Uit Sowjet-Rusland
(1921)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend
[pagina 33]
| |
III.
| |
[pagina 34]
| |
onder de jongetjes. die laat op den avond en tot midden in den nacht op de boulevards, waar juist een alles behalve stichtelijk ‘nachtleven’ weer begon op te komen, sigaretten verkochten. Erge schooiertjes waren daaronder, te nauwernood bekleed met armzalige lompen. Maar de zieligste indruk maakten de lange rijen mannen, vrouwen en kinderen, die voor de koöperatieve winkels hun beurt afwachtten om hun karig rantsoen zwart brood, hun dunne soep, hun beetje vet en haring te halen. Daar, in die ‘polonaises’ zag men veel ellende; veel menschen in lompen, met een versufte, gedeprimeerde uitdrukking en uitgedoofde oogen. Natuurlijk waren de meeste van deze stumperds barrevoets. De voeten waren het lichaamsdeel, waaraan de behoeftigheid van het russische volk het treffendst bleek. Wat ik zelf opmerkte dekte zich op dit punt volkomen met wat ik in de reisindrukken van anderen, o.a. die van Goode, Ransome, Goldschmidt, L. Bryant had gelezen. Men zag vele zeer behoorlijk en zelfs elegant geschoeide voeten. Maar men zag ook vele kinderen en volwassenen blootsvoets gaan. In het heerlijke zomerweer, dat wij genoten, - warm en zonnig en toch telkens weer juist regen genoeg om het stof van de straten en boulevards weg te spoelen, - maakte dit volstrekt geen ellendigen of onpleizierigen indruk. Het leek heel gewoon en natuurlijk, vooral bij kinderen en had zelfs iets grappig ongegeneerds, als boven de bloote voeten een keurig linnen rokje en een nette lichte russische blouse uitkwamen. Dan werd men aan de overtuigden van het een of ander Kneipsch sanatorium herinnerd en moest glimlachen. Maar de glimlach verstierf, zoodra men zich indacht, wat er in den herfst met al die bloote voeten gebeuren zou, als de straten vol dikke, ijzige modder waren en in den winter, wanneer de sneeuwval begon. En deze gedachte kwam telkens boven als de oogen de vele, vele voetenparen opmerkten, die niet bloot waren, maar in versleten kapotte schoenen gestoken - schoenen, die op den vuilnishoop thuishoorden - of bedekt met wonderlijke, zelf in elkaar geflanste bekleedsels van vilt of stof of de hemel weet wat. Niet iedereen heeft lust om barrevoets te loopen en niet voor allen is het raadzaam. Ook zullen, dunkt mij, velen zich geneeren dit te doen. Er waren in Moscou blijkbaar duizenden menschen - arbeiders, beambten, intellektueelen, mannen zoowel als vrouwen - die | |
[pagina 35]
| |
om de een of andere reden niet barrevoets wenschten te gaan en geen behoorlijk schoeisel bezaten. Sommigen van hen droegen schoenen, zoo ellendig, zoo geheel en al verteerd door den tijd en zoo zichtbaar op het punt hun dragers te begeven, dat ik er haast niet naar durfde kijken. Zulk een paar schoenen zag ik telkens aan de voeten van een buitengewoon intelligente en sympathieke vrouw, administratrice van een groote inrichting voor toegepaste opvoedkunde. Die schoenen hinderden mij, geneerden mij, gaven mij een onbehagelijk, schuldig gevoel. De direkteur zelf der inrichting droeg eigen vervaardigd schoeisel gemaakt uit een soort trijp. Hoe de toestand precies was in Moskou in die Junimaand wat de voedselvoorziening aangaat, kan ik niet zeggen. Beter dan in het voorjaar, verzekerde men mij; de transporten kwamen geregeld aan en de vastgestelde rantsoenen konden verstrekt worden. Van Juli of begonnen er ook meer aardappelen beschikbaar te komen, men zag ze op straat op de stalletjes. Men zag daar trouwens ook overvloed van lichtbruin boere(tarwe) brood en zwart regeeringsbrood, maar hoevelen konden het koopen? Drie à vierduizend roebel per pond was de gewone prijs. Toch zag men altijd koopers bij die stalletjes; ook vruchten, eieren, zure melk werden veel gekocht, ondanks de exorbitante prijzen. Dikwijls waren het zeer eenvoudige lieden die kochten, kleinburgers en arbeiders. Herhaaldelijk heb ik gevraagd, hoe zij aan 't geld kwamen; ik kreeg verschillende verklaringen. In het begin der revolutie was op groote schaal huisraad, linnen, zilverwaren gestolen uit de woningen der rijken en nu werd telkens iets daarvan in levensmiddelen omgezet. Een andere verklaring was het veel voorkomende stelen in de fabrieken, hetzij van grondstoffen of van fabrikaten, die dan werden verkocht of verruild. Nog een andere (het officieel-toegestane) vervaardigen in de fabrieken en werkplaatsen, gedurende een deel van den arbeidstijd, van kleine gebruiksvoorwerpen, die als ruilobjekten voor levensmiddelen dienst deden. Het een met het ander kan dunkt mij eenigszins verklaren hoe een groot deel van de bevolking van Moskou er zich doorslaat. Maar zeker waren er ook menschen, die zich op geenerlei wijze extra levensmiddelen konden verschaffen en uitsluitend of bijna uitsluitend op de rantsoeneering aangewezen waren. Die leden dan honger. Dat er dezen zomer veel honger geleden werd in Moskou en | |
[pagina 36]
| |
in een groot deel van Rusland, ook buiten het geteisterde gebied, daaraan twijfelde niemand. Ik heb geen proletariërsgezin gezien bij den maaltijd en weet niet precies waaruit het gewone rantsoen bestaat, maar wie zijn oogen niet met opzet sloot en zijn ooren dichtmetselde, zag en hoorde den honger ook in Hotel Lux Ga naar voetnoot1), waar een groot deel van de kongresafgevaardigden logeerden en waar ook vele Russen aten, die op de een of andere wijze in betrekking stonden tot de Commintern. Een aantal van de buitenlandsche afgevaardigden, vooral de vrouwen, bewaarde een gedeelte van hun brood en hun boterrantsoen om het te geven aan russische vrienden, of aan buitenlandsche kameraden die te Moskou woonden. Men kreeg ontstellende dingen te hooren over de nood onder de beide kategorieën. Van de Russen zelf, die in Lux aten namen zeer velen een deel van hun voedsel mee; de getrouwden onder hen waren zoo in de gelegenheid hun vrouw en kinderen een extra hapje te verschaffen. ‘Voor mijn zieke vrouw’, zeide een partijgenoot uit Zuid-Slavië eens aan tafel tegen mij, terwijl hij zijn hompje vleesch zorgvuldig inpakte en in zijn tasch borg. ‘Wat scheelt uw vrouw’, vroeg ik. ‘Zij heeft een miskraam gehad en kan niet op haar verhaal komen,’ luidde het antwoord en somber, half wanhopig, voegde hij eraan toe: ‘Het is de honger, die haar ziek maakt; zij moest goed gevoed worden, zegt de dokter: eieren, melk, vleesch, maar dat is immers onmogelijk, het zou honderdduizenden roebels kosten. Het zwarte brood en de zoute haring, zij kàn ze niet eten, zij walgt er van’.... Het was afschuwelijk om te weten, dat de honger overal rondom ons was en hem zelf niet te voelen. In Hotel Lux was het eten overvloedig - onnoodig rijkelijk zelfs in sommige opzichten - en behoorlijk toebereid. Natuurlijk waren er toch nog gasten, die klaagden; er zijn altijd van die zonderlinge menschen, die zich ongelukkig voelen als al hun | |
[pagina 37]
| |
dierbare behoeftetjes niet precies op de minuut bevredigd worden. Ook onder de communisten vindt men ze. Maar de anderen en dat waren gelukkig de meesten, schaamden zich over wat het uitgeputte Rusland voor ons deed. Wij kregen onze drie maaltijden per dag en, verwende westerlingen als wij waren, voelden wij ons hongerig en flauw wanneer het een enkele keer gebeurde, dat er niet voor vijf of zes uur gelegenheid was het middagmaal te gebruiken. We schaamden ons maar we aten, het ongerantsoeneerde brood, de boter en de kaas en het vleesch, we dronken de thee-met-suiker, alles dingen, die de massaas van de russische arbeiders en intellektueelen in jaren niet hebben gezien. We schaamden ons over een gastvrijheid, die een paar duizend menschen had genoodigd naar de hoofdstad van een uitgemergeld land, hen daar spijzigde en laafde met het allerbeste, wat in dat land te vinden was en om hen behoorlijk onder te brengen zelfs de min kostbare meubels uit eenige van de musea sleepte Ga naar voetnoot1), een gastvrijheid, te onbedachtzaam, te zorgeloos, te grand seigneur misschien voor de ornstandigheden, maar getuigend van een grootheid van hart en een edelmoedigheid die de zakenmoraal in de oude kapitalistische landen grondig heeft uitgeroeid. Wat onze schaamte nog erger maakte, was de bijna pijnlijke onbaatzuchtigheid van onze russische genooten zelven. Ik heb jonge meisjes, wien ik een plak chocolade aanbood, met een instinktief gebaar van afweer, als bevreesd voor de verleiding van dit kostbare, de handen naar den rug zien brengen; bijna altijd was het eerste woord van degeen, wie men iets van dien aard wilde geven: ‘maar is het niet te veel?’ En toen wij Moskou verlieten moesten we bijna smeeken, eer we onze genooten er toe konden bewegen de kleeren, het schoeisel enz. aan te nemen, dat wij zoo gaarne gaven en zij zoo zeer behoefden. Al de verteederde bewondering, die zich in de weken van ons verblijf had opge- | |
[pagina 38]
| |
zameld in ons hart voor deze zuivere, volkomen onzelfzuchtige wezens, steeg als een vloed in ons op wanneer wij hun zachte stemmen hoorden vragen: ‘maar kunt ge dit waarlijk wel missen?’
In de eerste dagen van Juli begonnen de jobstijdingen over de mislukking van den oogst in het Wolgagebied te Moskou algemeen bekend te worden. Iswestia en Prawda bevatten de eerste ontstellende opgaven over den omvang van den misoogst, vele partijgenooten spraken er over met angst in hun stem en bezorgdheid in hun oogen en een hunner, een vrouwelijke propagandist zeide tegen mij: ‘dit is de genadeslag. Ons volk is uitgeput, het kan niet meer volhouden; het zal tegen ons opstaan uitwanhoop. Enkel zoo in den loop van den winter de proletarische revolutie in Midden-Europa zegeviert zullen wij ons kunnen handhaven; in dat geval zal een nieuwe golf van geestdrift en hoop door de massaas gaan; zij zullen bereid zijn nog verder voor het communisme te lijden.’Ga naar voetnoot1) In 't algemeen echter kreeg ik den indruk, dat de beteekenis van de ramp in het zuidoosten, tot de meesten met wie ik er over sprak, gewone partijgenooten, nog niet geheel was doorgedrongen. Wat de leiders aangaat, zij wachtten blijkbaar tot na den afloop van het communistisch congres, om met de buitenlanders een plan van internationale aktie te beramen. De maatregelen, die in Rusland zelf zouden worden genomen, begonnen juist bekend te worden, toen ik Moskou verliet. Kolontay sprak mij over de Alrussische commissie voor hulp aan het hongergebied; het verdroot haar, dat daarin burgerlijke, antisowjet-elementen zoozeer op den voorgrond traden. Zij met haar prachtig geloof aan de onuitputtelijke kracht der massaas betreurde het, dat de regeering niet allereerst een beroep had gedaan op het initiatief en de solidariteit van het volk. Reeds de naaste toekomst zou leeren, dat zij én wat de onbetrouwbare gezindheid van de meerderheid der burgerlijke commissieleden én wat de broederlijke offervaardigheid der massaas aanging, zich niet | |
[pagina 39]
| |
vergiste. Wat natuurlijk niet wegneemt, dat Lenin gelijk had, den goeden wil van het Sowjetbewind, om met alle burgerlijke elementen samen te werken, te demonstreeren. De eenige man van gezag, die geheel open en zonder terughouding tot mij sprak over den misoogst in het Wolgagebied en zijn gevolgen, was Maxim Gorki. Van hem vernam ik voor het eerst, dat er toen reeds vreeselijke nood heerschte in Samara, Saratow, Simbirsk en andere provincien. Vernam ik de droevige waarheid over de afmetingen der cholera-epidemie en de paniek onder de bevolking der geteisterde streken. Hij schudde mij wakker en deed mij beseffen dat voor de organisatie van een groote hulpaktie onder de massaas van West-Europa te werken, nu de eerste plicht was van elken communist.
De groote behoeftigheid van het russische volk, het groote tekort aan voedsel en kleeren is, - niemand die in Rusland was, kan er aan twijfelen, - de meest algemeene oorzaak van de veel voorkomende korruptie en de betreurenswaardige overwoekering der samenleving door de bureaukratie. Natuurlijk spelen andere bijkomstige oorzaken ook een rol, maar het feit, dat, waar één paar schoenen beschikbaar is voor vijftig paar slecht geschoeide of ongeschoeide voeten, een dubbele en driedubbele kontrole waken moet, dat dit eene paar schoenen ook werkelijk de voeten bereikt, die het langst ongeschoeid zijn geweest of het meest hebben geloopen in dienst van de sowjetrepubliek, - dit feit dringt zich op aan elk niet door haat of wantrouwen beneveld oordeel. Insgelijks dat de bezitters van al deze voeten het mogelijke zullen doen om te bewijzen dat hún nood het grootst is en hun aanspraken op schoeisel het klemmendst zijn. En wie niet uitblinkt door een hooge mate van onzelfzuchtigheid en rechtvaardigheid, dat is, wie niet behoort tot de uitzonderingsmenschen, zal de verleiding niet kunnen weerstaan om, zoo hij in een der vele kontrole-instellingen ‘vrindjes’ heeft, te pogen door hun hulp het zoozeer begeerde paar schoenen machtig te worden. Zoo is de behoefte de moeder van intrige, gekonkel, nijd, baantjesjagerij en bederf. En wat voor de kleeding geldt, geldt natuurlijk in nog hoogere mate voor het voedsel. Eten moet de mensch: uit den tijd der distributie kan ieder Hollander zich nog | |
[pagina 40]
| |
herinneren welk een obsessie het denkbeeld, meér voedsel machtig te worden dan waarop men recht heeft wordt, zoodra de toegemeten hoeveelheid kwantitatief en kwalitatief als onvoldoende wordt gevoeld. Daarom hebben in Rusland thans alle instellingen, waar uit den aard der zaak het voedsel iets overvloediger en beter van kwaliteit is, zooals scholen, zuigelingen- en kindertehuizen, enz. een aantrekkingskracht voor hongerige magen, te vergelijken met die, welke de kelken van lelies of andere honingrijke bloemen in een bloemen-arm jaar hebben voor de bijen. In al dergelijke instellingen stroomen de hulpkrachten toe, zij zijn aanwezig vaak vér boven het aantal, dat werkelijk noodig is; de persoonlijke arbeidsprestatie zinkt en de dagdieverij burgert zich in. Dergelijke verschijnselen zijn, hoe betreurenswaardig ook, eenvoudig onvermijdelijk zoolang het voedsel-tekort blijft nijpen; enkel de terugkeer van normale verhoudingen, dat is van verhoudingen, waarbij genoeg voedsel beschikbaar is voor allen, die willen werken, kan ze doen ophouden. Een ergerlijker en minder vergeefiijk korruptie-verschijnsel is de voortdurende groei van de bureaukratie, het steeds toenemen van het aantal sowjetambtenaren (in de eerste plaats vrouwen) die in ruil voor vrije voeding en een kleine geldelijke toelage, een minimale arbeidsprestatie vervullen. Men behoeft maar een of twee sowjet-bureaux gezien te hebben om te weten dat wáár is, wat ‘iedereen’ over het uiterst sloome arbeidstempo in deze broeiplaatsen van luiheid weet te vertellen. Er is tijd te veel en werk te weinig; ook vaak een bedroevend gebrek aan hart voor het werk, aan toewijding en gemeenschapszin. Honderdduizenden handen die produktief werk konden en behoorden te verrichten, doen niets als wat half noodig of onnoodig schrijfwerk, dat den bureaukratischen rompslomp nog vermeerdert en den ingewikkelden toestel der administratie met nieuwe radertjes belast. Het vraagstuk hoe de sowjet-bureaukratie te vereenvoudigen en het aantal ambtenaren te verminderen hield vele hoofden te Moskou, waar het centrum van het euvel is, in den afgeloopen zomer bezig. Men hoopte, dat de vrijlating van handel en kleinbedrijf automatisch gunstig zouden werken, doordat het vooruitzicht op grooter | |
[pagina 41]
| |
verdienste in den handel of de kleinindustrie een aantal ambtenaren er toe zou brengen, aan den staatsdienst den rug toe te keeren. Men sprak ook van een beperking van het aantal ambtenaren van hoogerhand. Echter, bedenkelijker nog dan het feit op zich zelf van de overwoekering der sowjet-republiek door de bureaukratie, ofschoon daarmee nauw verbonden, oordeelden de beste partijgenooten dit andere feit te zijn: het op groote schaal binnendringen van bureaukraten en baantjesjagers in de communistische partij zelve. Gedurende de eerste jaren der revolutie was de communistische partij niet enkel de politieke motor, maar ook de moreele ruggegraat der revolutie geweest. De heldenmoed, de werkdrift, de grenzelooze toewijding en zelfopoffering der communisten hadden de sowjet-republiek herhaaldelijk gered in desperaat schijnende omstandigheden, zooals een geniaal geneesheer een zwaar zieke telkens opnieuw door een gevaarlijke crisis haalt. Maar in den, ongelijken strijd tegen het wereldkapitaal waren tienduizenden der besten gevallen, andere duizenden geveld door de typhus, door overwerk gesloopt. Hun plaatsen waren ingenomen zeker ten deele door nieuwe geestdriftige proletariërs, vol verlangen hen die heengegaan waren te volgen op het roemvolle pad, maar jong en zonder ervaring. Echter ook anderen waren toegestroomd: niet weinigen uit de rijen der arme boeren, onder dezen waren zeer waardevolle elementen; maar meerderen uit die der sowjetbureaukratie, den nieuwen middenstand, voor een groot deel uit den ouden gerekruteerd. Men had ze niet verwijderd kunnen houden. De gapingen in de gedunde gelederen waren gemakkelijk aangevuld geworden, ja meer dan dat: in getalsterkte was de partij gegroeid. Maar zij was achteruit gegaan in innerlijke kracht, in eenheid, in zuiverheid en in idealisme, in al datgene wat haar in staat had gesteld haar taak zoo schitterend te volvoeren. Van de nieuwe leden waren vele tot haar gekomen uit eigenbelang, in de hoop op voordeel of vrijsteiling van bepaalde lasten. Zij gebruikten de partij als een werktuig van hun eerzucht en hun eigenbaat. Op tal van plaatsen beheerschten deze soort ‘nieuw-communisten’ de partij reeds; de oude garde, voor zoover zij nog leefde, morde; eerlijke beproefde pro- | |
[pagina 42]
| |
letariërs voelden zich verbitterd in hun hart en smadelijk achteruitgezet door de kersversche communisten van het sowjet-intellekt; er waren kloven en scheuren in de partij geslagen; er was de groep, die zich arbeiders-oppositie noemde, zelfs waren er een of tweemaal pogingen tot afsplintering, tot vorming eener nieuwe communistische partij geweest. Over al deze dingen en wat er mee samenhing werd door russische en buitenlandsche communisten gedurende het kongres veel gesproken, wanneer zij vertrouwelijk bijeen waren. Wie ze wist en de beklemming van dit weten ondervond, stond met gemengde gevoelens bij de diagrammen op de tentoonstelling van de Commintern, die den snellen groei der partij sedert 1918 en het bereikte hoogtepunt van meer dan 700.000 leden aangaven. Maar toen ik de laatste maal, kort voor mijn vertrek, voor dat diagram stond, dacht ik weer met meer vertrouwen aan de toekomst der partij. Het besluit van het centraalcomité was juist bekend geworden dat een ‘nieuwe registratie’ voorschreef, gelijk reeds een paar keer voordien was geschied. Ditmaal echter zou de zuivering grondig zijn; er werd beweerd, dat de partij zich van ongeveer een vijfde van haar leden zou ontdoen. De voorwaarden der nieuwe inschrijving waren opzettelijk zóó gekozen, dat zij voor in de laatste jaren toegetreden intellektueelen en sowjetbeambten veel strenger waren, dan voor gewone arbeiders. Wie deelgenomen hadden aan spekulatie en dergelijke oncommunistische praktijken zouden van de ledenlijst geschrapt worden, zoo zij burgerlijken waren; voor proletariërs werden kleine vergrijpen door de vingers gezien. Het effekt van dit besluit tot reiniging der partij werd onder de vooraanstaanden zeer verschillend beoordeeld, al naar de beoordeelaars optimisten of pessimisten waren. De eenen zagen de partij reeds hersteld in haar oude innerlijke kracht en tot nieuwen luister herboren; de anderen zeiden mistroostig, dat het proces van bureaukratizeering waarschijnlijk te ver voortgeschreden was, dan dat herstel mogelijk zou zijn. De partijmachinerie was in de macht der bureaukratie geraakt; zij zou de uitvoering van den maatregel weten te beletten of dien saboteeren. Of tot deze uitvoering intusschen geschreden en hoe zij verloopen is, weet | |
[pagina 43]
| |
ik niet met zekerheid. Ga naar voetnoot1) Ik voor mij blijf vertrouwen dat de leiders der partij, in samenwerking met het waarlijk communistische arbeiders- en boerenelement, er in zullen slagen het euvel meester te worden, dat de partij bedreigt. En een der goede kanten van de mislukking der samenwerking van het Sowjetbestuur met de vertegenwoordigers der groote russische bourgeoisie in de bestrijding van den hongersnood lijkt mij het hervonden inniger verband met de volksmassaas, van die mislukking onafscheidelijk. Van onderen moet de kracht komen, die de partij met nieuw zuiver bloed verrijkt. |
|