Tusschen tijd en eeuwigheid(1934)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 64] [p. 64] IV Zegen in den droom Opnieuw kwamen de dagen grauw omwonden met grauwe sluiers. Dof staarden hun oogen mij aan. Mismoedig voelde ik mij bedrogen, om de vreugd, die een stem toch eens verkondde. Toen op een nacht, nam de droom mij mee: ik vloog op geruischlooze wieken: om mij, in mij, begon muzieke' en het grauwe floers verglee - verglee. Ik was weer samen in de open sfeer van liefde en van moed met haar profeten, de kracht van het glanzende weten bezat mij weer. 't Was niet der woorde' oppervlakkige zin: hun letterklank ging alree in mij onder. Het was het oude nieuwe wonder der bron, die borrelde weer binnen-in, makend òm zich de sfeer der dingen klaar als kristal en zacht als mos. Een stem raakte verruk'lijk los, bleef heel den dag in mij nazingen. Vorige Volgende