Tusschen twee werelden(1923)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] IV. Voor onze liefste doode Aan de nagedachtenis van Rosa Luxemburg. De stille watren hebben zich gesloten over het blanke hoofd, donker-omspreid; de stille watren der oneindigheid die haar, de levende. alree omsloten. Zij was altijd in u, oneindigheden, zij droeg u altijd in haren schoot; de Dood kon haar niets aandoen; de dood was voor haar geen afgrond en geen begeven. Ruwe waangekwelde wezens dachten dat zij haar konden deren met hun haat: zij hebben niets vermocht dan nieuwe prachten omhoog te toovren; niets dan de gedachte die nu als haar Beeld door de wereld gaat van aardsche omduistring te maken vrij, - niets dan het hart, dat voelde in donkre uren de kwellingen van vele kreaturen 't foltren, te doen bloeie' als een eeuwge wei. Voor haar was dit: de korte schrille pijn, de wreede scheuring van het bewuste en toen dat heerlijke: duiken en rusten als in bestarde wolke', in het oneindig zijn. Voor ons is zij alom en overal; zij zingt vóór in de groote heldenkoren en zij is in 't gefluister dat wij hooren opstijgen uit het schemerstille dal. Vorige Volgende