Verzonken grenzen(1940)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 109] [p. 109] II Wij zien u aan en duizlen van uw pracht. Nooit is een dood zóó glanzend opgestegen aan menschen-einders, als gij allerwegen nu gaat opstijge', o Dood, voor 't mensch-geslacht. Wat zijt ge blank en zuiver, en wat lacht een morgen-blijheid in uw trekke' ons tegen; hoe vast gaan wij die de verwarde wegen achter ons lieten en d'onzekere nacht. Hel vóór ons straalt uw luisterrijk gelaat, niets scheidt ons daarvan als een laatste traagte, een laatste weifling ons nog van u scheidt. Wanneer de kracht der liefde in ons opslaat zullen w'ons werpen met bevende graagte naar u, die de moeder des levens zijt. Vorige Volgende