De vrouw in het woud(1912)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 67] [p. 67] Het wonder. ‘Wie in zich kan bewaren zoete vrucht van een rein uur, dat het hart open stond, en door zijn velden ging geluks-gerucht op vleugels van lied of van avondstond, toen geluk uit een half-verstikt gebaar optrilde; uit woord niet, maar de toon er van, wie hoe die zonk in 't hart, tot waar 't is klaar en stil, altijd in zich oproepen kan, - en voelt als hij zinkt in de diepe nacht iets warms en lichts in hem dat niet vergaat, en nog dit warme lichte zacht toelacht als hij in droomendons zich vallen laat, en ontwakende, zich meteen bezint op helderheid die in hem op hem wacht, en zoo den langen dag vol zorg, begint gevoed door een geheime gelukskracht, - en alle ding en menschen glanzen ziet in 't licht van dit ontroerd inwendig beeld, en in zijn daden en woorden iets giet van de zoete wijze die zijn hart streelt, - [pagina 68] [p. 68] die mengt door al zijn doen een fijne geur van eigenste eigenheid, en een aroom van 't allerdiepste allerschoonst gebeur dat menschheid kent: den zoeten liefdedroom, - die blijft zelf door de jaren onverlet, hun heete adem schroeit zijn borst niet dicht: hij heeft een kelk vol morgendauw gered in 't felle blak'ren van het middaglicht’. Vorige Volgende