Verworvenheden(1928)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 36] [p. 36] XVII De verworvenheid De parelende tinten van den morgen, de teere glans waarmee de dag begint, zij keeren weder, voor hem zelf verborgen, in 't smachtend droomen van het zuiv're kind. Dav'ring van lichtbazuinen, zij die doet de gouden pijlers van den middag trillen, keert weder in den drang die aan komt rillen, door 't ongeduldig dadendorstig bloed. Dit alles is groei en is het zich strekken van levenskrachten, dat van zelf geschiedt: morgenklaarte en middagbrand verwekken van zelf in 't hart een toon, een wijze, een lied. Maar zooals na bewogen dag de avond die over 't land sereene glanzen spreidt, zoo is de lichtende gelatenheid van 't hart, dat werd geschonden en gehavend. Niet de stuwing der blinde levenskrachten maken zijn laten vrede schoon en sterk: in strijd en pijn volbracht de geest zijn werk, herschiep 't wilde-duistre tot 't pure-zachte. Vorige Volgende