Verworvenheden(1928)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 26] [p. 26] XII Nu wijkt het diepe, donkre zielsverdriet; niet uit de dingen, uit de wereld niet: zij ligge’ in duister smartelijk-verward maar wit in luister ontbloeit verjongd het hart. Op vreemde gronden graasde ik langen tijd; uit vreemde kelken dronk ik bitterheid. Gebanne’ uit eigen hof, van eigen erf, twijflend ‘zal ik ze weerzien eer ik sterf?’ Maar altijd zocht ik, worstelde om weer te vinden 't eig'ne, om dat ééne zeer vertrouwde herwinnend, na langen dool, toch de vrucht te behoude’ in levens school gerijpt. Nu ten leste wordt mij verleend deze genade. In mij wordt vereend wat was gescheiden: 't eig'ne en wat ik vond buiten mij, worden tot één vasten grond. Vorige Volgende