Tusschen tijd en eeuwigheid(1934)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 37] [p. 37] VII Gezegend licht, nu lieten we weer achter den zwarten kuil, waarin ge zeegt vermoeid: heel 't leven wordt weldadiger en zachter zoodra uwe kelk glanzend openbloeit. Tusschen der dagen wild-flappende tenten schrijdt het jonge jaar, bleekjes, wit en koud: maar het beweegt zich naar waar mart de lente: sappe' al murm'len, diep in 't ontbladerd hout. Gezegend licht! Hunkrende oog en feesten van u en maken 't hunkrend hart bereid voor hàre komst, die boom en bloem, de beesten en 't menschenkind, weer vult met zaligheid. O, voorwist in ons óók een diepste weten, dat menschheid eens stijgt uit den kuil van pijn, hoe zouden we ons brood met vreugde eten! Maar hier moet alles raadsel zijn. Vorige Volgende