Verworvenheden(1928)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 32] [p. 32] XV De vreemdeling Toen de zon aan den hemel mijner dagen begon te zinken, zag ik op een morgen in mijn tuin een stillen vreemdling staan; ik zag hem overbuigen naar mijn rozen, ik zag zijn blik vol onbegrepen dreiging peinzend van d'eene naar de andre gaan... Toen plotsling, - ach, ik kon zijn arm niet grijpen bukte hij, rukte d'eene, zoete, geurge, van haren stengel af, borg in de wijde plooien die van zijn donker-ruischend kleed. Haar zachte gloed en al haar lieflijkheden gingen verloren mij, voor goed verloren, armer werden de dage’ aan vreugde en liefde: ik weende en mijn tranen waren heet. Maar toen in tranen 't zwaarste was versmolten der smart, hief ik mijn oogen weer naar 't leven en zie, nog stond hij naast mij, mild en rustig. Mijn blik gleed langs zijn uitgestrekte hand, wijzend naar verte’ en toen ik volgde 't zwijgend gebaar, zag ik, wat mijn smart had vergeten, aan gene zijde van mijn kleine tuintje lag wachtend-hunkrend een oneindig land. Sinds dien dag is hij niet meer van mijn zijde geweke’; aldoor beseft mijn hart de dreiging van zijnen onverbiddelijken wil... 'K weet: eens zal hij de laatste van mijn rozen, de warm-gloeiende, oneindig-geliefde, afrukke’ en ook haar in zijn kleed versteken - uit noodzaak zal hij 't, niet uit wreeden gril. [pagina 33] [p. 33] Maar wanneer mijn blik opziet naar zijn dreiging, ziet hoe zijn hand weer naar de groote verten wijst, naar de wachtende oneind'ge verten, van hard en steeklig onkruid overgroeid, - dan weet ik dat hij wil dat ik zal treden uit de beslotenheid van 't eigen tuintje en mijn hart wijde’ aan wat is voor d'eeuwigheden en niet aan wat enkel verganklijk bloeit. Vaak doe ik naar zijn wil: ik treed naar buiten en help de velen, die ontginnen helpen het wachtend land, 't wijde dat eens zal dragen der bloemen schoonheid en het voedzaam graan. Maar dan trekt mij opnieuw 't oude getoover terug naar d'eigen hof; verteederd buig ik over de meest-geliefde mijner roze’ en d'oude wonde vangt weer te bloeden aan. En toch hoop ik altijd nog te bereiken, dit hoogste wat een sterv'ling te bereiken gegeven is, dit, dat ik van mijn rozen opziende naar hem, onbekommerd leef - en allengs nader ik tot dit bereiken, dat in één zegening het eigen tuintje en d'oneind'ge landouw omvattend daarbuiten, 'k m'aan Dood en Leven rustig overgeef. Vorige Volgende