Tusschen tijd en eeuwigheid(1934)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 35] [p. 35] V De wind liep uit de noord weer naar het westen: de hardbevrozen grond werd week en zacht: het hout, waar dorren de verlaten nesten, droomt van voorbije en van toekomstige pracht. Tegen den avond rolt over de landen de nevel uit zijn zwijgende gordijn, maar in enkele huizen ziet men branden de laatste lichten van het kerstfestijn. Tusschen hoop en herinnering, gelaten, schrijdt het jaar zachtjes naar den goeden dood, genezen van het minnen en het haten, dat wild-dooreen, eens woelde in zijn schoot. Vorige Volgende