Tusschen tijd en eeuwigheid(1934)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 52] [p. 52] XVII De oogst Dit zijn de dagen van den oogst! De dappere zon blaakt de velden: niet vaak voelen plant, mensch en dier in ons Holland zijn gloeden zóó fel. Hij heeft de halmen gebleekt, terwijl de korrels nog zwelden: rijp is de rog, en de haver komt snel achter hem aan. Het uur eischt helden! Het boerenvolk heéft geheschen de oud-vertrouwde vaan. De vaan van den arbeid waait nu over de akkers van Holland: de boog der kracht wordt gespannen tot zij bijna breekt. Eer de haan den morgen inkraait, begint de worstling der mannen: de velden worden, de velden, met hun zweet doorweekt. [pagina 53] [p. 53] Maar in geen van hen bleekt aarzling het rood van den moed, verlamt de kracht zulk een gedachte: ‘dit koren, door zon, aarde en regen en het zweet onzer lijven gevoed, - zal het verkeeren in zegen? Wie zal 't koopen? Tot welken prijs?’ Geen hunner vraagt. Niemand twijfelt. Vragen maakt zwak en twijfel is grijs. De hand beeft licht, als zij weifelt. Daaglijksche zorg van den voorgrond gebannen, denken noch weiflen zij: werken en weten, diep, diep van binnen, wat goed is en wijs. Er is een wet, te hoog voor woorden. Haar te hebben geschonden maakt krachteloos het volk der steden, ongedurig zijn zij en broos. Maar nog schonden de boeren haar niet: daarom zinge' eeuwge zekerheden door hun bloed een lied. [pagina 54] [p. 54] Dagen van oogst zijn dagen van koorts. Over al die weemlende velden schiet de zonneschutter zijn schichten nu af; slingert uur na uur een brandende toorts. En uur na uur houdt stand, houdt stand de schaar der onbewuste helden: niemand wijkt laf. Of de zon schroeit en brandt, of onzeker vandaag is en dreigend morgen: de oogst wordt geborgen. Vorige Volgende