Uit de diepte(1946)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekendTijdgedichten Vorige Volgende [pagina 57] [p. 57] Holland (Drie sonnetten) Holland, de golven en de wilde winden droegen omhoog u in hun wisselspel; zij voedden u als de minnaar zijn beminde; wisten uw zwakste plek altijd te vinden, knaagden aan u, rukten soms brokken af: de zee, zij was uw wieg en ook uw graf, de sterke vijand en de welgezinde. Tweemaal werd ge beproefd door bloed en ijzer. De eerste maal ging u een held vooraan: op de lippen gebed voor u, stierf hij. De tweede, edel driemanschap wees de baan uw wil. Holland! wordt vroeder, milder, wijzer, en maak uit eigen kracht u zelven vrij. II In Brabant tusschen roggevelden, weiden en boschjes staat klooster uit ouden tijd; de dorpsklok maant, roept samen, meet den tijd. Er omheen ligt de uitgebloeide heide. Daar is het graf van argeloos verblijden, welft zich de poort naar innerlijken strijd, dien wij in die donkere intensiteit niet kenden; wordt de stervling een gewijde door de beproeving van den offerdood. [pagina 58] [p. 58] En wij? Onze bedrukte harten zweven rondom dien hoogen bouw, zoo grijs en kil. Wij denken aan hen in het avondrood en in den grauwen daagraad, hoe zij leven en sterven; valen morgen vindt ons stil. III Zij leefden tusschen ons, gewone menschen; gingen hun doening na, kusten hun kind, een vriend stierf hun, een vrouw heeft hen bemind; zij hadden groote plannen, kleine wenschen als wij, tot op een dag een hooge wind aanvloog, hen opnam en uit deze sferen van donker, aarde-gebonden begeeren ontvoerde, en liet, daar waar men niets meer vindt van dit alles. - Met gedachte' als gebeden zullen laatren, als tot gewijden grond naar ginds, waar zwaren offerdood zij leden gaan, en als gisteren voor hen opstond, zullen naar daaglijksch werk zij wederkeeren gereinigd van zelfzuchtig klein begeeren. October 1942 Vorige Volgende