Tusschen tijd en eeuwigheid(1934)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 65] [p. 65] V De klank van mijn ouden vleugel wordt zwak en schril: er is iets versleten in hem, diep van binnen. Er valt niets te herstellen, er valt niets te beginnen: tegen een doodlijk euvel kan men niets beginnen. De arme zwakke klanken zullen ijler stijgen, (waar bleef de sterke, volle klank van hun jeugd?) tot ten leste komt het verlossende zwijgen, voor het kreunen der smart en den jubel der vreugd. Vorige Volgende