Tusschen tijd en eeuwigheid(1934)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 14] [p. 14] VI Ik denk, dat wij nu eerst lang moeten leeren ons van 't zelfzuchtig streven te ontdoen, dat wij nu lang, eindeloos lang, als zoen voor zijn monstergroei, 't beste moete' ontberen: geluk van eenwording met andre menschen; honger en hunkeringen moeten lijden naar liefde, vrij van zelfzuchtige wenschen. Dan pas kan komen het nieuwe getijde. Ik denk, dat wij lang eenzaam zullen zijn, ons zullen voelen ver van God, verlaten, zullen wankelen door verweesde straten, tastend, bij een bevend-flauwe lichtschijn. Ik denk dit, omdat ik dit alles draag in mij. Zoo heeft God mij geschapen: het leed der menschheid laat mij vaak niet slapen, haar schuld doorvlaagt mij als een bittre vlaag. Vorige Volgende