Verworvenheden(1928)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 29] [p. 29] XIV De slapende Gordijnen hangen dicht om het praalbed af te sluiten - het is helle dag daarbuiten - waar de slapende op ligt. Geloken zijn de oogen; uit den halfgesloten mond, onzichtbaar wolkje, komt de adem zacht getogen. Verder is alles in- gekeerd naar het binnen-eigen; verder is alles zwijgen aan haar, als elk begin en ieder einde is. Hij die de wake houdt - een, zéér met haar vertrouwd - peinst, twijflend-ongewis waarheen de stroom haar leidt die haar heeft meegenomen, - of zij overeind zal komen uit zelfverzonkenheid? [pagina 30] [p. 30] Of dit is een diep bezinnen, een neerbuigen en neerzinken, om uit den oerbron te drinken en daarna gaat herbeginnen 't zich-oprichten en oprijze’ en naar buiten leven? Worde’ in dit uur volgeschreven de taf'le’ eener nieuwe wet, die zichtbaar worden zullen eens uit verborgenheid? Krijgt zij na 't kort respijt een nieuwe taak te vervullen? Of zal de slaap zich verdiepen allengs, die tot geen ontwaken voert en de dood stil genaken haar die vreugde’ en zorgen riepen vaak terug tot het schelle licht van d'aardschen dag? Zal haar wezen van den wil-te-zijn genezen, gelijk een koortsziekte zwicht [pagina 31] [p. 31] en laat het lichaam gezonder achter, wel is waar mat maar gezuiverd? Is het dàt wat in haar geschiedt, het wonder- baarlijk diepe gebeuren waarheen onze blik niet dringt? Zou wat onhoorbaar zingt achter de gesloten deuren van die oogen en dien mond, vreugde zijn om het verlaten van overdrukke straten waar zij nooit den weg door vond? Vorige Volgende