Sonnetten en verzen in terzinen geschreven(1983)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 23] [p. 23] Over den aard van mijn nu-komend spreken. Wat ik ga gieten in een groot gedicht, is, hoe zich van jongs af mijn hart bewoog onder den sluier van mijn aangezicht al naar de kracht van mijn geestelijk oog: dat waakzaamheid nu elke zin doorzoek ziende, of herin'ring ze tot waarheid boog. Wel is het zwaar, zijn oude zelf te boek te stellen waar gedachten, in-gekeerde terug-kwamen van een vergeefsch bezoek verwonderd-angstig over het geleerde dat wat ze vonden niets meer had uit-staande met wat zij dachten te vinde' en begeerden; want ied're dag neemt iets van ons zelf, gaande, met zich; brengt komende ons iets aan: zoo blijft ons wezen door verandering bestaande en wie nadenkend stille blikken drijft langs afgelegder dagen langen weg ziet hoe aan elk hunner een brok beklijft van zijn oud zelf, als aan een doornenheg de vlokken hangen blijve' uit wol'ge vacht. - Omdat deze dingen zijn als ik zeg ben ik niet bang dat mijne stem te zacht zal worden sprekend van die lang geleden [pagina 24] [p. 24] mijn ik was: onbevangen zal uit kracht van die vervreemding, gerechtigheid smeden het redelijk en wijd-verstaanbaar woord dat alleen waardig lijk draagt de waarheden. Zóó, helder, als door bosschen wordt gehoord geluid van slagen, dat gespierd en droog zijn kloeke rythmen door de stilte boort zóó zal 'k zeggen hoe zich mijn hart bewoog onder den sluier van mijn aangezicht al naar de kracht van mijn geestelijk oog - want daartoe heb ik mijn wil opgericht. Vorige Volgende