Uit Sowjet-Rusland
(1921)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend
[pagina 21]
| |
II.
| |
[pagina 22]
| |
bevindt in een toestand van uiterst labiel evenwicht, van desorganisatie, verval en ontbinding aan den eenen kant, reorganisatie, groei en binding aan den anderen - durft beweren, ‘de’ waarheid omtrent eenig bepaald verschijnsel te kennen, die bedriegt zichzelf of anderen. Hij zal het, bij een eerste bezoek, op zijn hoogst zoover brengen dat hij iets van de waarheid benadert, een paar tonen opvangt en begrijpt van haar ingewikkeld symphonisch weefsel, een paar glinsterende korrels opraapt van haar opgehoopte goudbergen. Laat ik, om geen indruk te wekken van valsche bescheidenheid, hier dadelijk aan toevoegen, dat ik mijzelf reken onder hen, wien het gelukt is een paar tonen waarheid op te vangen, een paar korreltjes waarheid op te rapen. En dit op grond hiervan, dat ik marxistisch denk, revolutionnair voel, en eenige kennis bezit van de geschiedenis van het russische volk. Wie burgerlijk denkt en kontrarevolutionnair voelt, die zal in Rusland geen korrel waarheid oprapen, al doorkruist hij het groote rijk in alle richtingen, jaren lang. Zijn kontrarevolutionnaire gezindheidsluit hem hermetisch van de waarheid af. Hij ziet enkel de hardheid, de armoede, de armzaligheid van het leven onder de proletarische dictatuur; de verschijnselen, die zijn als een stijve korst om het nieuwe worden, om het warme, zachte, lenige begin. Hij ziet enkel het hinderlijke tekort, niet de bizondere waarde van het weinige wat bereikt werd, omdat dit bereikt werd ondanks zeer ongunstige omstandigheden en met behulp van het initiatief, de scheppende energie der massaas. Wie naar Rusland komt, zonder de geschiedenis van het russische volk onder het tzarisrne en de geschiedenis der laatste jaren te kennen, wie niet in zich draagt dat weten als algemeene synthese, het weten van het regiem van den knoet, van de onkunde en het bijgeloof, van het revolutionnair ontwaken en den revolutionnairen strijd, de ontzaglijke verwachtingen, de herhaalde ontgoochelingen, de smart en de bloedoffers en de tranen en al de inzinkingen en oplevingen en al de spanning en overspanning; wie niet elke kleine ervaring, elk nietig voorval, elke inlichting hem verstrekt, kan zetten in het licht van een algemeen begrijpen, die behoeft niet te probeeren, ook maar één korreltje van de | |
[pagina 23]
| |
waarheid over Sowjet-Rusland op te rapen... het zal hem niet lukken. Enkel aan wie het bizondere ziet in het licht van het algemeene, in het oogenblikkelijke den maatgang voelt van een algemeen worden, enkel aan hen, die het naderen met inzicht en sympathie, geeft Sowjet-Rusland iets van zijn schatten. Want dat iets, die korreltjes waarheid, zij zijn schatten van groote waarde. Zij makers ons zeer rijk aan smartelijk geluk, zij openbaren ons, in vlammende scherpte, weer die wonderbaarlijke worsteling der menschheid om naar omhoog te leven, die worsteling waar niemand van weet, noch in welke diepten zij begon, noch tot welke, onzichtbare toppen zij heenvoert.
In den beginne viel Moskou mij erg tegen; ik had zooveel gehoord en gelezen van de schoonheid der stad en ik vond haar rommelig, oninteressant en onharmonisch, behalve dan natuurlijk het betooverende Kreml in zijn eigendommelijke, met niets ter wereld te vergelijken, byzantijnsch-italiaansche pracht. De straat waar wij logeerden, Twertskaja Oelitza, had niet de minste bekoring, zij was rauw en banaal tegelijkertijd en een enkel mooi oud kerkje deed vreemd en bijna misplaatst aan tusschen de groote leelijke steengevaarten. Maar, nadat ik een tijdje in Moskou geweest was, voelde ik de stad mij aan het hart groeien, en toen ik wegging, scheidde ik haast even noode van haar als van de vrienden, die ik er weergevonden of gekregen had. De schoonheid van Moskou dringt zich niet onmiddellijk op; zij overweldigt u niet plotseling. Zij ligt niet voor u gereed in een omsloten beeld, zooals bijvoorbeeld de schoonheid van Reval. Men moet haar zoeken en opspeuren tusschen de disharmonieën van den oneindigen baaierd van straten, tusschen de brutaal-moderne dor-zakelijke skyscrapers en de nog veel verfoeilijker, monsterlijke paleizen ‘in oud-russischen stijl’ der ploertige kooplui. In de stille zijstraten is zij te vinden, waar de kleine, blanke huizen van een of twee verdiepingen schuil gaan in hun krans van groene tuinen; de oude liefelijke kapellen en kerken omhangt zij, die in stille, afgelegen hoekjes, sommige klein als kinderspeelgoed, staan. Zij glanst u tegen in het licht dat in de onvolprezen Junimaand, die wij te Moskou doorbrachten, vol afwisseling van zwervende wolkschaduwen en stralenden zonneschijn was. | |
[pagina 24]
| |
Naar den maatstaf van een West-Europeesche stad, maakt Moskou zeker een vervallen indruk. Bijna alle huizen zijn wit of lichtkleurig gekalkt; de kalk die men daarvoor gebruikt is, naar men ons meedeelde, van slechte kwaliteit en brokkelt al na een paar jaar af. Men moet dus aldoor repareeren, maar sedert het begin van den oorlog was dat niet gebeurd; men begrijpt met welk resultaat. Triest doen ook de vele halfgesloopte houten huizen aan, slachtoffers van het gebrek aan brandstof; ook tamelijk veel steenen huizen zijn afgebroken of ineengestort; hier en daar werd het puin opgeruimd, elders bleef het liggen. Weken, maanden of jaren? Ik weet het niet. Muren, door vele kogels geschonden; vensters, die niet anders zijn dan gapende zwarte gaten, vindt men op vele plaatsen in Moscou; sommige straathoeken en kruispunten vertoonen nog geheel het tragische beeld van den morgen, volgend op den dag van een volksopstand. In de Bolschaja Nikitskaja staan twee hooge moderne huizen met balkons van gegoten ijzer, van wier gevels niets over is als een naakt geraamte van ijzer en steen. Een droevigen indruk maakt ook de verlatenheid van groote bouwwerken, huizenblokken of fabrieken, voor den oorlog of althans voor de revolutie begonnen. Wegens gebrek aan materiaal heeft men den bouw moeten staken: skeletten die nooit geleefd hebben, bouwvallen, die de tijd met zijn gaven niet verrijkt, verzacht noch getooid heeft, staan de doellooze rompen in triestige verlatenheid. Zij wekken wrange gedachten, want er is woningnood in de stad; er zijn nog veel slechte, ongeschikte woningen, die men niet onbewoonbaar kàn verklaren omdat men geen andere heeft. Men kan geen wandeling maken door Moskou zonder te merken, dat het regelmatig proces van aanbouw en onderhoud der stad sedert jaren zoo goed alsonderbroken is. En men went er aan, dit op te vatten als een onderdeel van de algemeene stremming in de productie, die op haar beurt een onvermijdelijk verschijnsel in de sociale revolutie is. Op welke wijze, door welke middelen, de groote achterstand op het gebied van aanbouw en onderhoud van woningen, een achterstand die waarschijnlijk in alle russische steden bestaat, ingehaald zal kunnen worden, ook dat is een onderdeel van | |
[pagina 25]
| |
het algemeene vraagstuk, hoe Sowjet-Rusland zijn diepe uitputting te boven zal komen. Vuil was Moskou niet. De straten werden goed schoongehouden, de ‘hoopen vuilnis’ waarover burgerlijke bladen in Europa af en toe sensatieverhalen opdisschen, zag ik nergens, ook niet op de binnenplaatsen der huizen, waar ik toevallig kwam. Een bulgaarsche doktores, die een speciaal onderzoek naar de hygiënische dingen instelde, vertelde mij, dat de rioleering goed in orde was. Dat de waterleiding niet te vertrouwen was, wist iedereen. Waarschuwingen, om geen ongekookt water te drinken, hingen op tal van plaatsen door de geheele stad. In de kongreszalen en op de arbeidersvergaderingen die ik bezocht, werd overal gekookt water beschikbaar gesteld. De voortdurende zorg van het volkscommissariaat voor gezondheidswezen voor de sociaalhygiënische opvoeding der massaas bevond ik nog intenser en omvattender te zijn dan ik mij, na alle berichten dienomtrent, had voorgesteld. Sprekende gegevens, treffende diagrammen en teekeningen van den bouw van het menschelijk lichaam, van de vijanden die het bedreigen, van de verwoestingen der tuberculose en andere ziekten, afbeeldingen van alle mogelijke bacillen en mikroben waren in de uitstalkasten der sowjetwinkels tentoongesteld, alles voorzien van duidelijke verklarende bijschriften. Op weg van het Hotel naar het Kreml kwamen wij dagelijks zoo'n winkel voorbij; er stonden altijd menschen van elken leeftijd en elken stand: jonge arbeiders, soldaten, sowjet-mamsels, boeren, vol aandachtige belangstelling te kijken en te lezen, soms een geheele rist. Al die platen en diagrammen werden telkens vernieuwd; zij getuigden van den vasten, verlichten wil, om bijgeloof, domheid en vuilheid te bestrijden en het volk begrip van hygiënische levensvoorwaarden bij te brengen. Het kan dunkt mij niet anders, of dit voortdurende inhameren en inprenten van meer kennis omtrent de levensverschijnselen en de wijze waarop epidemieën en ziekten door den eenling en de gemeenschap bestreden kunnen worden, zal op den duur grooten invloed uitoefenen. Het spreekt vanzelf, dat deze hygiënische opvoeding door beeld en woord niet enkel geschiedt op straat, maar overal waar het pas geeft; in alle klinieken, konsultatiebureaux, sanatoriums, enz. Zoo zag ik tweé aardige, eenvoudige en uiterst begrijpelijke | |
[pagina 26]
| |
prenten, om jonge moeders te leeren, hoe ze behooren na te gaan of de flesch voor hun kindje de goede temperatuur heeft, in een model-instelling voor zuigelingen, die ik bezocht. In de zoogkamer hingen naast elkaar een voorstelling van een moeder, die de zuigflesch aan de lippen brengt en een andere, die ze tegen de wang aandrukt. Onder de eene stond: ‘Zoo moet ge niet doen’; onder de andere: ‘Zoo is het goed’. Natuurlijk wordt aan de vrouwen die daar komen, door den dokter en de zusters ook verklaard, waarom het eene fout en het andere goed is. Het gesproken woord en de voorstelling vullen elkaar aan en maken te zamen een indruk, die beklijft. Het spreekt vanzelf, dat Sowjet-Rusland in vele opzichten op hygiënisch gebied zeer ten achter is bij West-Europa. De taak om het volk hygiënisch op te voeden, de verpleging van zieken en kraamvrouwen te organiseeren, is reusachtig. Zij gaat de krachten der Sowjet-organen heden nog ver en ver te boven. Het ontbreekt evenzeer aan geschikte personen, als aan stoffelijke hulpmiddelen. Maar de wil, het streven om alles wat de wetenschap bereikt heeft in het bestrijden van ziekten, en vooral ook in het kweeken van gezonde menschen met gezonde kinderen, aan te wenden tot heil der gemeenschap, die wil en dat streven, zijn in de raden-republiek aanwezig in een mate, zooals zij het in geen burgerlijken staat kunnen zijn. Ik had Moskou nooit eerder bezocht en weet dus niet, welk een indruk de straten vóór den oorlog en de revolutie maakten; het publiek is natuurlijk veranderd en er zullen meer equipages, auto's en trams gereden hebben, maar drukker, levendiger, woeliger, kan de stad moeilijk geweest zijn. Op alle uren van den dag en zelfs van den nacht, waren de voornaamste straten vol menschen, de meesten behoorlijk, sommigen zelfs keurig en met zekere elegantie gekleed. Dit feit op zichzelf weerlegt al de dwaze, telkens weer opduikende geruchten over de terreur, die te Moskou zou heerschen; ware dat het geval, dan zou het natuurlijk onmogelijk zijn, dat een talrijk publiek van mannen, vrouwen en kinderen zich geheel vrij beweegt. Politie ziet men niet; er schijnt een soort stedelijk politiekorps te bestaan, maar ik heb maar ééns een politieagent gezien, die onder veel belangstelling der toeschouwers een straatdief arresteerde, dikke pakken | |
[pagina 27]
| |
puilden den man zijn zakken uit. De regeeringsgebouwen en de ingang naar het Kreml worden bewaakt door de jonge blonde russische soldaatjes. Een soldaat controleerde ook onze propoesks bij den ingang van het hotel, een paar soldaten bewaakten de tentoonstellingen; bij de toegangen van schouwburgen, vergaderingen, enz. staan er insgelijks een paar op post. Kortom, de soldaten verrichten in in Rusland politiediensten en, voor zoover ik gelegenheid had te zien, doen zij het rustig, gemoedelijk en goed. De manier, b.v. waarop zij de opdringende massa terughielden, bij de groote parade op het Roode Plein, was uiterst taktvol, kameraadschappelijk en toch flink. Eéns heb ik een soldaat een jongen, die het opdringen niet wilde laten, wat ruw terug zien duwen; dat is de eenige en ergste ruwheid die ik in Rusland zag. En ééns heb ik een troepje arrestanten, mannen en vrouwen, door een afdeeling soldaten zien opbrengen; dat was de eenige dwang-maatregel, dien ik in die maand zag. Ik was eens toevallig op de markt, op het uur dat die moest worden gesloten; een fluitje klonk, een soldaat te paard reed langzaam door de menigte, die mannetje aan mannetje stond, wenkte met de hand, dat het uit moest zijn met koopen en verkoopen en in een oogwenk waren de stalletjes en kraampjes afgebroken, de menschen stroomden uit elkaar. Alles ging bijzonder snel, rustig en geregeld. Wanneer het russische volk in vele opzichten nog ordelijkheid, stiptheid en organisatie moet leeren, dan lijkt het mij toch wet zeker, dat het dit leeren zal. - Ja, die markten in Moskou. Zij waren nog niet zoo lang heropend, toen wij aankwamen en waren veelinteressanter en, men merkte het onmiddellijk, voor het leven van het volk oneindig belangrijker dan de winkels. De winkels werden ook heropend, elken dag kwamen er eenige bij. Maar - met uitzondering van de koöperaties en de sowjet-winkels - hadden de meeste iets schimmigs, iets onreëels. Om de behoeften van welke maatschappelijke groep te bevredigen werden zij eigenlijk geopend? Wat beteekende in Moskou een heel magazijn vol monsterlijk-leelijke bloemenvaasjes? Die modieuze hoedjes, en fijne trippelschoentjes, en dat verdachtelegante ondergoed, - wie begeerde dat alles in Moskou? Neen, die winkels waren geen prettig gezicht: men zag schimmen van het verleden, die men overwonnen had ge- | |
[pagina 28]
| |
waand, herrijzen; men zag het bestaan van prostituées en weelde-dames en rijke leegloopers weer gewettigd worden, met de geheele sfeer die ze omgeeft; sfeer van uitbuiting en roof, van-leegheid-van-hoofd en ruwheid-van-gemoed, van verveling en corruptie. Men besefte, dat de opening der winkels een stap achteruit was, een schrede terug naar de verburgerlijking, en dat veel inspanning, veel strijd, veel energie noodig zouden zijn, om opnieuw vooruit te komen. Maar de markten, dat was een andere zaak. Daar leefde en schuifelde, en schreeuwde en blèrde, daar kocht en verkocht, daar at en daar dronk het Russische Volk, boeren en kleinburgers en arbeiders. Alles kon men er krijgen: wittebrood en zonnepitten, suiker en koekjes, galanterieën, kleeren, naaigerei, antikiteiten zelfs wanneer men maar veel geld had en dikwijls terugkeerde, zooals sommige kongresafgevaardigden deden, die door de mogelijkheid van zùlke koopjes (1000 roebel = 14 cent) als betooverd waren. Het was er warm en druk en vroolijk en gezellig. Alles voor wie niet nadacht. Wie het wél deed, meed liever de markten, want hij voelde er den angstigen twijfel, erger dan elders, woelen in zijn hart. Den twijfel, of het Sowjet-bewind er in slagen zou, dit ééne te volvoeren, wat geen dwangmaatregel - hetzij dan de automatisch-werkende dwang van den honger - te volvoeren vermag: de massaas der stedelijke bevolking weer aan het werk te brengen. De markten waren zoo vol en gezellig, omdat de fabrieken en werkplaatsen ten deele ontvolkt waren. Ook buiten de markten werd op straat veel verkocht, meest levensmiddelen, als brood, sigaretten, zure en zoete melk, ook wel veldbloemen en op een paar plaatsen stonden boekenstalletjes. Het waren meest oude vrouwen en kinderen, die verkochten, terwijl de niet zeer talrijke bedelaars meest mannen waren, verminkten uit den oorlog. Opvallend weinig kinderen zag men op straat; toen wij onze verwondering daarover uitdrukten, zeide men ons, dat bijna alle stadskinderen op het land waren, in de kolonies. Dat was sterk overdreven, het waren er 40 %. Maar van elke 100 kinderen 40 weg, dat maakt natuurlijk al een groot verschil, en dan is, ondanks alle zorg en inspanning, de kindersterfte hoog geweest in deze jaren van ellende en het geboortecijfer achteruitgegaan. | |
[pagina 29]
| |
Dat er nog talrijke kinderen in Moskou waren, daarvan kon ik mij overtuigen op een Zondagmorgen toen Kalinina, de inspektrice van alle instellingen voor kinderen in het goevernement mij inviteerde haar te vergezellen op een rondrit door de stad. In verschillende wijken waren dien morgen kinderfeesten georganiseerd; wij hadden moeite genoeg de plaatsen van samenkomst in publieke tuinen, schoolgebouwen, enz. te vinden; het groote Moskou is een ware doolhof van straten en stegen en de tawaritsch- bestuurder van onze auto was pas voor kort uit Petrograd aangekomen. De aardigste plaats van samenkomst was in den zoölogischen tuin; de kinderen, in groepen verdeeld en met hun geleidsters, dribbelden vergenoegd rond en keken naar de watervogels in de vijvers, in afwachting dat ze allen samen naar het feestlokaal zouden trekken. Eén meisje, dat haar makkertjes verloren had, zat op een bank erbarmelijk te huilen - het eenige huilende kind, dat ik in die vier weken in Moskou heb gezien. Russen schijnen zacht tegen kinderen en teeder. Veel teederder dan Hollanders of Duitschers. De groote liefde en ontroerende zorg der sowjet-organen voor de kinderen, is niet iets, dat van boven of gemaakt of bevolen wordt; het is een uitdrukking en uitvoering van den algemeenen volkswil. Hoe dikwijls erger ik mij in Holland aan het ongeduldige, ruwe optreden van moeders-met-veel-kinderen, op reis in een derde klas. Humeurig, onophoudelijk verbieden, en als dat niet helpt, heen en weer schudden, een duw en een stomp - alles erg begrijpelijk bij oververmoeide, overprikkelde arbeiders- of burgervrouwen. Maar daarom toch erg weinig beminnelijk. Iets dergelijks zag ik in Moskou niet. Ga naar voetnoot1) ‘De kinderen zijn de bloemen des levens’, deze bekoorlijke spreuk staat niet enkel aan den ingang van vele kindertehuizen en kolonies geschreven, zij leeft in het hart van het volk. Misschien meer dan ooit in deze jaren, nu het leven zoo ontzettend hard, zwaar en tragisch is geworden. Misschien | |
[pagina 30]
| |
is het de behoefte, zich zelf te troosten over de ontberingen, de bitterheid der ontgoochelingen en de altijd weer nieuw aanstorn ende sn arten, die maken, dat het russische volk zich met zooveel hartstocht werpt op alles, wat kinderen gelukkig kan maken en op kinderen betrekking heeft. Waar ter wereld, behalve in Rusland, bestaat een museum van kinderspeelgoed? Wie zou het voor mogelijk houden, dat een mensch er onder de stormen der revolutie zijn levenstaak van maakt, al dat oude of moderne, karakteristieke of banale gerei, uit het heele rijk bij elkaar te sleepen? ‘Misschien voelt men gedurende een aardbeving juist het eerst de behoefte om de vlinders te redden’, zei glimlachend tegen mij de man, die dit onwaarschijnlijke volbracht had. Vol animo en liefde liet hij ons de bijeengebrachte schatten zien, vertellend en verklarend, en toen om twaalf uur de eerste kleine bezoekers kwamen, gleed een glans over zijn gezicht. ‘'s Zondags is het hier vol kinderen; ze komen alleen, zonder geleide, en zeggen: “dit is ons museum”. Wij hebben ook een werkplaats, waar het oude boerenspeelgoed gerepareerd en modellen vervaardigd worden’. Het ‘museum voor kinderspeelgoed’, ver weg op een afgelegen boulevard ingericht, is een plek vol teedere troost voor het hart in het rumoerige, ontredderde Moskou. Maar er is een andere plek, waar troost van uitgaat en vrede van hoogere orde, vol plechtige wijding en toch rustig en mild. Er is een plek, waar men voorbijkomend, altijd weer gestemd wordt op den toon van eerbied voor de besten der menschen, van liefde voor hun gouden hart. Die plek is het groene gazon, dat aan den rechterkant van het uitgestrekte Roode Plein loopt, langs den muur van het Kremlin, waar de gemeenschappelijke graven zijn der martelaars van de revolutie en waar ook John Reed en Swerdloff begraven liggen. Bloemen zijn schaarsch te Moscou - behalve de veldbouquetten, die meisjes van buiten te koop aanbieden. De bloemenwinkels zijn haast leeg, de perken in de openbare tuinen armzalig. Enkel op het square voor het groote Theater was er wat meer werk van gemaakt. Maar de mooiste bloemen, die ik te Moskou zag, zijn die staan op de graven | |
[pagina 31]
| |
der gevallen strijders; veelkleurige violen, reseda, leeuweitbekjes, alles fleurig en frisch. De bloemranden en perken werden daar geregeld begoten, de gazons zorgvuldig onderhouden als nergens anders in de heele stad. Evenwijdig met het gazon vlak onder den hoogen Kremlin-muur vol kogelgaten, loopt een beschaduwd weggetje. Daar is altijd koelte en lommer, zacht geritsel van bladeren en vogelgekweel. Op de banken zitten jongens, verdiept in hun boek, - men ziet veel lezende menschen in Moskou - koetsiers, die op een vrachtje wachten, soldaten en jonge arbeiders-moeders, kijkend naar hun spelende kinderen. Waarlijk aan het hart van het volk zijn deze dooden gebed; waarlijk leven zij in zijn hart; waarlijk staan zij op door zijn gedachte; waarlijk groeien zij mee met den groei van het leven in de worstelende stad. Haast elken dag liep ik dat weggetje onder den Rooden Kremlin-muur, de vier weken lang, die ik te Moskou doorbracht. Alleen of met kameraden. In den zonnigen morgen naar de vrouwenconferentie of het kongres, terug in den zilverblanken avond. Van Twerskaja recht op het kapelletje toe dat met zijn altijd brandend lichtje staat voor de Iberische poort, en waarin voortdurend oude vrouwen en baardige boeren staan te bidden, onbewust van de waarschuwing, links boven hen op den muur geschreven: ‘de godsdienst is opium voor het volk’. Dan de poort door en meteen rechtsaf, aan het monument van John Reed voorbij, langs den kogeldoorschoten r emlin-muur. Over het Roode Plein aan mijn linkerhand razen de auto's en zware vrachtwagens; zij brengen de vele afgevaardigden naar de kongreszaal, die het loopen schijnen te haten of te vreezen. Waarom? Ik begrijp het niet. Hier is het stil en koel, elken dag gaan nieuwe bloemkelken open, zonnestralen flitsen door het flappend, wuivend eschdoornblad. Alswij terug komen van het kongres, is de zon onder en de bloemen slapen. Hoe heerlijk is die wandeling dan! Eerst langs het wijde terras van het vroegere keizerlijk paleis, waar het uitzicht opengaat op de rivier, het westelijk deel van de stad en de Musschenbergen. Dan langs de twee mooie Byzantijnsche kerken met haar oude frescoschilderingen van Madonna's en Heiligen, onder de eerste poort door, waar de wacht staat, die de propoesk's controleert, als men het Kremlin binnenkomt, en | |
[pagina 32]
| |
onder de tweede, waar de kontrole is voor de uit het Kremlin komenden. En dan weer het pad langs de graven, waar op de banken, stilletjes opdeinend uit de schemering, nu geen moeders zitten, maar verliefde paartjes. Schoonheid was daar altijd, de gedachte aan het bittere verleden, aan het tragische heden en de ongewisse toekomst, maakten het hart niet onrustig en stoorden zijn vrede niet. En nu ik dit schrijf, in den grijzen najaarsdag op mijn stille kamer, voel ik tusschen het verlangen dat herinnering altijd opwekt, weer in mij den grooten, sterken vrede, dien ik zooveel malen voelde, gaande het pad langs de groene graven der helden, dat loopt evenwijdig met den Kremlinmuur. |
|