Uit de diepte(1946)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekendTijdgedichten Vorige Volgende [pagina 79] [p. 79] Kinderverlamming Wordt in de verte een zeis geslepen? Wat fluistert ginds in de peppels de wind? Knarst er een vreemde stap over 't grint? Gluurde daar, dáár iemand door de reten? Haar oogen angstig stare' in den nacht... Beweegt het kind? Heeft het nare droomen Dat het zoo woelt? Straks is dokter gekomen; Er is van d'apteek nog een fleschje gebracht. Hij zei: ‘Ik kan er nog niet veel van zeggen, Maar als 'k morgenochtend nog niets vind, Zal het wel losloopen met het kind! Wilt u den meter even aanleggen?... Hm, dat gaat wel. Dag mevrouwtje, goeden moed En probeert u zelf een uurtje te slapen.’ Weg is hij. Het is haar beurt om te waken. Even sluit zij de oogen... O, dat doet goed... ‘Moes’... Met een schok is zij overend ‘Hier Freddie; wil je niet wat drinken?’ ‘Mijn hoofd doet zoo'n pijn’. Zij Iaat hem zinken Zacht terug in 't kussen... wat gloeit hij! zij kent Die koortskitte van twee maanden geleden Toen Maarten... ‘God, neem hem m'ook niet af’. Zij is vóór 't bed op haar knieën gegleden, Haar oogen zien een versch gedolven graf... [pagina 80] [p. 80] O arme moeders van deze tijden, Aan 't kruis genageld iederen dag, Wij staan voor U in woordeloos ontzag, God moge tot zijn vrede U geleiden. Wij voelen hoe de wonde schrijnt, Maar deernis te groot en te diep voor woorden Vult onze ziel tot aan haar boorden Als uw gestalte voor ons verschijnt. Slijpen zij altijd nog aan die zeis? Komt een schuiflende voetstap al nader? Gooien ze kluite' in een gat in de aarde? Waarom verstart iets in mij tot ijs? 12 Sept. 1945 Vorige Volgende