Uit de diepte(1946)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekendTijdgedichten Vorige Volgende [pagina 51] [p. 51] In dagen van pijn Duivelsche machten, die in menschen wonen, hebben op menschheid losgelaten fel drie verscheurende oer-demonen: gij kent ze wel. Honger, koude en duisternis. Achter hen komt in draf gereden de Maaier met de beenige leden; zijn zeis vlijmend geslepen is. Hij maait naar rechts, naar links maait hij, honger, duisternis en koude, - hij maait de jongen, hij maait de ouden, aan geen gehucht gaat hij voorbij. Naar achter haalt hij uit, naar voren, - zijn zeis is scherper dan een dolk - hij maait de grooten, hij maait het volk; men kan de aren vallen hooren. Honger, koude, donkerheid: zij waren niet dood, bleven enkel verscholen aan 't eind der wereld in diepe holen, hebben hun dag en hun uur gebeid, zijn toegespronken uit schaduwnis toen de Maaier zijn zeis vlijm had geslepen, hebben, menschheid bij de keel gegrepen, - honger, koude, duisternis -, laten niet los eer gedelgd is de schuld, eer zijn verzoend kosmische machten, eer een evenwicht, dat menschheid verkrachtte, is hersteld, Gods hooge bedoeling onthuld. 24 Januari 1942 Vorige Volgende