Tusschen tijd en eeuwigheid(1934)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 26] [p. 26] XVI Het zaad der gouden uren is nog niet vergaan en de bron niet verzand der heilige gedachten: nog leeft de ziel, nog leve' in haar de krachten die dringen naar omhoog. Vrij blijft de baan, zoo wij de driften, 't zelfzuchtig begeeren, maar overheev'len in dat andre vat, waarin 't gepuurd wordt tot het gouden nat, waar de geslachten der menschen op teren. Maar dat is zwaar. Daartoe moet alle dagen men uitwieden dat, wat altijd te snel weer opkomt, wat door alle hartelagen verworteld is: het kwaadaardig gezwel der ikzucht. Haar moet men in 't hart uitroeien, dat maken tot den gezuiverden grond, waar zuivre liefde in kan overvloeien, - met zijn daden dit doen, niet met den mond. Vorige Volgende