Tusschen tijd en eeuwigheid(1934)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 38] [p. 38] VIII Hoe vredig is het sterve in de natuur. Het blad valt af, roest op de stille aarde, vergaat en krijgt in 't vergaan nieuwe waarde: elk wezen weet zijn tijd en beidt zijn uur. En altoos is, tusschen den tijd van sterven en het opkomen van een nieuw geslacht, een verbeiding, iets als een stille wacht op de anders zoo drukke en volle werven. Dit geeft een rustige bezonkenheid aan 't leven der natuur in deze streken: stilte omhangt wat is bezweke' en een nieuw geslacht wordt stil verbeid. Maar in de menschenwereld krielen dooreen, dat wat opkomt en wat vergaat. Vreeslijk is dit: stank van ontbinding staat zwaar rondom jonge, argelooze zielen. In een kerkhof van uitgeleefde vormen, tusschen de zerken van misdaad en schuld, in 't helsch geraas, dat alle poriën vult, moet jeugd opbouwen hare nieuwe normen. Vorige Volgende