Verworvenheden(1928)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 41] [p. 41] XXII Vrede Tegen den avond werd de lucht nog milder; 't zomerwindje ging in een zucht ter rust; de gloed verstierf, in innigheid gebluscht; de natuur werd al zachter en verstilder en vol van een vrede, zoo teer, zoo broos, dat het hart zich afvroeg, of hij ging breken... elk ding scheen zijn essentie uit te spreken, als de liefde die uitspreekt, woordeloos. De nacht zeeg neer. Tusschen de massale boomwallen schemerden de hemelen niet licht, niet donker, zonder ééne ster, - achter d'ijlen damp ried men hunne stralende flonkeringen. Druppels suizelden heel zacht. Aan de kim rommelde onweer, ver. Vorige Volgende