Tusschen tijd en eeuwigheid(1934)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 40] [p. 40] X De landen slapen: het is wintertijd, al ligt geen wit kleed over hen gespreid. In schemerstilte heb ik het gehoord, het eerste prevelzachte liefdewoord, het zoete tjilpe' uit aarzelende keel, dat nu gaat zwellen op der dagen veêl, dat nu gaat orglen in elk groeiend ding, en mee gaat stijgen met de opstanding, die bergt levens zoete geheimenis, - den drang, die al 't levende eigen is: drang tot vereenen, eeuwge liefdeskracht, die zich tegen uw onvermurwb're macht verzet, o Tijd: o Dood, die zich verstout tegen uw dreiging, worstelend, en houdt het evenwicht in stand, eeuwiglijk, tusschen uw stille velde' en 't luide rijk, [pagina 41] [p. 41] waar altijd is gezoem van stemmen, val van stappen en gejuich, en weene', en al- Ie klanken, duizendvoud stijgend omhoog, uit wat're' en wouden tot den hemelboog. Vorige Volgende