevoel van onveiligheid ten grondslag aan de pogingen der Sowjetregeering, om de nationale verdediging - vooral door het hooger opvoeren van de militaire luchtvaart en de gifgassenfabrikage - te versterken, aan haar streven den geest der bevolking te vermilitariseeren, en aan de sympathie, die dit streven bij de bevolking zelve ontmoet. | |
[pagina 35]
| |
Kort voor zijn verbanning naar Wjerny verklaarde Trotzky in een vraaggesprek aan een der leden van de belgische arbeidersdelegatie, dat het boosaardig leedvermaak, waarmee de sociaal-demokratische pers buiten Rusland elke teleurstelling, elke fout, elken misslag der russische kommunisten onder de loep neemt, in hooge mate bijdraagt tot het verergeren van de innerlijke moeilijkheden der kommunistische partij. Dit bittere verwijt lijkt ons volkomen gerechtvaardigd. De Europeesche sociaal-demokratie werkt door haar vijandige houding jegens Sowjet-Rusland het opkomen van een milderen en ruimeren geest en van meer verdraagzaamheid jegens andere socialistische stroomingen even zeker tegen, als zij het diplomatieke gekonkel om de gunst van kapitalistische regeeringen in de hand werkt. Voor zoover de ontwikkeling der Sowjet-republiek verloopt als een ontaardingsproces, draagt zij voor die ontaarding medeverantwoordelijkheid. Tot datgene echter, wat Sowjet-Rusland in tien jaar van onophoudelijke taaie inspanning wrocht, heeft zij niet het geringste bijgedragen. | |
E. De strijd tegen het reformisme in de sociaal-demokratieOok in de jaren na den wereld-oorlog bleef een minderheid in de sociaal-demokratie tegen de samenwerking met de burgerlijke partijen gekant. Deze minderheid, die in den regel vrij zwak is, houdt vast aan de leidende gedachten van het marxisme. Haar algemeen standpunt in politieke vraagstukken is vrijwel gelijk aan dat, wat Kautsky en Bebel op de internationale kongressen van 1900 en 1901 innamen: geen koalitie-politiek, behalve in bepaalde uitzonderingsgevallen, geen deelneming aan burgerlijke regeeringen, geen koncessies aan de huidige maat- | |
[pagina 36]
| |
schappelijke orde, onverzoenlijke klassenstrijd. Onder hen, die dit standpunt innemen, vindt men vele trouwe aanhangers van het socialistisch beginsel, vele eerlijke strijders voor de bevrijding der arbeidersklasse. Maar hun bestrijding van het reformisme is te negatief, te zeer ingesteld op de verhoudingen van een vroeger tijdvak, dan dat zij succes kan hebben. De ‘orthodoxe’ marxistische sociaal-demokraten maken meer den indruk, de allengs in aantal verminderende overlevenden uit een verleden te zijn, toen de uitsluitend-kritische inzetting der sociaal-demokratie voortkwam uit de omstandigheden, dan wel de voorloopers eener socialistische wedergeboorte. Zij verkeeren met hun gedachten nog in het tijdvak, waarin de sociaal-demokratie overtuigd was, dat haar verhouding van absolute tegenstelling tot de kapitalistische maatschappij ongewijzigd voort zou duren tot aan de proletarische omwenteling, - toen zij zelve nog geen voorstelling had van de veranderingen, die de maatschappelijke ontwikkeling evengoed in haar eigen wezen en in het bewustzijn van haar leden, als in de verhoudingen dier klassen teweeg zou brengen; - geen voorstelling noch van de verleidingen waaraan de arbeidersorganisaties ten gevolge van de toeneming hunner macht zouden blootstaan, noch van de nieuwe verantwoordelijkheid, die hun daardoor opgelegd zou worden. Dat wat Marx indertijd in zijn bekende ‘Thesen over Feuerbach’ opmerkte, n.l. dat het in het algemeen de idealisten waren, die op filosofisch gebied aktief optraden, terwijl de materialisten een meer passieve houding aannamen, dat geldt in het huidig tijdvak mutatis mutandum voor de reformisten en de radikalen in de sociaal-demokratie. De marxistische oppositie heeft zich doorgaans tevreden gesteld met het afkeuren van de meest in het oog vallende verschijnselen van ultra-reformisme, dat is van verregaande verburgerlijking en socialistische ver- | |
[pagina 37]
| |
wording. Een diepgaande ontleding van de oorzaken dier verwording te geven, dat heeft zij nimmer beproefd. Nog minder heeft zij beproefd de wegen aan te geven, waarlangs de arbeidersklasse zich uit het moeras der verburgerlijking zal kunnen redden. Nergens heeft, meenen wij, de sociaal-demokratische oppositie in de jaren na den oorlog een beteekenis gekregen, vergeleken met die, welke zij had in het tijdvak 1900-1914. Voor een deel is dit zeker het gevolg van het feit, dat de geniaalste leiders dier oppositie tot het communisme waren overgegaan (Lenin, Radek, Rosa Luxemburg, Herman Gorter) terwijl vele van de meest beginselvaste en onbuigzame onder hare leden, de zgn. ‘steile naturen’ zich eveneens bij de kommunistische partijen aansloten. Ongetwijfeld heeft in de eerste jaren na de russische revolutie in dat opzicht een selektie van het menschenmateriaal plaats gevonden, al is die selektie natuurlijk niet absoluut geweest en al zijn evengoed steile, onbuigzame karakters in de sociaaldemokratie gebleven als meer meegaande naturen bij het kommunisme te land gekomen. Hierbij komt, dat de sociaaldemokratische oppositie sedert de oprichting der Derde Internationale altijd gehandicapt is geweest door het bestaan van een konkurreerende partij, die tegen de sociaaldemokratie hoogst vijandig optrad. Het is niet moeilijk te bewijzen, dat het kommunisme door het feit van zijn bestaan in sommige gevallen de sociaaldemokratie heeft teruggehouden van al te zeer naar rechts af te wijken; en zelfs dat dit feit haar af en toe heeft gedwongen, een meer linksche koers in te slaan. Aan den anderen kant echter doemt het bestaan eener konkurreerende Arbeiders-Internationale elke oppositie in de sociaal-demokratie tot onmacht, doordat het haar onmogelijk maakt de sympathieën van een eenigszins belangrijk deel der partij te winnen. Elke kritiek die zij uit- | |
[pagina 38]
| |
brengt op het beleid der leiding, is reeds van te voren gediskrediteerd en ontkracht door het feit, dat zij haar argumenten, geheel of gedeeltelijk, put uit het geestelijk arsenaal van een ‘vijand’, die de sociaaldemokratie fel, en niet enkel met geestelijke wapens, bestrijdt. Het besef hiervan heeft natuurlijk weer invloed op de oppositie; het verklaart voor een groot deel haar zwakheden, haar aarzelingen, haar gebrek aan doorzetting. Zij weegt en wikt haar woorden, dempt haar toon, verbijt haar verontwaardiging, om toch maar niet beschuldigd te worden van te spreken gelijk de vijand spreekt, in zijn kaart te spelen of met hem te heulen. Door de reformistische methoden van samenwerking met de burgerlijke klassen werd het arbeidsveld der sociaaldemokratie zeer vergroot. Vele aktieve, intelligente en eerzuchtige elementen in haar rijen kregen door die methoden gelegenheid de vleugels ruimer uit te slaan en arbeid te presteeren, die hun instinkt van zelfwaardeering streelde en hun bevrediging schonk. Natuurlijk speelde ook de zucht naar materieele voordeelen - hooger salaris, een vaste positie - geen geringe rol. Het doktrinaire marxisme maakt de bevrediging zoowel der lagere als der hoogere motieven, die drijven tot het aanvaarden van allerlei verantwoordelijke betrekkingen in de burgerlijke maatschappij, in den regel onmogelijk, doordat het afzijdigheid predikt. Geen wonder, dat zeer velen van de verstandelijk goed begaafde en energieke leden van het sociaaldemokratisch kader met pak en zak tot het reformisme overgingen. De nadruk, die het marxisme altijd gelegd heeft op de ekonomische drijfveeren, zijn voorstelling van het ekonomisch belang als de sterkste psychische motor in de geschiedenis, - zij hebben ongetwijfeld bijgedragen tot een ontwikkeling, waardoor de meer ideale drijfveeren, die de eerste generatie van socialisten bij den strijd beziel- | |
[pagina 39]
| |
den, allengs door meer zelfzuchtige werden vervangen. Het moet ter eere van zgn. ‘religieuze’ of ‘ethische’ richting in de sociaal-demokratie getuigd worden, dat zij de psychologische tekortkomingen van het marxisme reeds sedert lang beseft heeft. Meer: zij heeft ook gepoogd, die tekortkomingen aan te vullen. De religieuze richting in de sociaal-demokratie ontstond hier te lande reeds vroeg, als een reaktie tegen de hegemonie van het dogmatisch marxisme, dat de ekonomische faktoren beschouwde wel niet als de eenige, maar dan toch als de primaire, degenen, waaraan alle anderen ondergeschikt waren. Tegenover deze aanmatiging eischten de verschillende stroomingen van het religieuze socialisme voor het zedelijk bewustzijn het recht op, om zijn doelvoorstellingen van sociale rechtvaardigheid en menschelijke broederschap als even primair, even belangrijk en oorspronkelijk, te beschouwen als de zich buiten den menschelijken wil, zooal niet buiten het menschelijke bewustzijn om, voltrekkende ontwikkeling der productiekrachten. Men behoeft er niet aan te twijfelen dat vele idealistische naturen, die de nuchtere belangenpolitiek der sociaal-demokratische partij en der vakbeweging niet bevredigt, door de religieuze strooming opgevangen zijn en in haar bevrediging hebben gevonden. Echter is het de vraag, of die strooming daardoor de bestendiging eener praktijk, die den blik te veel op de materieele klasse- en groepsbelangen en te weinig op de socialistische doeleinden gericht houdt, niet nog in de hand heeft gewerkt. Zij bood haar aanhangers zekere mogelijkheden tot het uitleven hunneridealistische gevoelens buiten het dagelijksche werk, den ‘gewonen’ strijd van partij en vakbeweging om. Zij stelde die aanhangers in staat, om in de organen van de ‘ethische’ of ‘religieuze’ richting en op de verschillende bijeenkomsten, die deze organiseerde, een idealistisch gekleurd socialisme te belijden, zonder dat zij | |
[pagina 40]
| |
zich in hun gedragingen als, kamerlid, wethouder, journalist of anderszins in het minst van hun niet-religieuze partijgenooten behoefden te onderscheiden. Er werd te weinig gestreefd naar direkt verband tusschen de beginselen van het religieuze socialisme, die in de eerste plaats toch daadwerkelijke solidariteit eischen met de onderdrukten van alle volken en rassen, en de ‘gewone’, dagelijksche praktijk van het socialisme. Hierbij kwam dat, naar gelang het dogmatische marxisme in de sociaal-demokratie zijn beteekenis als richtinggevende kracht meer en meer verloor en dezelfde rol te vervullen kreeg, die aan het koningschap is toebedeeld door de nederlandsche grondwet, de rol n.l. van een versiersel, de stemming van het religieuze socialisme tegenover de partij veranderde. Aanvankelijk had het zich gevoeld als een richting waaraan onrecht geschiedt en die te nauwernood geduld wordt; het was min of meer oppositioneel gezind geweest; naar mate het in de partij meer invloed kreeg, ging het er zich inniger mee verbonden voelen. In het algemeen nemen de religieuze socialisten in ons land heden ten dage geen ander standpunt in tegenover de groote vraagstukken van socialistische taktiek, dan hun niet-religieuze partijgenooten. Evenals dezen, beschouwen zij in het algemeen de toekomst der arbeidersbeweging als uitsluitend aan de ontwikkeling der partij gebonden, en evenals dezen zien zij op alle revolutionaire richtingen en stroomingen buiten de partij met geringschatting neer.Ga naar voetnoot1) Al leeft in velen van hen het besef van het ‘afzakken’ der partij door de vervlakking der motieven, die het gros van haar leden bewegen, zoo houden zij toch vast aan de opvatting, dat de partij het door de geschiedenis uitverkoren vat is, om de arbeiders naar de overwin- | |
[pagina 41]
| |
ning te leiden. Hun denken blijft steken in de gewone vooroordeelen, die sedert vele jaren in de sociaal-demokratie schering en inslag zijn. En daarom bespeuren zij niet, hoe de groote overgave aan het socialistisch ideaal, de offervaardigheid en zelfverloochening en de vurige moed, waarover zij altijd gaarne spraken, talrijke bloesems van daad voortbrachten ook in richtingen, die zij veroordeelen en verdoemen, omdat die richtingen vijandelijk staan tegenover de sociaal-demokratie.Ga naar voetnoot1) Ook buiten de grenzen van het religieuze socialisme zijn er stroomingen in de sociaal-demokratie, die het gevaar der opportunistische, op onmiddellijke groeps-voordeelen gerichte praktijk, inzien en bestrijden. De eene dier stroomingen heft de leuze aan: ‘meer kennis, meer ontwikkeling, meer kultuur voor de arbeidersklasse’. Ook zij is nog verward in twijfel, onder haar aanhangers bestaat geen overeenstemming ten opzichte van de vraag, welke kennis en welke kultuur voor de arbeiders in de eerste plaats noodig zijn. De eenen wenschen, dat hun de toegang wordt ontsloten tot elk gebied van wetenschap en kunst. ‘Laten de arbeiders’, zeggen dezen, ‘zelven datgene kiezen, waarnaar hun hart uitgaat, laat hen burgerlijke kultuurelementen opslorpen zooveel zij willen. Zij zullen die op den duur wel verwerken tot iets eigens. Enkel door zich de elementen der burgerlijke kultuur te assimileeren, worden arbeiders geschikt om de baanbrekers eener nieuwe, hoogere beschaving te zijn.’ Anderen onder de voorstanders van het ontwikkelingswerk voelen niets voor deze opvatting; zij willen dit werk rechtstreeks dienstbaar maken aan den strijd der arbeidersklasse, zooals dit in een vroeger tijdvak gewoonte | |
[pagina 42]
| |
was. Echter, ook onder hen die zoo denken zijn er slechts weinigen, die als eerste, om niet te zeggen als eenige punten op het program de behandeling der marxistische waardeleer en die van het historisch materialisme zouden wenschen geplaatst te zien, zooals dit vroeger gebruikelijk was. Wat zij willen komt in hoofdzaak hierop neer: betere kennis van het huidige kapitalisme en imperialisme, meer doorzicht in de middelen en strijdmethoden waarvan de arbeidersklasse zich in dit tijdperk moet bedienen en van het wezen der maatschappelijke verandering. Ook zijn er onder hen, die het noodig achten, dat de arbeidersklasse eenig inzicht krijgt in het bewustzijnsmechanisme en de voornaamste psychische processen, opdat zij niet enkel de uiterlijke, maatschappelijke oorzaken, maar ook de innerlijke, psychologische gronden van haar eigen handelen leere begrijpen. Sommigen van hen slaan nog andere wegen in: zij pogen in het opgroeiend arbeidersgeslacht gemeenschappelijke uitingen van zijn levensgevoel en schoonheidsdrang aan te kweeken, die zich in bepaalde opzichten van die der burgerlijke kultuur onderscheiden. Op de inrichting van haar gemeenschapsgebouwen, zeggen dezen, op den aard van haar kleeding, op haar ontspanningen en vermaken, op dit alles en nog veel meer behoort de socialistische arbeidersklasse, inplaats van de bourgeoisie na te bootsen, het merk te drukken van haar kollektief streven naar een hoogere orde. In de pogingen, om dit àl duidelijker en beter te doen, zal zij de bevrediging vinden van verlangens en aspiraties, die de strijd alléén niet kan voldoen, en de kiemen eener zelfstandige kultuur voortbrengen, die zich van alle vroegere onderscheidt. Zijn deze verschillende geestelijke stroomingen in de moderne arbeidersbeweging als heilzame reakties tegen den burgermansgeest, den geest van kleinzielig groepsegoisme en bekrompen zelfvoldaanheid te begroeten? Ongetwij- | |
[pagina 43]
| |
feld. Méér nog: van àl deze stroomingen kan men verwachten, dat zij waardevolle bestanddeelen zullen bevatten voor de vernieuwing en verjonging van het socialisme in de naaste toekomst. Maar niet zij zijn het, waarvan die vernieuwing, zooals hun dragers vaak gelooven, kan uitgaan. De sterkste drijfkrachten van de arbeidersbeweging zijn het verlangen en de wil in haar naar een principieel andere en betere wereld dan die van het kapitalisme, het verlangen naar een rechtvaardige maatschappijorde, waarin géén mensch voor anderen enkel middel zal zijn, èn de wil, te strijden en te lijden opdat dieoude droom van rechtvaardigheid verwezenlijkt worde. Dit verlangen en deze wil, die te samen de radikaal-socialistische gezindheid vormen, moeten het uitgangspunt zijn van elke poging tot vernieuwing en verjonging der arbeidersbeweging. Zoolang die beweging niet bewust beproeft in haar zelve de socialistische motieven te versterken tegenover de burgerlijke kapitalistische - zoolang sociaal verantwoordelijkheidsgevoel en menschelijkheid - de hoogste ethische waarden van het socialisme - het niet winnen op de kapitalistische waarden, uitloopend in het streven naar rijkdom en macht, zoolang kan van een ‘socialistische wedergeboorte’ geen sprake zijn. Elk werkelijk beleven van het socialisme, elk werkelijk streven naar hoogere levenswaarden, zij zijn voor de arbeidersklasse onafscheidelijk aan den strijd tegen het kapitalisme gebonden, wat echter in het minst niet beteekent, dat zij door en in dien strijd ‘vanzelf’ ontstaan. Zoo voor de arbeidersklasse de strijd bijzaak, het streven op kultuurgebied hoofdzaak zou worden - en er zijn symptomen, dat het in de sociaal-demokratie dreigt dien weg op te gaan, - dan zou zij haar doel, de schepping van een hoogere kultuur, nimmer bereiken. Al haar streven op dat gebied zou niet veel méér opleveren dan een kleine nevenstrooming in de breede vloeden der burgerlijke kultuur | |
[pagina 44]
| |
voort te brengen. De wil, het socialisme te verwezenlijken, zoowel in haar leven als door haar strijd, die wil moet de hoofdkracht zijn, welke in de arbeidersklasse, of althans in een voorhoede, de lagere motieven van persoonlijk en groeps-egoïsme, van afgunst, nijd, wrok, wraakzucht meer en meer door hoogere - rechtvaardigheidsgevoel, solidariteit, liefde-tot-makkers, sociaal verant-woordelijkheidsbesef - vervangt. Die wil moet ook de voornaamste drijfveer zijn, welke in de voorhoede de begeerte naar meer kultuur opwekt. De assimilatie van burgerlijke en voorburgerlijke kultuur-elementen in socialistischen geest zal te vollediger plaats vinden, naar mate het lichaam der arbeidersklasse zelf meer van socialistisch willen doortrokken is. Is die wil zwak en klein in haar, dan kan er geen sprake zijn van het verwerken van het opgeslorpte tot iets eigens. Dan zullen de brokken burgerlijke kultuur, die zij verzwelgt, hetzij stollen, en vreemde, doode lichamen in haar lijf worden, of wel, zich daarin oplossend, zijn sappen veranderen en het meer en meer gelijk maken aan die kultuur zelve. |
|