Tusschen tijd en eeuwigheid(1934)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 10] [p. 10] II Wanneer ge mij roept, nog een werk te doen, eer ik slip uit het afgedragen kleed, zoo bid ik, dat te morgen noch te noen noch t' avond ge mij loslaat en vergeet. Zie: ik ben zwakker dan ik plag te wezen, lichter ontmoedigd, spoediger vervaard; mijn lijf heeft, levend, veel moeheid vergaard, en steiler is 's levens wand opgerezen. Ik zou graag willen rusten. Maar ik weet: ik mag niet rusten eer ge spreekt: 't is goed, ge deedt uw deel en uw dienst is ten einde.’ Daarom bid ik: stort nog ééns door mijn bloed een druppel van uw vuur, dat liefde heet, en omgordt met haar kracht opnieuw mijn lenden. Vorige Volgende