Tusschen tijd en eeuwigheid(1934)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 66] [p. 66] VI Ik wil u al dieper indenken, dood, zóó dat ge in mij groeit gelijk een kind. Zijt ge ons kind niet, als het avondrood vervaluwt en de schemering begint? Ik wil u indenken tot ik u ken, zoover het levende u vermag te kennen, tot uw blik mij vertrouwd werd door lang wennen, tot ik eigen met u geworden ben. Als ge dan komt, de lang-verwachte gast van onze waakgedachte' en onze droomen, zal ik niet angstig zijn, zelfs niet verrast, maar, u begroetend met een ‘welgekomen’, u volgen naar de poort, die uwe hand ontgrendelt, - de donkere poort waarachter gespreid ligt het oneindig land, nevelbedekt, waarvan ge zijt de wachter. Vorige Volgende