Rosa Luxemburg
(1935)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend
[pagina 235]
| |
VII. De fakkel dooft uitTERWIJL het weerstandsvermogen van het duitsche volk door ondervoeding, overspanning en teleurstellingen gestadig wordt ondermijnd, zijn bij de geallieerden zelfvertrouwen en overwinningszekerheid, sedert Amerika zich in den oorlog wierp, letterlijk naar omhoog gevlogen. En terecht. Zijn versche, goedgevoede soldaten, zijn schier oneindige technische hulpbronnen werpt Amerika in de schaal. Terwijl de duitsche generale staf de laatste reserves mobiliseert, neemt de militaire overmacht der geallieerden geregeld toe. Het laatste duitsche offensief zet vóór de aankomst der amerikaansche versterkingen in. Een uiterste poging is het, om de doodelijke greep af te schudden, die de duitsche legers gaat omklemmen. Wanneer het mislukt, is het noodlot van de militaire nederlaag en daarmee dat van het duitsche keizerrijk beslist. In Juli verlamt, op het westelijk front, de stootkracht der duitsche legers. Van Augustus af neemt ook hun weerstandsvermogen af. In het hart der soldaten sterft, met het geloof aan de mogelijkheid der overwinning, ook hun wil om nog langer te lijden. Het inzicht groeit, dat verdere offers doelloos zijn. De eerste ontbindings-verschijnselen doen zich voor onder de troepen. Daar, waar Spartakus de loopgraven bereiken kan, vindt zijn agitatie een gretig gehoor. Eind September bericht overste Heye namens den generalen staf aan de rijksregeering, dat hij niet meer voor het leger instaat en een wapenstilstand noodig acht. Wanneer deze aan dien wensch geen gevolg geeft, | |
[pagina 236]
| |
voltrekt zich gedurende de Oktobermaand op de fransche slagvelden de ineenstorting van het duitsche front. Automatisch zal zij den val van het pruisische jonkerdom en het Hohenzollernregiem, op 9 November, na zich sleepen. Zoo is de rol, die het leger vervult bij de revolutie, bijna geheel en al lijdelijk en negatief. Anders de vloot. Wanneer de leiding einde Oktober de duitsche vloot in aktie wil brengen tegen de veel sterkere engelsche, - ijdel gebaar, dat duizenden menschenlevens wil offeren op het altaar der nationale eer, zonder iets aan het resultaat van den oorlog te veranderen - komt het tot dienstweigering en weldra tot opstand. De bemanning van het linieschip ‘Markgraf’ verhindert dit uit te varen. De revolutie begint op de vloot met een daad van kollektief heroïsme. Zoolang de matrozen de leiding der revolutie behouden, zal dit revolutionaire geluid in haar klinken. Nu komen ook de soldaten achter het front en de arbeiders der voornaamste industrie-steden in opstand. Raden van matrozen, soldaten en arbeiders vormen zich. Door geheel Duitschland breidt de beweging zich uit: het laatst bereikt zij de hoofdstad. Dáár krijgt, den 9den November, de politieke omkeer zijn beslag. Het oude regiem biedt nergens tegenstand. De arbeidersorganisaties doen met de proklamatie der algemeene werkstaking, nog slechts een slag in de lucht. De keizer is gevlucht, de republiek uitgeroepen, Ebert benoemd tot haar eersten kanselier. Arbeiders en soldaten verbroederen. Het eenheids- | |
[pagina 237]
| |
verlangen in de massa's, dat overweldigend sterk is, dwingt meerderheids- en minderheidssocialisten, zich te verzoenen. En nu slaat eindelijk het uur der vrijheid voor de revolutionairen! Kurt Eisner, Dittmann, nog anderen, werden reeds half Oktober vrijgelaten! Karl Liebknecht wordt den 24sten Oktober in vrijheid gesteld. Een reusachtige menigte wacht zijn aankomst af op het plein voor het Anhalter Bahnhof te Berlijn. Eindelooze toejuichingen ontvangen den held: een juichende menigte draagt hem op haar schouders. Liebknecht's eerste gang is naar het russische gezantschap. Dienzelfden avond stelt Radek met voldoening vast: ‘Karl en wij zijn het volkomen eens.’ Wat in zijn mond beteekent: de duitsche revolutie moet den weg volgen der russische. Radenstelsel en diktatuur der kommunistische partij.
Rosa Luxemburg zit nog altijd gevangen... 18 Oktober schreef zij aan Sonja, dat het haar niet langer mogelijk was haar vrienden te ontvangen en met hen te spreken onder toezicht. Liever géén bezoek dan zóó. Lang kan het nu niet meer duren, eer zij elkaar als vrije menschen terugzien. Louise Kautsky kreeg een ongecensureerd briefje uit dien tijd onder de oogen. Daaruit steeg een verterende gloed van verlangen op, die haar haast verschrikte. Eindelijk, het laatst van allen, komt ook Rosa, den 10den November, vrij. Buiten de poorten der gevangenis staat de menigte te wachten: men wil haar hooren: zij moet spreken. Onmiddellijk. Dáár, op het plein. Hoe lang hebben deze duizenden gehunkerd naar het mannelijk-sterke woord, sterk door inzicht | |
[pagina 238]
| |
en waarachtigheid, naar de dreuning van een vurig vrijheids-verlangen, dat oproept tot daden. Geen dier duizenden vraagt, hoe het haar te moede is, lichamelijk en geestelijk. In een, voor haar zeldzame, opwelling van vertrouwelijkheid had zij eens, van Wronke uit aan Louise schrijvend, haar een benauwden droom verteld. Zij moet spreken, als zoo vaak tevoren, in een overvolle reuzezaal. Het schelle licht en het stemmenwirwar der menigte dringen op haar toe, de gewone luidruchtige bijval begroet haar. Terwijl zij zich door de menschenmenigte heen worstelt naar het podium, heeft zij het gevoel, weg te willen loopen... Welke spreker kent niet dien laatsten weerstand, eer hij zijn ziel voor de menigte ontblooten gaat? Nu is die droom waar geworden. Maar niet onder de schelle lichten van een reuzenzaal: onder den grauwen Novemberhemel spreekt zij tot de menigte. Op een duister plein in een duistere stad. Van dat oogenblik af zal zij meegesleurd worden in de vaart van het gebeuren. Zich zelve zal zij niet meer toebehooren, geen oogenblik. De gebeurtenissen laten haar niet op adem komen. Zij veroorloven haar niet, zich op de hoogte te stellen van de stemming in het land, voeling te nemen met de massa's, het kontakt te herstellen dat, hoe kan het anders, in die lange gevangenschap min of meer verloren ging. Nog veel minder schenken zij haar den tijd om tot zichzelf in te gaan, of de vertrouwelijkheid en innigheid der vriendschap te genieten. Louise en zij hebben elkaar in de twee maanden, die zij nog te leven had, niet weer gezien. | |
[pagina 239]
| |
Zij mocht zich nu niets gunnen wat haar afhield van haar taak, al heeft zij nog wel pogingen gedaan Louise tot zich te trekken. Zij had het immers zelf geschreven in dien aangrijpenden brief, waarin zij erkent het gezelschap van koolmeesjes te verkiezen boven dat van haar partijgenooten, dat zij hoe dan ook hoopte op haar post te zullen sterven, op de barrikade of in de gevangenis. De wijzer van het groote uurwerk der geschiedenis was niet ver meer verwijderd van het punt, dat zij voor de revolutie zou sterven. Wat zij heden moest doen was: voor de revolutie leven. Op den achtergrond van het overvolle, benauwde redaktiebureau, van het konferentievertrek met zijn geladen atmosfeer van koortsachtige spanningen, van de vergaderingzaal met door tegenstrijdige gevoelens bewogene, heen en weer zwalkende menigten, - op den achtergrond van dit alles wacht een zwijgende, eenzame gestalte. Niet in de gevangenis, niet op de barrikade komt hij tot haar.
Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg waren in die Novemberdagen de levende symbolen van het revolutionaire verzet tegen den oorlog en van het martelaarschap, waartoe dat verzet had gevoerd. Hun beider namen omvatten oneindig meer dan een politiek program. Die namen wekten in de massa's den heroïschen wil om te strijden voor idealen van menschenbevrijding en volkerengemeenschap. Zij hadden de prachtigste kansen om niet slechts de massa der arbeiders achter zich te krijgen, maar ook velen, die groot en edel dachten in andere kringen, vooral onder de jeugd. Mits zij, ten eerste, vermochten, zich te | |
[pagina 240]
| |
bevrijden van te sterke gebondenheid aan een partij; mits zij ten tweede, opriepen tot een op dat oogenblik voor Duitschland geschikt konstruktief socialisme, en ten derde, mits zij geduld oefenden en zin voor de werkelijkheid toonden te bezitten. Het eerste vermochten zij absoluut niet. In den fellen haat jegens de meerderheidssocialisten, die hun optreden voor een groot deel beheerscht, werkt de psychische gebondenheid aan de sociaaldemokratie, de partij, waarvan zij zoo lang deel hadden uitgemaakt, maar al te duidelijk na. Elk hunner gevoelens is op haar betrokken. Van konstruktief socialisme hadden zij zeer weinig begrip, voor een deel doordat zij altijd eenzijdig politiek gericht waren geweest, en voor een ander deel, doordat zij veel te veel vasthielden aan centralisatie en regeling van bovenaf. Zij hadden soms wel het gevoel, dat het anders moest, maar zij wisten volstrekt niet hoe. Kurt Eisner en Landauer overtroffen hen in dit opzicht zeer aan inzicht. Ook in geduld en zin voor de werkelijkheid schoten zij beiden veel te kort.
Den 9den November is in Duitschland enkel nog de politieke façade ineen gestort. Wat zich daarachter verbergt: de ekonomische en maatschappelijke macht van het duitsche kapitalisme en imperialisme, staat alles nog overeind. Ook het militarisme is nog onaangetast, juist in zijn gevaarlijkste, reaktionaire formaties: de korpsen, die aan het oosterfront en in de baltische provincies een jaar lang ageerden tegen de roode legers der sowjet-republiek. Een Lange, zware worsteling zal noodig zijn om de macht der reaktie op ieder terrein te breken. Zij kan pas gebro- | |
[pagina 241]
| |
ken worden, naarmate een demokratisch, vredelievend konstructief socialisme groeit. In dien groei zal de revolutionaire energie der massa's zich allengs kunnen ontplooien. Allereerst echter moeten de ergste belemmeringen voor het sociale doorwerken van de revolutie uit den weg worden geruimd. Dat kan, zoo alle socialisten eendrachtig de hand aan de ploeg slaan! De bourgeoisie, die haar schuldbewustzijn voor de wraak der massa's doet beven, houdt zich doodstil. De nieuwe regeering kan doortasten: zij kan de dienaars van het oude regiem uit hun ambten ontzetten en ze door socialistisch gezinden vervangen. Zij kan de kontrole der arbeidersorganisaties wettelijk invoeren, als eerste stap tot de socialisatie. Wie, wat is de nieuwe regeering? Hoe is zij samengesteld? De nieuwe regeering bestaat uit meerderheidssocialisten en eenige leden der onafhankelijke socialistische partij, die in den loop van 1917 en '18 een beslister oppositie zijn gaan voeren tegen het sociaal-patriottisme en sociaal-imperialisme. Men heeft Liebknecht een plaats in het ministerie aangeboden, die hij natuurlijk afsloeg. Echter, het feit, dat de Spartakusbond deel uitmaakt van de onafhankelijk socialistische partij, maakt, dat de uiterste linkervleugel toch nog een zekeren druk op de regeeringsorganen kan uitoefenen. De socialistische regeering spiegelt de socialistische onrijpheid der arbeidersklasse, haar psychische vermoeidheid, het gemis aan waarachtige offervaardigheid voor het socialisme in haar rijen. Deze uit de revolutie voortgekomen regeering, vreest niets zoozeer | |
[pagina 242]
| |
als de toeneming der revolutionaire spanningen, de verdieping en versterking van den revolutionairen geest. Verschrikt door de ontzettende offers, die de russische omwenteling van het russische volk heeft geëischt en nog voortgaat te eischen, afgeschrikt door de ten deele woeste en anarchische, ten deele geraffineerd wreede vormen, waarin zij zich voltrekt, - huiverend voor wat een, aan alle leiding ontglippende volksbeweging in Duitschland te zien zou geven, kennen de nieuwe regeerders slechts één verlangen: den stroom der revolutionaire energie zoo snel en volledig mogelijk in de bedding te leiden eener groote verkiezings-kampagne voor de Nationale Vergadering, de Konstituante. Dáár, op dat terrein voelen zij zich veilig. Dáár voelen zij zich thuis. Verder bestaat hun geheele staatsmanskunst hieruit: te probeeren, olie op de golven te gieten. Letterlijk van den eersten dag der omwenteling af roepen hun proklamaties op tot ‘orde’ en ‘rust’, alsof rust en orde nu het eerste en laatste zijn, waar het socialisme in Duitschland zich om bekommeren moet. Zij blijken noch in sociaal, noch in politiek opzicht tot scheppende daden in staat. En nu kan men het onbegrijpelijk, afschuwelijk en diep-ontmoedigend achten, - maar het feit bestaat, dat de oude partij in het land nog de groote meerderheid der arbeiders achter zich heeft. Niet de sterkst bewusten natuurlijk, niet de sociale idealisten, niet de vurige willers, de echte strijdnaturen, en ook niet de jeugd - deze allen zitten hetzij in de onafhankelijke socialistische partij of in den Spartakusbond, - maar wel de groote meerderheid der doorsnee arbeiders: de ouderen, de sleurmenschen en een zeer | |
[pagina 243]
| |
groot deel van de partij- en vakvereenigingsbureaukratie. Ondanks haar afschuwelijke trouwbreuk aan het socialisme, aan de internationale solidariteit, op 4 Augustus 1914, - den zwarten dag, waarop de ontmanning, de zelfverscheuring, de verbrokkeling, kortom het algemeene verval der sociaaldemokratie in West- en Midden Europa begint, - ondanks het volharden in verraderlijke en schandelijke handelwijzen tot aan den dag der revolutie, toen Philip Scheidemann nog een poging deed om de dynastie te redden, - ondanks de judasdiensten, door de partij der meerderheidssocialisten heel den oorlog door aan het duitsche kapitalisme bewezen, - ondanks dit alles hebben millioenen arbeiders haar hun vertrouwen nog niet opgezegd. Zij teert van de verdiensten, die zij zich in een veertigjarig tijdvak voor het proletariaat verwierf, van het feit, dat zij met alle roemrijke tradities van zijn opkomst verstrengeld is. De onafhankelijk socialistische partij vereenigt in haar rijen tal van goede, gezonde socialistische en pacifistische elementen: het ontbreekt haar leiders niet aan schranderheid en energie, en evenmin aan karakter. Maar het lot aller middenpartijen is het hare: zij vormt allerminst een eenheid. Naar twee kanten wordt zij uiteen getrokken. Haar rechtervleugel onderscheidt zich enkel door een gevoelsschakeering van den linkervleugel der meerderheidssocialisten, die, nu de oorlog ten einde is, zelf ook opkomt voor internationale verzoening. Haar linkervleugel, die sterk den invloed der russische omwenteling ondergaat, voelt zich nauwer verwant aan Liebknecht - Luxemburg dan aan Ebert - Scheidemann. Spartakus heeft de navelstreng, die hem met de | |
[pagina 244]
| |
massa's der onafhankelijke socialistische partij verbindt, formeel nog niet doorgesneden. In geestelijk opzicht echter is hij, zooals uit zijn program zal blijken, een kind van de russische bolschewistische partij. Meer echter toch een kind naar den wil dan naar den geest. Spartakus is geen met de massa's verbondene kommunistische voorhoede in den zin van het Kommunistisch Manifest, en evenmin een geschoold keurkorps, zooals Lenin rondom zich vereenigt. Onder zijn leden - voornamelijk zeer jonge menschen - zijn vurige, energieke idealisten, van het type zooals elke groote maatschappelijke krisis ze op den voorgrond brengt. Deze hebben de illegale aktie aan en achter het front gevoerd, het risiko op zich genomen, de offers gebracht. Maar zij vormen in Spartakus de minderheid, niet de meerderheid. De bond is opgekomen in de jaren, dat van een normaal leven voor den eenling en de groep geen sprake was; dat het leven op de wilde duistere droomen van een koortslijder geleek. Hoevele duizenden verloren in die jaren hun geestelijk evenwicht, verwilderden, vertwijfelden, werden mateloos verbitterd. Spartakus heeft ook voor al dezen groote aantrekkingskracht. Hij nam ze in zijn rijen op, maar vermocht nog niet, ze te disciplineeren. De bond staat onder leiding van uitnemende marxisten, maar een marxistisch kader bezit hij niet. Wat zich in hem aan spontane gezindheid openbaart, is minder marxisme dan wel een utopisch radikalisme, dat naar de vruchten grijpt, lang eer zij rijpten, en wil oogsten ook daar, waar het niet heeft gezaaid. Zelfvertrouwen, maar ook grenzenlooze zelfoverschatting, even groote overschatting van het ontwikkelingstempo en de aanvankelijke mogelijkhe- | |
[pagina 245]
| |
den der revolutie, sterke destruktieve energie, maar het ontbreken van elk vermogen, die energie op sociale en kultureele konstruktieve doeleinden te richten: dit zijn de voornaamste deugden en gebreken van Spartakus. Het zijn die van elke uiterst-links staande groep. Van den begin af aan dreigt zijn politiek radikalisme te ontaarden in fanatisme, zijn politiek idealisme in romantiek.
De massa's zijn den oorlog meer dan moe. Zij willen den vrede, bijna tot elken prijs. In elk geval, de zoogenaamde ‘nationale eer’ is hun thans volkomen onverschillig. Hier kan een aanknoopingspunt liggen tusschen hun gevoel en den linkervleugel van het socialisme. De massa's willen het einde van den broederstrijd. Zij vragen niet in de eerste plaats: wie heeft gisteren gelijk, wie ongelijk gehad? Zij willen, dat de verschillende frakties vandaag eendrachtig samenwerken. Hun organisaties geloofden die samenwerking te waarborgen, door in het Uitvoerend Komitee van de Berlijnsche arbeiders- en soldatenraden een gelijk aantal vertegenwoordigers der verschillende socialistische frakties op te nemen. Spartakus daarentegen stelde enkel kandidaten van eigen richting. Bij de beraadslagingen over de verkiezing der Voorloopige Regeering heeft het komitee dezelfde lijn gevolgd. Toen de besprekingen eindeloos duurden, bracht een soldaat ten slotte de beslissing.Ga naar voetnoot1) Velen, die met Spartakus sympathiseeren, zijn toch overtuigd, dat men den broederstrijd moet begraven. | |
[pagina 246]
| |
Zij verwijten hem, de tweedracht te willen bestendigen. Spartakus wil inderdaad den broederstrijd bestendigen en nog verhevigen. De eenheid aanvaarden, het zou nu schuldige lafheid zijn, verraad aan de russische en aan de wereldrevolutie, op welker groei en snelle ontplooiing Spartakus onvoorwaardelijk vertrouwt. In deze opvatting gloeit een edel politiek idealisme. Wij voelen haar kracht. Maar... de opvatting dier anderen, verraadt zij soms enkel zwakheid? Spreekt uit haar niet het onverwoestbaar proletarisch eenheidsgevoel? In elk geval: voor Spartakus is de voornaamste vijand het meerderheidssocialisme. De eerste stap der revolutie naar het socialisme moet de zegepraal over de regeering Ebert-Scheidemann zijn. Willen de massa's de revolutie doorzetten? Spartakus wil de revolutie, wil haar tot de uiterste konsekwenties: de heerschappij der arbeiders- en soldatenraden, de diktatuur van het proletariaat, de verbrijzeling der burgerlijke eigendomsverhoudingen, de ontwapening der burgerlijke klasse. Spartakus wil dit alles, ofschoon het weet, dat het met dit program van aktie den wil dier klasse om voor haar leven te vechten, tot het uiterste spant. Spartakus wil de revolutie. Maar willen de massa's haar? Bestaat er een revolutionaire massa in Duitschland? Of is haar bestaan een mythe? Misschien heeft Spartakus tot taak, die massa te scheppen, de omstandigheden te scheppen, waaronder zij worden kan: politieke vrijheid, sociale verantwoording, socialistische kultuur. Misschien begrijpen | |
[pagina 247]
| |
zijn twee groote leiders dit? Bedoelde Liebknecht het zoo, toen hij den dag van zijn invrijheidstelling tegen Radek zeide ‘wij zijn pas aan het begin, wij hebben nog een verren weg te gaan’? En Rosa Luxemburg, zou zij niet begrijpen, dat groei en ontwikkeling nu de eenige mogelijkheden zijn, dat men de arbeidersklasse enkel kan veroveren voor de socialistische idee, door met de massa's verbonden te blijven? Zij aarzelt lang om den laatsten band door te snijden. Zoo lang, dat haar vrienden haar zwakheid en weifelmoedigheid verwijten. Maar in December aarzelt zij niet meer.
Wanneer Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg begin December de Rote Fahne oprichten, bestaat Spartakus te nauwernood als organisatorisch lichaam. De bond is een gloeiende wil, een saamgebalde kracht, uit duldelooze pijn en wild verzet, uit herlevend vertrouwen en lichtende hoop geboren. Rusland wees den weg! Duitschland zal volgen! Tusschen de twee groote wapenbroeders komt het vanzelf tot deze arbeidsdeeling: Karl Liebknecht neemt het leeuwendeel der mondelinge agitatie op zijn schouders. Dag in dag uit spreekt hij, over dag in de straten en op de pleinen van Berlijn, 's avonds op vergaderingen en meetings. Met zijn stentorstem wekt hij de arbeiders in vlammende woorden op om de regeering ten val te brengen. Duizenden, vooral van de jongeren, komen onder den indruk van zijn woorden en sluiten zich aan. Spartakus groeit! Rosa Luxemburg vindt haar voornaamste arbeidsveld, voor zoover dit een persoonlijk karakter draagt, in de Rote Fahne. Haar marxistische scholing, haar | |
[pagina 248]
| |
groote historische kennis, haar sterke geest, haar fonkelend vernuft, haar vlijmscherpe ironie en niet het minst haar enorme revolutionaire wilsspanning, elk dezer afzonderlijk en alle te zamen hebben zij de Rote Fahne hun merk opgedrukt: dat van de heroïsche politieke strijdster, de Brünhilde van den geest. Ook anderen - Liebknecht in de eerste plaats - hebben meegewerkt, de Rote Fahne te maken tot wat zij tusschen 10 December '18 en 15 Januari '19 geweest is: het schitterendste revolutionair-marxistische strijdorgaan, waarover de duitsche arbeidersklasse sedert de dagen der ‘Neue Rheinische Zeitung’ in 1848 heeft beschikt. In haar eerste nummer is het Liebknecht, die de Berlijnsche arbeiders en soldatenraden oproept, het bolschewistisch program der Radendiktatuur te aanvaarden. En in het laatste nummer voor hun beider martelaarsdood is het weer Liebknecht, die hun arbeid afsluit met zijn beroemde, trotsche uitdaging aan de geheele reaktie: ‘Stil maar! Spartakus leeft! Wij zijn niet gevlucht. Wij hebben ons niet verscholen! Spartakus komt terug.’ Ondanks dit alles echter is het toch Rosa Luxemburg, wier geest en wil in de Rote Fahne voor de socialisten van alle landen voortleven.
Wij weten zoo goed als niets van haar persoonlijk leven in die maanden. Zij zal zich dat leven zelf ook te nauwernood bewust zijn geworden, opgenomen als zij onmiddellijk na haar in vrijheidstelling werd in een stormgezwiepten stroom van kollektief willen en voelen. Aanvankelijk is zij teruggekeerd naar haar oude woning in de Cranachstrasse. Zij heeft er gewoond tot de ophitsingscampagne, door de reaktie tegen haar ge- | |
[pagina 249]
| |
voerd, haar langer verblijven daar levensgevaarlijk maakte. Toen zij weg was, bezetten soldaten haar woning: ruw hielden zij in haar papieren huis. Zij zelve vond een onderdak en liefderijke zorg bij toegewijde vrienden... Maar wij zien haar niet door haar dagen gaan: wij zien haar in de vrijheid niet leven, een vrouw in haar teerheid, een mensch in zijn adel, zooals wij haar zagen leven in de cel, als zij schreef, 's morgens heel vroeg haar plantjes te begieten en haar bloemen nieuw te schikken. Wij zien enkel den schuimenden vloed van het gebeuren en daaruit oprijzen, en weer daarin terugzinken, het edel gevormde hoofd met den trotschen sensitieven mond en de zielvolle oogen. Het hoofd is verbleekt en vergrijsd, ook hebben de trekken zich verhard onder den invloed eener ontzaglijke innerlijke spanning. Nu hooren wij weer haar stem; en ook die klinkt anders dan in vroeger dagen. Waar bleven de weeke ondertonen? Overspanning heeft de klank-kleur hard en rauw gemaakt... In de Rote Fahne spreekt Rosa Luxemburg dag aan dag tot de massa's: zij ontmaskert voor hen de verraders, die de revolutie willen stopzetten, eer zij aan haar eigenlijke taak zelfs begon. Zij bezweert hen, den revolutionairen weg te volgen, zij wijst hun dien, zij vuurt hen aan... Zullen de massa's begrijpen? Zullen ze willen? Snel genoeg, vastberaden genoeg zich van de erfenis der sociaaldemokratie, het geloof aan de wettelijkheid, bevrijden? De verstarring overwinnen, de bureaukratie? In de kolommen der Rote Fahne kan men heel het verloop der tragedie volgen, die den 15den Januari in | |
[pagina 250]
| |
den tweevoudigen moord op Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht haar ontknooping vindt. Spartakus bouwt cellen in de Berlijnsche grootbedrijven: het heeft daar eigen vertrouwensmannen, die in zijn geest onder de arbeiders werken. Vol moed, vol vertrouwen in de latente scheppingskracht der massa's, die nu vloeibaar gaat worden, vol optimisme ten aanzien van den maatgang van het gebeuren, opent Rosa Luxemburg in het derde nummer van de Rote Fahne den aanval. Haar artikel heeft tot titel: ‘Het begin’. ‘De revolutie is begonnen. Maar het volbrachte is gering en de vijand is niet ter neer geworpen. De monarchie was niet de eigenlijke vijand: zij was slechts façade. Niet de Hohenzoller heeft den wereldbrand ontstoken en Duitschland aan den rand van den afgrond gebracht. De groote schuldige is de kapitalistische bourgeoisie. Het historisch schema der huidige revolutie is de afschaffing der heerschappij van het kapitalisme, de verwerkelijking van de socialistische orde.’ ‘De verwezenlijking van het socialisme staat nu op de dagorde der wereld-geschiedenis. De duitsche revolutie is in de baan van dit stralende gesternte geraakt. Schrede voor schrede, door storm en drang, pijn en nood, zal zij de overwinning bereiken.’ De geheele macht moet in handen van de arbeiders- en soldatenraden overgaan. Maar niet zooals ze nu zijn, doorspekt met burgerlijke elementen! Nieuwe verkiezingen op klassegrondslag! Ter hand neming van de organisatie der arme boeren en landarbeiders! Oprichting van een proletarische Roode Garde! Onmiddellijke konfiskatie van het vermogen der dynastie en het grondbezit van den adel! Bijeenroeping van een rijksparlement van arbeiders en van een arbei- | |
[pagina 251]
| |
ders-wereldkongres. ‘Immers enkel in de internationale uitbreiding der revolutie is de toekomst der duitsche omwenteling verankerd.’ Men ziet: Spartakus neemt vele der russische schema's over. Spartakus leeft in de wereld der russische voorstellingen. Hij vraagt niet naar den bijzonderen vorm, waarin eeuwenlang gebeuren het duitsche wezen kneedde, niet naar de ontzaglijke verschillen tusschen beide landen in ekonomischen bouw en kultureele ontwikkeling. Aanvankelijk, zou men zeggen, bereidt Rosa Luxemburg zich voor, geduld te oefenen. Als marxiste weet zij, dat men het tempo der ontwikkeling niet moet forceeren. De regeering doet geen stap in de richting der revolutie. Integendeel: zij laat den staat als administreerend lichaam in de met bloed bevlekte handen der oude dienaars van het absolutisme. Zij roept een nationale vergadering bijeen om een burgerlijk tegenwicht te vormen tegen de arbeiders- en soldatenraden. Zij maant onophoudelijk tot orde en rust, daartoe alleen. Maar... de revolutie bevindt zich pas in het eerste stadium. Ebert en Scheidemann zijn vandaag nog geroepen haar te vertegenwoordigen. (Het is de Rote Fahne, die zoo schrijft!) Maar morgen wellicht al niet meer: het is de levenswet der revolutie, boven zichzelf uit te groeien... Rosa Luxemburg ziet dien groei beginnen... Hoe hoont zij de burgerlijke organen, die nu al razen en tieren over de komende terreur. ‘Denk om de funktie, die de terreur vervulde in de burgerlijke revolutie, aan de terechtstelling van Karel Stuart en Lodewijk Capet.’ Zoo zal zij telkens, in de komende weken, in haar | |
[pagina 252]
| |
Rote Fahne-artikelen, monumentale beelden teekenen der groote burgerlijke revoluties, hun uit geheime bronnen gevormde ontwikkelingsrythme oproepen, hun onweerstaanbare kracht in het licht stellen. Voor haar schept de proletarische revolutie haar poëzie nog uit een verleden, waarin dwang, bloedig geweld en terreur de politieke middelen waren, die de zegepralende klasse noodig had om haar macht te bevestigen. Niet, alsof Rosa Luxemburg de revolutionairen ophitst tot het voeren van een schrikbewind. Integendeel: zij houdt zich aan de stellingen van het Spartakus-program: terreur en schrikbewind waren in de burgerlijke revolutie noodig als een middel, om burgerlijke illusies te vernietigen; het proletariaat echter heeft ze niet noodig. Dank zij het marxisme, betreedt de arbeidersklasse het tooneel van haar eigen revolutie zonder illusies, met helder doorzicht in de laatste konsekwenties van haar historische taak. ‘De arbeidersklasse behoeft geen daden van bloedig geweld, om haar eigen illusies te vernietigen en een afgrond te graven tusschen zich zelve en de burgerlijke maatschappij.’ Het sterke hart, het klare brein van een Rosa Luxemburg, die zich voeden met deze sofismen!... Wil zij misschien de gedachte verdringen, aan dat wat in Rusland gebeurt? De weg, waarop Spartakus het proletariaat wil voeren, loopt onherroepelijk uit op bloedig geweld en terreur. In de wapening van het proletariaat, de ontwapening der burgerlijke klassen, in de onmiddellijke onteigening van alle grootbedrijven, zelfs die van middelbare bedrijven in den landbouw, in de schepping van organisaties ‘op klassegrondslag’ van land- | |
[pagina 253]
| |
arbeiders en arme boeren, in den ‘scherpen klassenstrijd’ van het industrieproletariaat, in dit alles en, ten slotte: in de diktatuur der arbeidersklasse zelf, liggen immers geweld en schrikbewind onherroepelijk besloten... Is het geen vlucht uit de werkelijkheid, hiervoor de oogen te sluiten?... Lenin en Trotzky aanvaardden bewust de terreur, als een hulpmiddel, dat de revolutie niet kon missen... Het lijkt in die eerste weken, als zal Rosa Luxemburg gelijk krijgen. De revolutionaire gisting groeit. Staking volgt op staking. ‘De Acheron komt in beweging’, juicht de Rote Fahne. De revolutionaire stroom verdiept zich, hij openbaart zijn kracht in de velden van het sociale leven. De staking is de voornaamste bewegingsvorm der proletarische revolutie. Hij was dit in Rusland, hij zal het ook in Duitschland zijn... Ja, zoo was het in Rusland. Maar Duitschland is Rusland niet. Het komt niet enkel op de stakingen aan, maar ook op den geest, waarin zij gevoerd worden. In Rusland leefde in de kleinste staking de klasse-solidariteit, de wil tot de bevrijding van allen. In Duitschland warden de stakingen in den geest van het vakvereenigings-egoisme am groeps- en persoonlijke belangen, gevoerd. Haast altijd is de voornaamste eisch der stakers: loonsverhooging. Zou Rosa Luxemburg dit niet weten, zij, Wier van socialistisch idealisme gedragen propaganda reeds vóór den oorlog telkens op dien muur van groepsegoisme was afgestuit? Maar nù wil zij het vergeten. Of, zoo zij het niet vergeet, zal zij rustig glimlachend opmerken: ‘de | |
[pagina 254]
| |
proletarische massa moèt de revolutie ten einde voeren. Het marxisme heeft bewezen, dat zij het moèt.’ De feiten schijnen haar gelijk te geven. De revolutionaire gisting neemt toe. De Rote Fahne roept luider tot den strijd. Zij verscherpt haar aanvallen op de regeering Ebert-Scheidemann, die de revolutie verraadt aan de Entente en, door de Nationale Vergadering bijeen te roepen, tegen de socialisatie samenzweert. Wat het proletariaat allereerst noodig heeft, zijn wapens. De regeering Scheidemann weet tegenover de radikaliseering der massa's niets anders te stellen dan de oude middelen van alle burgerlijke regeeringen: infanterie, artillerie, handbommen, mitrailleurs. Zij treft toebereidselen om de troependeelen, die in de baltische provincies onder kontrarevolutionaire officieren tegen Sowjet-Rusland hebben gevochten en die niets begrijpen van wat nu in Duitschland gebeurt, te gebruiken tegen de Berlijnsche arbeiders. Zij bereidt den broedermoord voor. Den 6den December wordt het eerste broederbloed vergoten. Het vloeit bij een botsing tusschen gewapende arbeiders en soldaten, waarvan beide partijen elkaar later de schuld geven. Tien dooden, twaalf zwaar gewonden liggen op het asfalt. Niemand weet waarvoor ze vielen. De Rote Fahne roept de Berlijnsche massa's op, om de plechtige uitvaart der slachtoffers te maken tot een grootsche demonstratie tegen Ebert-Scheidemann. De massa's komen. Spartakus beheerscht de straat. Vanaf den 6den December wordt de toon der Rote Fahne feller en scherper. Alle energie, waarover het blad beschikt, wordt gekoncentreerd op den strijd | |
[pagina 255]
| |
tegen de regeering. Immers deze is ‘tot het veldteeken van anarchisme en broedermoord, tot de banier van het hoogverraad aan de revolutie geworden.’ De arbeiders mogen geen dag rusten! ‘De bloedige misdaad moet gewroken worden, de samenzwering van Wels - Ebert met ijzeren vuist neergeslagen. Op de schansen! Ten strijd! De geheele macht aan de raden!’ Bij de bekende eischen, die steeds meer in den eisch van de bewapening der arbeiders kulmineeren, komt in deze dagen een nieuwe: die van een revolutionaire volksrechtbank, waarvoor de voornaamste schuldigen aan den oorlog terecht zullen staan. Beteekent zulk een rechtbank niet onomwonden de terreur? Nog heeft Spartakus zijn program niet in de massa's geworpen, en reeds noodzaakt de weg, dien hij insloeg, hem de klare, sterke woorden te verloochenen, waarin hij zijn afschuw uitsprak van bloedvergieten en moord. Maar nog is niet alles verloren. De kloof tusschen arbeider en arbeider, arbeider en soldaat, soldaat en matroos, die kloof behoeft niet onherstelbaar te worden. Hij kan zich nog sluiten. Eenheidswil leeft in de massa's. Afschuw van bloedvergieten trilt in hun harten. Op één plaats gaven de gardetroepen vuur. Op vele andere plaatsen hebben zij zich met het volk verbroederd. Toen de matrozen hun toeriepen: ‘draait òm die machinegeweren’, hebben zij onmiddellijk naar dien roep gedaan... Wèl echter nemen de gevaren der situatie toe. De regeering koncentreert steeds meer van het front terugkeerende troependeelen in den omtrek van Berlijn. Zij organiseert uit middenstanders en studenten een witte garde, die tot taak heeft: de bescherming | |
[pagina 256]
| |
van de ‘orde’, dat is van den burgerlijken eigendom. Aan den anderen pool houdt de stakingsvloed aan, die het levende bewijs eener diepe sociale gisting is. De Rote Fahne blijft juichen. ‘De slaaf komt niet slechts in opstand tegen den druk der ketenen: hij rebelleert tegen de ketenen zelf.’ Spartakus vertrouwt absoluut in de snelle radikaliseering der massa's. Hij richt zijn taktiek daarnaar in. Zij zullen zijn leuzen overnemen, zijn leiding volgen. In deze dagen van onvaste stemmingen, maar ook van over en weer toenemenden wil tot geweld, komt den 16den December het kongres der vertegenwoordigers van de Arbeiders- en Soldatenraden te Berlijn bijeen. Vormen die raden een eensgezinde revolutionaire, of zelfs een samenhangende proletarische, massa? Allerminst. Volgens de Rote Fahne vormen zij een allegaartje. Voornamelijk in de arbeidersraden zijn tal van burgerlijke elementen ingeslopen: ingenieurs en zelfs bedrijfsleiders. Alle schakeeringen van de Novemberrevolutie zijn in hen te vinden. Maar de revolutionaire atmosfeer van Berlijn zal zeker op hen inwerken en het proces van bewustwording in hun rijen verhaasten. Dat proces beteekent: de klassenstrijd in de raden. De frakties der Spartakisten zullen daarbij dezelfde funkties vervullen als de bolschewiki in de russische sowjets vervulden in 1917. Echter, ook deze ontwikkeling vereischt tijd. Spartakus zweert bij de russische schema's. Hoe goed Rosa Luxemburg haar Lassalle ook kent, die kennis werkt nu niet bevruchtend op haar. Zij vraagt zich zelfs niet af, of het mogelijk zou zijn, het wetenschappelijk en technisch intellekt voor de revolutie te | |
[pagina 257]
| |
winnen, door het een plaats te geven in de leiding. Vraagt niet, of de konstruktieve doeleinden der revolutie niet beter hierdoor gediend zouden zijn, dan door de arbeidersklasse tot de eenige draagster der macht te maken. De arbeidersklasse, of de kleine minderheid, die Spartakus volgt? De Rote Fahne roept het kongres een hooggestemd welkom toe. Zij wekt de arbeiders op, het waardig te begroeten door straatbetoogingen en demonstratieve stakingen. Zij wijst het zijn voornaamste taken aan: de ontwapening der terugkeerende fronttroepen afdwingen, een Roode Garde in het leven roepen, het bijeenkomen der Nationale Vergadering beletten. Dit alles zou beteekenen: zich storten in den burgeroorlog. Spoedig echter blijkt, dat de gematigde strooming op het kongres de meerderheid heeft. Na de eerste paar dagen weet die strooming door te zetten, dat het kongres besluit, geen afvaardigingen meer uit de straatbetoogingen der arbeidersmassa's te ontvangen. Ook wordt een demonstratie in het Treptowerpark, waartoe het kongres had opgeroepen, weer afgelast. Dit is voor Rosa Luxemburg de eerste grievende teleurstelling. Haar reaktie is dan ook hevig. ‘Zij knijpen uit voor de straat’ luidt de titel van het artikel, waarin de Rote Fahne zich met het besluit bezighoudt. ‘Deze vierhonderd man, die enkel aan de straat hun recht van bestaan ontleenen, willen ‘werken’, ongestoord door de straat. Zij willen revolutie maken, ongestoord door de revolutie. Het kwam hun niet in den zin, dat zij het zich tot het hoogste geluk en de hoogste eer moesten aanrekenen, zoo zij erin slaagden, werkelijk het levende middelpunt te worden van alles, wat in het land in nood en drang, in | |
[pagina 258]
| |
hoop en verwachting naar omhoog streeft, van alles wat uitgebuit en geknecht, revolutionair en socialistisch socialistisch is.’ De tweede teleurstelling zal zich niet laten wachten. De verhoudingen in het kongres weerspiegelen die in de arbeidersklasse. Het is verdeeld in een rechtervleugel, een centrum en een linkervleugel, die elkaar fel bestrijden. De ideologie der meerderheidssocialisten overheerscht. De tegenstellingen verdichten zich rondom de vraag: voor of tegen de Nationale Vergadering. De linkervleugel wil haar in 't geheel niet, het centrum wil, dat ze uitgesteld wordt tot Maart, de meerderheidssocialisten willen, dat ze zoo spoedig mogelijk bijeen komt. De diskussies zijn heftig en langdurig: ten slotte behaalt de gematigde fraktie de overwinning. Het kongres besluit, dat de raden hun politieke macht zullen overdragen aan de Nationale Vergadering. Wat beteekent: het besluit tot politieken zelfmoord. De revolutie zal zich niet voltrekken langs het russische schema. Het duitsche proletariaat is voor de raden-gedachte niet rijp. De arbeidersklasse laat de macht, die haar in den schoot geworpen werd, zelve weer glippen. De Nationale Vergadering verwerpen, zooals de door Spartakus beheerschte uiterste linkervleugel wilde, zou beteekend hebben: den burgeroorlog ontketenen. Hoe kon de Rote Fahne zoo'n besluit verwachten van een bijeenkomst, waarin de rechtsche strooming de meerderheid had? Dat Rosa Luxemburg bitter teleurgesteld is, kan men begrijpen. In een fel artikel, getitel ‘De Mamelukken van Ebert’, schudt de Rote Fahne het kongres vol verachting van zich af. | |
[pagina 259]
| |
‘De samenstelling van dit kongres, zijn houding van het begin tot het einde bezorgt hem een attest van vastberaden brutaal partijkiezen voor het kamp der kontra-revolutie van Scheidemann.’ ‘Het kongres der arbeiders- en soldatenraden bekroont zijn werk hiermee, dat het de raden van elke macht berooft en ze uitlevert aan de Ebert-kliek.’ De stem klinkt schril. Men hoort daarin meer de smartelijk-ontgoochelde idealiste dan de politieke leidster. De Rote Fahne, zij had zoo alles en alles op de raden gesteld. Alles van ze verwacht. ‘Wanneer die heden’, had ze geschreven, ‘de overdracht der macht aan de bourgeoisie door een daad: de verwerping der Nationale Vergadering, beletten en de heerschappij van het proletariaat grondvesten, dan zullen zij na duizenden jaren nog gelden als degenen, die de bevrijding der duitsche arbeidersklasse hebben doorgezet.’ Zij hebben het niet gewaagd. Rosa Luxemburg kan het geloof aan de revolutionaire massa nog niet opgeven. Wel heeft het radenkongres gefaald. Maar achter het kongres staan de raden zelve: zij zullen anders handelen. ‘Het kongres heeft het mandaat verraden, dat het van de arbeiders- en soldatenraden gekregen had. Deze echter zijn als politieke macht niet ontbonden. Zij kunnen het niet worden... zij zullen... de kracht en den moed vinden om de revolutie te verdedigen en te verklaren: ‘Hier sta ik, ik kan niet anders.’ Het loopt anders: de raden leggen zich bij het kongresbesluit neer. Intusschen is de positie van Spartakus slechter ge- | |
[pagina 260]
| |
worden. De kongresbesluiten hebben, zoo lets, bewezen, hoezeer de politieke radikalisatie van de duitsche massa pas in haar eerste begin is. Wil Spartakus niet alle voeling met de breede massa verliezen, dan moet hij onmiddellijk datgene doen, wat Lenin noemt ‘een scherpe wending uitvoeren’. Maar is het daarvoor nu nog wel tijd? Waarschijnlijk reeds niet meer. Einde November, toen zou het nog tijd geweest zijn. In die dagen was Kurt Eisner in Berlijn geweest. Hij kwam uit Munchen. Gustav Landauer en hij probeerden daar een socialisme te verwerkelijken, dat scherp tegen het sociaalpatriottisme stond, maar óók het uitsluitend politieke radikalisme had overwonnen. Een socialisme, dat zich niet blind staarde op de russische schema's, maar tastend, onder reusachtige moeilijkheden, zijn weg zocht vanuit den gemeenschappelijken nood in Duitschland, en geleid werd door de idee der verantwoordelijkheid en der zelfwerkzaamheid van den eenling en de groep. Zoo Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht met hun vlammende overtuiging, hun rotsvast geloof in de massa en het enorme prestige van hun martelaarschap, zich aan konden sluiten bij Eisner en Landauer, dan, ja dan kon misschien een betere dag over Duitschland opgaan. Maar Karl Liebknecht kan het niet en Rosa Luxemburg zal het evenmin kunnen. Eisner weet, dat Liebknecht zijn aanhangers opwekt, de regeering ten val te brengen en hen zooveel mogelijk van wapens voorziet. In een gesprek, dat twee uren lang duurt, poogt hij den verbitterde te overtuigen, hoe deze wijze van agiteeren beteekent, zich te bezondigen aan de groote | |
[pagina 261]
| |
zaak, die op het spel staat. Maar hij overtuigt den hardnekkige niet.
Half December verschijnt in de Rote Fahne het program van Spartakus. Zijn eerste paragraaf ontrolt het vaandel van het socialisme, als de eenige kracht, die nu de wonden van den oorlog heelen en de volken in gemeenschappelijken arbeid verzoenen kan. Het herinnert aan de woorden van het Kommunistisch Manifest: ‘Socialisme of ondergang in de barbaarschheid’. De tweede paragraaf handelt over de verwerkelijking der socialistische maatschappij-orde. Zij roept de arbeidende massa's op hun taak te volbrengen. Het is niet genoeg, aan de revolutie in helder weten haar doeleinden en richting aan te wijzen. De massa moet ook zelve door haar eigen werkzaamheid het socialisme in het leven invoeren. Uitdrukkelijk stelt het program vast, dat de besluiten der centrale instanties over de socialisatie nog slechts een leeg woord zijn. De arbeidersklasse moet dat woord tot vleesch maken door haar eigen werkzaamheid. In doordachte zinnen formuleert het program het grootsche perspektief eener dialektische ontwikkeling, waarbij zoowel de volksmassa's zelve als hun organen, de arbeiders- en soldatenraden, en de staatsmacht betrokken zijn. De nieuwe socialistische burgerdeugden, tezamen met de kennis en het vermogen tot het leiden der socialistische produktie kan de arbeidersmassa slechts door eigen werkzaamheid, eigen ervaring verwerven. Zoo wordt de socialiseering in het Spartakus-pro- | |
[pagina 262]
| |
gram opgevat als een dynamisch proces, waarbij oneindig veel meer afhangt van de massa en haar organen beneden dan van de gecentraliseerde staatsmacht boven. Uit dit alles blijkt zeker een vooruitgang, bij het voor-oorlogssche radikalisme. Maar het blijft toch te abstrakt. Over den vorm der proletarische staatsmacht bevat dit gedeelte niets. Het derde deel begint met de onvoorwaardelijke afwijzing van terreur en menschenmoord. ‘De proletarische revolutie heeft voor haar doeleinden het schrikbewind niet noodig. Zij haat en verafschuwt den menschenmoord.’ Het klinkt bijna als een plechtige getuigenis, een plechtige gelofte aan de humanitaire idee. Wij herinneren ons Rosa Luxemburg's ‘Kritiek op de russische revolutie’, wij voelen, hoe haar eigen edele menschelijkheid aan een revolutie wil gelooven, die zich door geen daden van wraak of bloeddorst onteert. Maar dan volgt de motiveering: ‘Zij, de proletarische revolutie, heeft deze strijdmiddelen niet noodig, omdat zij niet eenlingen, maar instellingen bestrijdt, omdat zij niet met naieve illusies het strijdperk betreedt, welker verlies zij bloedig moet wreken. Zij is niet de wanhopige poging van een minderheid, de wereld met geweld volgens haar ideaal te vervormen, maar de werkzaamheid der groote millioenenmassa's van het volk, die een historische roeping te vervullen en de historische noodzakelijkheid in werkelijkheid om te zetten heeft.’ De motiveering brengt een groote teleurstelling. Ten eerste is zij niet juist. Ook de groote burgerlijke revoluties steunden op de meerderheid van het volk; ook zij hadden een historische taak te vervullen | |
[pagina 263]
| |
en de vormen, waartoe het leven gerijpt was tot werkelijkheid te maken. Toch hebben zij zich met bloed, wreedheid en terreur bevlekt. Ten tweede ontbreekt in de motiveering elk ethisch geluid, elk beroep op de diepste gevoelens van menschelijkheid, de gevoelens van universeele saamhoorigheid, zooals zij liggen in de kern der socialistische idee. Dáár ligt de mogelijkheid, een dam tegen terreur en bloedvergieten op te richten, door een beroep op de hoogste ethische krachten. Maar het marxistisch socialisme heeft zich vastgezogen in de omzetting van de noodzakelijkheid in werkelijkheid. Het komt daar niet meer van los. Het spreekt vanzelf, dat aan de motiveering elke religieuze grondslag ontbreekt, elk besef dat de mensch, de groep, de klasse haar eigen beperkte doeleinden niet absoluut stellen mag, maar zich richten naar de Oneindige Doeleinden. Zoo verbaast het ons dan ook niet, dat reeds in de volgende passage van het program van de schoone getuigenis der humaniteit van de proletarische revolutie niet veel overblijft. Die passage gaat uit van de houding van den tegenstander, in casu de imperialistische kapitalistische klasse. De verwachting wordt uitgesproken, dat de bourgeoisie met groote hardnekkigheid en koelbloedige wreedheid zich tegen de afschaffing van het privaat bezit der produktiemiddelen en van haar voorrechten verzetten zal. De noodzakelijkheid wordt betoogd, dat het proletariaat daar tegenover nationaal en internationaal een gesloten front zal stellen. ‘De strijd om het socialisme is de geweldigste burgeroorlog, die de wereldgeschiedenis gezien heeft en de proletarische revolutie moet | |
[pagina 264]
| |
zich tot dezen oorlog voorbereiden, zij moet leeren strijden en overwinnen.’ In de volgende deelen houdt het program zich bezig met de maatregelen tot het beveiligen der revolutie en de trapsgewijze invoering van het socialisme. De eisch van de ontwapening van de politie, van alle officieren, alle niet-proletarische soldaten, alle leden der heerschende klasse, en die tot de bewapening van de geheele mannelijke proletarische bevolking, zij vormen een versterking van wat de Rote Fahne van den eersten dag of aan heeft betoogd. In aansluiting aan wat de russische Oktoberrevolutie deed, (maar waarop zij spoedig terugkwam), wordt de vervanging van de oude militaire tucht door vrijwillige discipline en de verkiezing der officieren door de manschappen geëischt. De eisch van een volksrechtbank, waarvoor behalve de hoofdschuldigen aan den oorlog, ook alle samenzweerders van de kontra-revolutie zullen moeten verschijnen, versterkt het terroristisch karakter van dit deel van het program. Weer denken wij aan de zinsnede in het vorige deel, die zoo fier elke terreur, elk bloedvergieten en elke wraakneming afwijst, en we zijn verwonderd over een zoo groote inkonsekwentie in een zoo klein bestek. In een afzonderlijk hoofdstukje wordt de opbouw van den nieuwen staat uit de verbinding der arbeiders- en soldatenraden geschetst. In zake de sociale wetgeving bevat het program haast niets. Het eischt den zes-urigen arbeidsdag en een ‘diepgaande sociale wetgeving’, die niet nader wordt geformuleerd. Is het niet droevig, dat over een materie, die voor de arbeidersklasse van zoo reus- | |
[pagina 265]
| |
achtig gewicht is, het Spartakusprogram zoo weinig te zeggen had? Op grondige hervorming, in den geest der revolutie, van alle instellingen, die zich met de volksvoeding, de volkshuisvesting, de volksgezondheid en het onderwijs bezig houden, wordt aangedrongen. Nergens echter wordt een weg aangegeven. Alles blijft hier even vaag. Des te duidelijker taal spreekt het hoofdstukje, dat de eerste ekonomische eischen formuleert: konfiskatie en onteigening, onteigening en konfiskatie wisselen elkaar af. Heel het grootbedrijf op financieel, industrieel en handels-gebied wordt met één slag aangewezen voor onteigening en overneming door de radenrepubliek. Niet slechts het groote-, ook het middelbedrijf in den landbouw wil het program onteigenen, wat beteekent dat men de middelboeren tegen de revolutie in het harnis jagen en niet één Vendée, maar een dozijn Vendéeën in de verschillende landen en gouwen van Duitschland in het leven zou roepen. Vooral in verband met den eisch tot onmiddellijke in beslag neming van alle levensmiddelen, lijkt een dergelijk programpunt uitnemend geschikt om duizenden boeren aan de zijde der kontrarevolutie te brengen. In zijn laatste onderdeel spreekt het program zich uitdrukkelijk uit over de wijze, waarop Spartakus aan de macht wil komen. En hier komt opeens het demokratisch socialisme van West-Europa weer te voorschijn. Ieder samengaan in de regeering met de meerderheidssocialisten wordt afgewezen als verraad aan het socialisme en verlamming van de revolutionaire kracht. Even absoluut echter spreekt het pro- | |
[pagina 266]
| |
gram zich uit tegen elke poging, om uit de verlegenheid der tegenstanders munt te slaan. ‘De Spartakusbond zal nooit anders de regeermacht in handen nemen dan door den klaren, duidelijk uitgesproken wil van de groote meerderheid der proletarische massa's in geheel Duitschland, nooit anders dan door het bewust aanvaarden door die massa's van de uitzichten, doeleinden en strijdmiddelen van Spartakus zelf.’ ‘De overwinning van den Spartakusbond staat niet aan het begin maar aan het einde van de revolutie: hij is één met de overwinning van de millioenenmassa's der socialistische arbeidersklasse.’ Spartakus staat dus niet op het standpunt van Lenin: Spartakus wil geen diktatuur van een kleine, geschoolde en gedisciplineerde voorhoede over de massa's van het proletariaat. Spartakus wil de demokratische diktatuur van die massa's zelven. Het Spartakusprogram is als een berglandschap in nevelwolken: men ziet scherpe, hoekige vormen, hooge toppen, steile hellingen, gapende afgronden. Men ziet ook hier en daar een vergezicht zich openen naar betere gewesten. Men wil dit beter zien, die hoopvolle verschieten in zich opnemen. Maar dan waait alles weer dicht. Voor de samenstellers van het Spartakusprogram schijnt het duitsche volk te bestaan uit kapitalisten, industrie-proletariërs en boeren. Het heeft geen woord over voor den nood der middelklasse, die op zijn minst even erg onder den oorlog heeft geleden als het proletariaat. Geen woord voor de ontzettende moeilijkheden der duizenden jonge intellektueelen, die samen met de arbeiders in de loopgraven hebben volgehouden, honger en kou hebben verduurd, samen | |
[pagina 267]
| |
met hen aan de overwinning hebben geloofd en samen gewanhoopt hebben. In de hel der loopgraven heeft hun aller bloed zich tallooze malen vermengd. De banden, door dit lijden, deze wapenbroederschap geknoopt, zijn even reëel als de klassentegenstellingen. De duitsche volksgemeenschap in dezen zin is geen waan, geen leugenfiktie, uitgebazuind door burgerlijke inktkoelies. Zij is in verschrikkelijke, pijnlijke belevingen gegrondvest. Een socialisme, dat naar de waarheid georiënteerd is, zal ook hiermee rekening moeten houden. Maar Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht kunnen dit aspekt der waarheid niet erkennen, doordat hun politieke denken in de marxistische schema's is verstard.
Kerstmis is gekomen, maar het geluid der kerstklokken, onwerkelijk in de versomberde wereld, heeft de harten niet vermurwd. Die harten verkrampen zich in pijn, in blinde verbittering, in radelooze opstandigheid. De lucht is geladen met gevaarlijke spanningen: de daemon van den burgeroorlog loert op de hoeken van elke straat. Niet enkel de eeuwige, onvermijdelijke burgeroorlog tusschen rijken en armen, maar de onnatuurlijke tusschen de armen onderling, tusschen arbeider en arbeider, arbeider en matroos, matroos en soldaat. Het is Wels, de kommandant van Berlijn, die den daemon loslaat. Hij heeft besloten, dat de volksmarine-divisie uit Berlijn verwijderd moet worden. De matrozen, die de revolutie begonnen, willen haar voortzetten. Zij volgen Liebknecht en Luxemburg: dit maakt hen gevaarlijk voor de ‘orde en rust’. Echter, de matrozen weigeren Berlijn te verlaten, eer hun | |
[pagina 268]
| |
achterstallige soldij hun is uitbetaald. Het komt tot een oproer, waarbij de matrozen een aantal militaire gebouwen bezetten. Soldaten en bewapende arbeiders komen hun te hulp; de regeering laat haar troepen tegen de oproerlingen opmarcheeren: de burgeroorlog ontbrandt. Gedurende de Kerstdagen is het hart van Berlijn het tooneel van bloedige, verwarde gevechten. Onder de bezette gebouwen is dat van de ‘Vorwärts,’ het sociaaldemokratische partij-orgaan. Bewapende Spartakisten hebben het bestormd en weigeren het te verlaten. Oud zeer werkt zich uit, oude schuld wordt geboet: een jaar tevoren hebben de partijmachtigen in hun blinde verdwazing den Berlijnschen arbeiders hun krant ontstolen. Dat kwaad wreekt zich nu. De verbitterde Spartakisten houden tot het uiterste stand: liever dan het Vorwärtsgebouw te ontruimen, willen zij zich onder de bouwvallen laten begraven. Afschuwelijke dingen gebeuren er in die dagen: jonge arbeiders, halve kinderen nog, die de regeeringstroepen in handen vallen, worden tegen den muur gezet en doodgeschoten. ‘Leve Liebknecht’ is hun laatste kreet. Onderhandelaars, door de arbeiders gezonden onder de witte vlag, worden vermoord. Waar bleef nu de zachtzinnigheid, die de regeering tegenover de bourgeoisie en het officierenkorps ten toon spreidt? Zonder te aarzelen, treedt zij met hartelooze wreedheid tegen de radikale arbeiders op. Maar al zijn het sombere dagen, er is in hun somberte nog licht. Ruim twintig Berlijnsche regimenten hebben zich solidair verklaard met de matrozen, althans in zoover, dat zij weigerden, zich tegen deze te | |
[pagina 269]
| |
laten voeren. De wapenen te gebruiken tegen kameraden, waarmee zij vier jaar lang tezamen hebben gestreden, dat stuit hun tegen de borst. Ook de rechtsche arbeiders schromen nog, den burgeroorlog te beginnen. Het feit, dat de regeering den opstand provoceerde, om hem bloedig ter neer te kunnen werpen, heeft haar de sympathieën gekost van duizenden. De strijd wordt gevoerd om de geesten der arbeiders, om het wekken van het inzicht, dat de revolutie niet ten einde is, maar doorgezet moet worden. Dit is een geestelijk proces; daarom zal de partij, die vasthoudt aan het gebruiken van enkel geestelijke wapenen in dat proces, verreweg het sterkst blijken te staan. Het ongeluk is, dat ook de leiders van Spartakus dit niet inzien. De gevechten zijn geëindigd, de matrozen tevreden gesteld. Een aantal revolutionaire arbeiders en soldaten houden het Vorwärtsgebouw nog steeds bezet. Een onmogelijke situatie, die enkel door een schikking een einde kan vinden. Nu komen de revolutionaire vertrouwensmannen uit de bedrijven naar den voorgrond: zij probeeren te bemiddelen. In een resolutie verklaren ze, dat de meerderheidssocialisten van de Vorwärts de les dubbel en dwars hebben verdiend, hun door de revolutionaire arbeiders gegeven. ‘Maar’, gaat de resolutie voort, ‘zij houden het optreden tegen de Vorwärts niet voor de meest aanbevelenswaardige manier, om den eindstrijd tegen de openlijke en verborgen tegenrevolutie op te nemen. Zij bevelen daarom de opheffing van de bezetting van de Vorwärts aan. Zij verplichten zich, alle krachten in te zetten om de worsteling voor het socialisme tot een goed einde te voeren. Het spreekt vanzelf, dat in | |
[pagina 270]
| |
die worsteling de strijd tegen het regiem-Ebert en zijn lakeien in de Vorwärts begrepen is.’ Het is duidelijk: de revolutionaire vertrouwensmannen willen het uiterste voorkomen. Hun Salomoachtig oordeel wordt, behalve door een levend besef van verantwoordelijkheid, gedragen door het inzicht, dat het revolutionaire bewustzijn in de massa's groeien moet. De Vorwärts wordt verplicht het besluit der vertrouwensmannen aan den kop van het blad af te drukken, met de mededeeling, dat de bezetting noch van hen noch van de leiding van Spartakus, maar van de massa zelf is uitgegaan. Men poogt hierdoor de uiterste linkerzijde voldoening te geven. Toch verklaart de Rote Fahne zich over het besluit niet tevreden. De redaktie betreurt, dat de vertrouwensmannen zich niet als één man achter de massa's geplaatst hebben, die de Vorwärts bezetten. Het is een hoon op de elementaire rechten der revolutie, dat het Berlijnsche partij-orgaan nog in handen der Ebert-reptielen is, die het proletariaat dag aan dag met gif besmeuren. Helaas: het is waar, dat de Vorwärts haast elken dag schimpscheuten bevat op de revolutionaire leiders. Het blad hitst tegen Liebknecht en Luxemburg op zóó schandelijke wijze, dat geen orgaan der kontrarevolutie het verbeteren zou. Intusschen draagt het optreden der vertrouwensmannen goede vruchten. Zonder verder bloedvergieten wordt de Vorwärts ontruimd en overgegeven. Daarna vindt de plechtige uitvaart plaats van de zeven matrozen, die in de Kerstdagen gevallen zijn. Nog meer dan vijftig andere slachtoffers wachten op | |
[pagina 271]
| |
hun donkere graf. Opnieuw wordt de uitvaart der zeven tot een grootsche demonstratie van massale solidariteit. Opnieuw de omfloerste vanen, de rouwliederen in den somberen winterdag, de spanning op duizenden vermoeide, magere gezichten, de geëxalteerde redevoeringen en bittere verwenschingen aan het adres der regeering. Rosa Luxemburg zingt voor de zeven matrozen in de Rote Fahne een doodenzang: ‘Hartstochtelijk stroomt het leven voort. Vreugde en ernst, jubel en gelatenheid, strijd en gespannen afwachting, en zoo steeds verder: het bonte en betooverende, het meesleepende en grootsche schouwspel der revolutie.’ Ontzaglijke massa's zijn weer op de been: ook de arbeiders der midden- en kleinbedrijven zijn ditmaal gekomen. Niet langer echter beheerscht Spartakus alléén de straat. De regeeringssocialisten organiseerden een groote tegenbetooging. Men moet erkennen dat zij is geslaagd. ‘Alles partij- en vakvereenigingsbureaukraten, kleinburgers, middenstanders’, smaalt weliswaar de Rote Fahne... Welk een verblinding! Het is immers een algemeen bekend feit, dat de oude sociaaldemokratische partij onder haar aanhangers nog honderdduizenden arbeiders telt.
Twee dagen na de plechtige begrafenis der slachtoffers van de onlusten, houdt Spartakus zijn eerste kongres. De bond, die zich in den loop van December van de onafhankelijke socialisten heeft afgescheiden, konstitueert zich nu als kommunistische partij. Op dit kongres krijgen wij nog even een glimp van Rosa Luxemburg's levende persoonlijkheid, wij zien haar bewegen tusschen haar partijgenooten, we hooren | |
[pagina 272]
| |
haar stem. Is het verbeelding, dat een floers van droefgeestigheid haar wezen omsluiert? Dat de stem, al behield zij den klank van rustige zekerheid, die marxistische wetenschap geeft, te eenenmale de vreugdevolle vibraties mist, waarvan zij trilde, toen zij zich in samenklank met de groote stem der massa's verhief? Natuurlijk moet op dit eerste kongres der nieuwe partij het program behandeld worden, maar niet het program, de vraag: al dan niet deelneming aan de verkiezingen voor de Nationale Vergadering, staat in het middelpunt der diskussies. Karl Liebknecht, Rosa Luxemburg, Paul Levi, alle drie geschoolde marxisten, spreken vóór deelneming, alle drie pogen zij het kongres te overtuigen, dat het verkeerd zou zijn, zoo Spartakus nu ter zijde bleef staan. Zij treden op tegen het schijn-radikalisme en het negativisme, dat voor een jonge, kleine partij zoo gevaarlijk is: zij keeren zich tegen de illusie, dat de stormvloed der revolutie de Nationale Vergadering zal hebben weggevaagd nog eer deze bijeenkomt. Alles tevergeefs. Met een meerderheid van ruim twee derden wordt het voorstel der leiding verworpen. Spartakus zet koers naar een impossibilistische politiek van avontuur. ‘Gij maakt het u met uw radikalisme wel heel gemakkelijk’, roept de teleurgestelde leidster de meerderheid toe. En dan volgt dit bittere woord, het laatste wat wij van Rosa Luxemburg in het openbaar zullen hooren: ‘wat ik tot dusver zie bij hen, die tot taak hebben, de Nationale Vergadering ten val te brengen, is enkel politieke onrijpheid.’ Politieke onrijpheid, zeker! Maar gaat de leiding | |
[pagina 273]
| |
vrij uit? Dag aan dag heeft de Rote Fahne tegen de Nationale Vergadering geschreven, deze een bolwerk der reaktie, een valstrik, om de socialisatie te begraven, genoemd. En nu ineens deze wending? Begrijpe wie kan. Duitschland is Rusland niet. Spartakus niet de partij der bolschewiki, in ijzeren discipline geoefend, om alle scherpe bochten mee te maken van Lenin's realistische politiek. Den volgenden dag houdt Rosa Luxemburg de programrede. Het stemt droevig deze te lezen, zoo sterk negatief is zij, zoo zeer beheerscht door aggressiviteit. Nergens opent de leidster aan de massa een grootsch perspektief van de ekonomische en kultureele taak der revolutie, nergens doet zij een beroep op het proletarische eenheidsgevoel. Ach, waar zijn de gouden droomen gebleven der scheppingskracht, die de wonderroede der revolutie in de massa's opwekt? Een paar keer wordt in de rede de gedachte uitgesproken, dat de revolutionaire ontwikkeling van onder op moet werken, dat de arbeiders- en soldatenraden den burgerlijken staat moeten uithollen. Maar hoè dat alles in zijn werk moet gaan, daarover bevat die rede geen woord. Wel wijst de spreekster op de noodzakelijkheid van de opheffing der tegenstelling tusschen stad en land, als een eerste voorwaarde tot verwezenlijking der socialistische produktie. Wanneer wij echter hopen van haar te hooren, hoe, op welke wijze, in welke richting zij zich voorstelt, dat die opheffing zal gebeuren, dan zwenkt zij weer of naar het politieke terrein. ‘De boeren’, zegt zij, ‘vormen een reserve voor de kontrarevolutie, die ik nog verzuimde te noemen. Het eerste wat de bourgeoisie zal doen, | |
[pagina 274]
| |
wanneer de vlam der revolutionaire staking haar van punt tot punt opjaagt, zal zijn de mobilisatie der boeren, de meest fanatieke aanhangers van het privaat eigendom. Tegen deze dreigende kontrarevolutionaire macht is slechts één middel: den klassenstrijd op het land dragen, het landbouwproletariaat en de dwergboeren mobiliseeren tegen den boerenstand.’ Zoo zitten wij weer middenin de russische schema's. Wat erger is, ook in de russische praktijk. Maar Duitschland is Rusland niet: de duitsche boer is een ander wezen dan de russische. Had Spartakus gepoogd, deze politiek ten uitvoer te brengen, de landen en gouwen van Duitschland zouden met bloed zijn overstroomd.
Andere teleurstellingen volgden op die, welke het radenkongres gebracht heeft. Op den laatsten dag van de partijkonferentie stelt de afgevaardigde Richard Müller uit naam der revolutionaire vertrouwensmannen den eisch, dat de partij haar voortdurende ‘Putsch-taktiek’ zal opgeven. Waarop Liebknecht hem kregel toebijt: ‘ge schijnt een afgevaardigde van de Vorwärts te zijn.’ Het valt hem niet moeilijk, Müller te bewijzen, dat alle door Spartakus ondernomen akties door de revolutionaire vertrouwensmannen uit de bedrijven waren goedgekeurd. Maar wat helpt dit alles, nu uit het verdere verloop der besprekingen groote principieele en taktische verschilpunten blijken te bestaan? Uit de eischen der vertrouwensmannen, die op meer invloed in de pers en bij de leiding der politieke akties aandringen, spreekt duidelijk het wantrouwen tegen de leiders. | |
[pagina 275]
| |
Maken de revolutionaire vertrouwensmannen zich van Spartakus los? Den 31sten December verklaren afgevaardigden van de volksmarinedivisie, dat zij met den uitersten linkervleugel niets van doen hebben. Zij komen er tegen op, als geestverwanten van Spartakus beschouwd te worden. Zóó valt rondom Spartakus een leegte. De arbeiders- en soldatenraden ontvielen hem geheel. De vertrouwensmannen in de bedrijven wantrouwen hem. Ook is aan het licht gekomen, dat de Berlijnsche soldatenraad, die met de meerderheidssocialisten heult, de oprichting van een roode garde heeft verhinderd. De ophitsingskampagne der reaktionaire perstegen Spartakus gaat alle perken te buiten. Zij neemt de meest walgelijke vormen aan. Niet in staat om geschiedbeschouwing tegenover geschiedbeschouwing, program tegenover program, idee tegenover idee te stellen, strijdt nu alles wat oude maatschappelijke voorrechten verdedigen wil, met de gemeenste wapens van laster en smaad. De kontrarevolutionaire pers poogt een pogromstemming te wekken, wat haar maar al te goed gelukt. ‘Dieven en moordenaars zijn de Spartakisten - slaat ze dood. Liebknecht de tuchthuisboef: Rosa de bloedige petroleuse - opgehangen moeten ze worden... Zij zijn het, die de onrust bestendigen: het is hùn schuld, dat de Entente ons nog geen voorraden wil zenden.’ Dit laatste argument vooral slaat in. Terecht noemde Liebknecht den honger den gevaarlijksten vijand der revolutie. De pogromstemming wordt àl erger en de Vorwärts, o schande, blijft aan de lasterkampagne tegen Liebknecht en Luxemburg ijverig deel nemen. Zijn ko- | |
[pagina 276]
| |
lommen stelt hij open voor een gedrochtelijk spotrijm, waarin de beide leiders beschuldigd worden, hun aanhangers de straat op te sturen, maar zelf op een veilige plaats verborgen te blijven. Liebknecht en Luxemburg beschuldigd van gebrek aan moed! In het zieke brein van welke gedegenereerde alkoholist kon zoo'n perverse voorstelling opkomen? Door dit bloeddorstig gehits-op-rijm af te drukken, wordt de Vorwärts zijdelings medeplichtig aan den dubbelen moord, die in de kringen der beroepssoldateska wordt voorbereid... Straffeloos worden pamfletten verspreid door de straten van Berlijn, waarin openlijk tot moord op Luxemburg en Liebknecht wordt opgeruid. Sedert einde December kunnen dezen niet meer in hun woning slapen. Zij bevinden zich als het ware voortdurend op de vlucht. Ze werden gewaarschuwd, dat moordenaars op hen loeren. In Januari wordt Rosa Luxemburg's woning door soldaten bezet. Nu Spartakus steeds meer geïsoleerd wordt van de georganiseerde massa's, besluit de regeering Ebert-Scheidemann tot een nieuwe provokatie. Na de December-onlusten zijn de onafhankelijke socialisten uit de regeering getreden. Maar één gewichtige post houden ze nog bezet. De politie-kommissaris van Berlijn, Eichhorn, is onafhankelijk socialist, met zekere sympathieën voor den linkervleugel. Dat kan niet langer worden geduld. Onverwacht wordt Eichhorn afgezet: hij zal door een man van rechts worden vervangen. Onmiddellijk nadat de afzetting bekend is geworden, barst de storm los. De Rote Fahne verklaart de revolutie in gevaar en roept de massa's op haar te ver- | |
[pagina 277]
| |
dedigen. Het uur is voorbij voor onderhandelen. ‘Praat niet, beraadslaagt niet, onderhandelt niet; handelt’, roept de Rote Fahne de massa's toe. Het zijn beslissende dagen voor de ontwikkeling der duitsche revolutie. Wordt Spartakus nu verslagen, dan ebt zij onvermijdelijk in de burgerlijk-demokratische bedding terug. Wanneer het daarentegen de radikalen gelukt, het bedrijfsleven te verlammen, dan kan de regeering wellicht ten val gebracht worden. Spartakus echter volgt de regeeringssocialisten op den slechten weg van den gewapenden strijd. Intusschen is Noske uit Kiel teruggehaald en tot gouverneur-generaal van Berlijn benoemd. Hij wendt zich tot de studenten, de kleinburgers, de bureaukratie van de partij en de vakbonden om een witte garde te vormen. In haar revolutionair optimisme meent de Rote Fahne hieruit te mogen afleiden, dat de regeering niet meer op de troepen kan rekenen. Zoo gaat de eerste week van het nieuwe jaar voorbij. Den 10den Januari roept Spartakus de arbeiders op tot de staking en tot den strijd met de wapenen. ‘Het gaat nu niet meer om bijzaken, als het geval-Eichhorn, of de Nationale Vergadering, het gaat om het zijn of niet-zijn van de arbeidersklasse.’ Niet weinigen geven aan den roep van Spartakus gehoor. Er zijn heel wat wanhopigen nu, bereid om zich dood te vechten: heel wat verbitterden, bereid hun leven te geven in een laatste afrekening met Ebert-Scheidemann. In verschillende wijken van Berlijn wordt hevig gevochten. Hier en daar worden de regeeringstroepen in het nauw gebracht, maar hun meerwaardigheid, vooral van bewapening, is te groot. Den | |
[pagina 278]
| |
13den wordt het duidelijk, dat de opstand zieltoogt. Echter, ook gedurende de worsteling werd onderhandeld. De vertrouwensmannen uit de bedrijven hopen nog een oplossing te vinden, die de nederlaag van den uitersten linkervleugel bemantelt. De Rote Fahne hoont: ‘Zij zijn nog altijd in den eenheidsrommel bevangen: ze begrijpen niet, dat het een strijd is op leven en dood.’ Ook de O.S.P., ‘deze reddendt engel der kontra-revolutie’, werkt achter de schermen voor een schikking. ‘Alles loopt uit op de ontwapening der revolutionaire arbeiders.’ Hoe kan men verwachten, dat Spartakus voor een dergelijke schikking te vinden zou zijn? De Rote Fahne heeft alweer het parool gereed voor de volgende fase: ‘Klaarheid, scherpe, onvoorwaardelijke strijd, oprichting van revolutionaire organen om in den strijd leiding te geven: dat zijn nu de meest urgente opgaven.’ Dien dag, Maandag, 13 Januari, is de strijd feitelijk beslist. Bloed heeft gevloeid in stroomen. De regeering is overwinnaar gebleven. Noske, de bloedhond, zooals hij zichzelf cynisch noemt, heeft zijn taak goed verricht. Door laffe moorden op weerlooze gevangenen en leden van het arbeiders-Roode Kruis hebben de overwinnaars zich geschandvlekt. Niets staat de ontwapening der revolutionaire arbeiders meer in den weg. De reaktie ademt vrijer, maar de dorst naar wraak is nog niet gestild. Gedurende den opstand heeft Rosa Luxemburg geen voeling kunnen houden met Karl Liebknecht. Evenmin waren zij een van beiden in verbinding met hun partijbestuur. De exekutieve der revolutionaire partij had in die Januaridagen geen vast hoofdkwartier: ze zwierf van lokaal tot lokaal, steeds opgejaagd | |
[pagina 279]
| |
door de regeeringstroepen. Wel een bewijs, hoe het aan elke organisatorische voorbereiding van den opstand ontbroken had. In de doffe atmosfeer der nederlaag analyseert Rosa Luxemburg onmiddellijk de gebeurtenissen; zij stelt het voorloopig resultaat van de worsteling vast in enkele zinsneden van een bijna klassieke rust. ‘De orde heerscht te Berlijn’, schrijft zij boven haar opstel. Orde van dezelf de soort als in 1831 te Warschau en in 1871 te Parijs heerschte. ‘De juichende overwinnaars bemerken niet, dat een orde, die door bloedige, zich in geregelde tusschenpoozen herhalende slachtingen in stand gehouden moet worden, haar ondergang tegemoet gaat. Dit feit vaststellen, beteekent echter niet noodzakelijk den onmiddellijken ondergang dier orde profeteeren. De definitieve terneêrwerping van de Ebert-Scheidemannkliek en de inzetting eener socialistische diktatuur zijn heden nog niet mogelijk. De wonde plek der revolutie is de politieke onrijpheid der soldatenmassa's. Deze laten zich nog gebruiken voor kontrarevolutionaire doeleinden. De duitsche revolutie is in het algemeen nog onrijp. De meeste soldaten stammen van het platteland, dat door de omwenteling nog ternauwernood werd aangeraakt. Berlijn staat zoo goed als geïsoleerd in het rijk. Weliswaar zijn er in de provincie revolutionaire brandpunten, die met hart en ziel aan den kant van Berlijn staan, maar van gezamenlijk oprukken in eenzelfden maatgang is nog geen sprake.’ Ontegenzeggelijk behoort Rosa Luxemburg tot de leiders, zeer talrijk zijn zij niet, die uit de nederlaag kunnen leeren. Zij heeft ingezien, dat men de regeering Ebert-Scheidemann niet ten val kan brengen | |
[pagina 280]
| |
door een revolutionaire greep naar de macht. Maar niet enkel de militaire overmacht dier regeering is een beslissende faktor. Van even groot gewicht is het sociale konservatisme van de breede middenstof der duitsche arbeiders. Rosa Luxemburg begint de werkelijke verhoudingen te zien, maar zij overziet ze nog niet. Verderop in haar artikel schrijft ze het volgende: ‘Door de provokatie van Ebert was het proletariaat genoodzaakt naar de wapens te grijpen. Dit was een eerezaak voor de revolutionaire arbeiders. Daarom is de moreele overwinning aan den kant van de straat. En het hoofdvraagstuk der revolutie in dit stadium van haar ontwikkeling: de terneerwerping van Ebert-Scheidemann, duikt telkens weer op en drijft iedere op zichzelf staande episode op de spits. Het is nu eenmaal niet anders in de eerste fase der revolutie, dat alle op zichzelf staande episoden formeel met een nederlaag moeten eindigen. Maar de revolutie volgt haar eigen wet, deze: dat alle nederlagen voeren tot de overwinning.’ Neen, Rosa Luxemburg is nog altijd niet realistisch ingesteld. Deze beschouwing bewijst het. Zij, die de groote burgerlijke engelsche en fransche omwentelingen in alle bijzonderheden bestudeerd heeft, weet natuurlijk zeer goed, dat zij juist in hun eerste stadiën wel degelijk voortschreden van overwinning tot overwinning. Het komt in haar kraam te pas, dit nu te vergeten, evenals zij vergeet, dat ze nog geen week geleden boven een van haar artikelen schreef: ‘De doodstrijd van Ebert-Scheidemann’. En dan, wat beteekent dit, dat de eer der revolutionaire arbeiders hun gebood naar de wapens te vliegen, omdat een politiepresident van Berlijn was af- | |
[pagina 281]
| |
gezet? Hoe ironisch zou Lenin, de groote realistische politikus der revolutie, om deze romantische opvatting hebben geglimlacht. Hij leerde zijn partijgenooten wel andere deemoedigingen verdragen. ‘De moreele overwinning’ moge dan aan de straat zijn, Spartakus is ernstig verzwakt door een aderlating, veel erger dan de beide vorige, is uiteengeslagen en, althans voor het oogenblik, als politieke faktor bijna vernietigd. Men zegt, dat Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht den Januari-opstand niet gewild hebben, dat ze zijn gevaren begrepen, maar meegesleept werden door hun aanhangers. Ze mochten deze niet in den steek laten. Clara Zetkin vertelt, dat Liebknecht gedurende de Januari-onlusten, meer dan door wat anders ook, in beslag genomen werd door de vrees, dat de matrozen der volksmarine-divisie het gevoel zouden hebben, in den steek gelaten te zijn. Hùn moed in te spreken en ook zooveel mogelijk onder de soldaten te werven, dat was in die dagen zijn voornaamste werk. ‘Vervolgd, bedreigd, dakloos, zich tenauwernood een paar uur nachtrust gunnend, stormde hij koortsachtig van samenkomst tot samenkomst met de matrozen, van toespraak tot toespraak aan de soldaten.’ Is dit het beeld van een leider, die de politieke situatie overziet? Waarschijnlijk hadden de revolutionaire leiders de militaire mogelijkheden van den gewapenden opstand sterk overschat. Een der redenen daarvoor lag in de algemeene geestesgesteldheid: een revolutie, die inzet na vier jaar oorlog, kan haast niet anders dan droomen van geweld. Een andere reden lag in den fellen schitterglans, die in die dagen uitging van Rusland. Ook Rosa Luxemburg is | |
[pagina 282]
| |
daarvoor bezweken: er is reden, aan te nemen, dat zij, zooals de kommunisten beweren, haar kritiek op de russische revolutie heeft teruggenomen. Gehypnotiseerd als zij zelve en Liebknecht waren door het grootsche gebeuren in Rusland, door de ongeëvenaarde heldhaftigheid, waarmee de russische revolutie vocht voor haar bestaan, daarbij voortdurend beïnvloed door de partijgenooten van het russische gezantschap, wilden zij beide de duitsche revolutie dwingen het stroomgebed der russische te volgen. De regeering Ebert-Scheidemann scheen hun de duitsche uitgave der regeering Kerensky, die door den zegevierenden Novemberstorm omvergeworpen was geworden. Hierin lag de kiem van hun voornaamste taktische fouten. Duitschland wàs Rusland niet. Buiten Berlijn, en enkele andere steden, stond de meerderheid der socialistische arbeiders achter Ebert.
Te Wilmersdorf, in het Westen van Berlijn, hebben Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht bij vertrouwde geestverwanten een onderkomen gevonden. Hun verblijf in deze burgerlijke wijk is een gevaarlijke dwaasheid. Voortdurend worden nasporingen gedaan, ieder uur kunnen zij ontdekt worden. Waarschijnlijk bevinden zich onder de bewoners van het huis verklikkers, die hen aan de politie zullen verraden. Waarom heeft het Berlijnsche proletariaat zijn grooten leiders geen veilige schuilplaats verschaft in de oneindige huizenzee van het noorden? Onbegrijpelijke, noodlottige nalatigheid. Zij zelven verlangen niets liever dan weer in het openbaar op te treden. Al | |
[pagina 283]
| |
te weinig houden zij rekening met hun persoonlijke veiligheid. Even moedig als altijd, willen zij, nadat de laatste schoten tenauwernood vielen, den strijd op andere wijze voortzetten, probeeren, door openbare meetings de pogromstemming tegen te gaan. Zij zullen daar beiden het woord voeren. Dat zij zooiets voor mogelijk houden, bewijst, dat zij de situatie niet juist beoordeelen... Gedurende de Januari-gevechten heeft de troebele stroom der gruwelverhalen met verdubbelde kracht gevloeid. Zij doen de ronde door de geheele stad en vermeerderen de opwinding, de woede, de verbittering tegen Spartakus: immers Spartakus is het, die die gruwelen heet begaan te hebben, Spartakus alleen. Over de wandaden der regeeringstroepen spreekt men niet. En met duizend tongen bazuint de heele pers het uit: Spartakus is schuld, dat de Entente nog geen voedsel zendt. Hoe moet dit alles werken op een bevolking, lichamelijk uitgeput, zedelijk afgestompt, volkomen ontzenuwd door jarenlange overspanning en chronischen honger? Er hangt een weeë geur van bloed in de lucht. Nog zijn de slachtoffers der laatste gevechten niet allen herkend, laat staan begraven. Maar dierlijke aandriften eischen hun prooi: moordlust kan enkel gelescht worden door het edele bloed van helden.
De aanwezigheid van twee geheimzinnige vluchtelingen wordt in de burgerlijke étagewoning te Wilmersdorf weldra bekend. Men kan zich voorstellen, met welke gevoelens de huurders, voor het grootste deel typische berlijnsche bourgeois, vernemen, dat de twee verafschuwde revolutionaire leiders daar een | |
[pagina 284]
| |
toevlucht gevonden hebben. De aanbrenging laat niet op zich wachten. 's Morgens, den 15den Januari, worden Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg gearresteerd. In het oogenblik van haar arrestatie zien wij voor het laatst Rosa Luxemburg voor ons als een levend wezen. Wij zien haar, zooals mevrouw Markussohn, de geestverwante, die haar woning voor de vluchtelingen had opengesteld, haar later aan Louise Kautsky heeft beschreven. Haar ingevallen wangen, haar oogen, donkeromrand na doorwaakte nachten, mogen de lichamelijke overspanning, waarin zij zich bevindt, verraden: haar geestkracht bleef ongeschokt. Rustig en goedsmoeds pakt ze in een taschje enkele dingen, die ze denkt noodig te hebben: wat linnengoed, toiletbenoodigdheden, een paar boeken. Rustig en goedsmoeds, neemt ze afscheid van haar gastvrouw en volgt het escorte naar de auto, die haar en Liebknecht naar hotel Eden zal brengen. Hoe kan het anders, of Rosa Luxemburg had zich in deze laatste weken vertrouwd gemaakt met de gedachte, dat een gewelddadige dood haar ieder oogenblik kon overvallen. In brieven aan enkele vertrouwde vrienden heeft zij daarop ook gezinspeeld. Maar wonderlijk: nu zij haar ergste vijanden in handen is gevallen, denkt zij blijkbaar niet aan den dood, maar enkel aan nieuwe gevangenschap. In hotel Eden worden de gevangenen overgegeven aan de bevelvoerende officieren der brigade Reinhard, een kavallerie-schuttersdivisie van de garde. Van daar zullen zij, na een eerste verhoor, naar Moabit worden overgebracht. Of dit verhoor inderdaad plaats gevonden heeft, is nooit bekend geworden. | |
[pagina 285]
| |
Wel, dat een aantal officieren overeengekomen waren, dat de gevangenen Moabit niet levend zouden bereiken. Om zelf buiten schot te blijven, zochten ze iemand, die bereid was, voor een paar goudmarken den moord op de gevangenen te volbrengen. De huzaar onderofficier Runge, een gedegenereerd individu, is daartoe bereid. Wanneer de avond gevallen is, wordt het plan ten uitvoer gebracht. Het eerst is de beurt aan Liebknecht. Zoodra hij het hotel verlaten heeft om in de auto te stappen, die hem naar Moabit zal overbrenben, geeft Runge hem met de kolf van zijn geweer een hevigen slag tegen het achterhoofd. Hevig bloedend en half verdoofd, tuimelt hij in de auto. In een donkere laan van den Tiergarten wordt hij met een paar kogels afgemaakt. Het lijk wordt ingeleverd bij de naast bijzijnde politiepost. Na een half uur komt de auto terug om Rosa Luxemburg te halen. Ook haar brengt Runge, vlak voor het hotel, met de kolf van zijn geweer een hevigen slag toe tegen het achterhoofd. Bewusteloos zijgt zij ineen. Dan tillen ze haar in de auto. Gedurende den rit zakt zij steeds meer in elkaar, maar geeft nog af en toe zwakke teekenen van leven. Op een bepaald punt laten de officieren de auto stoppen, en een hunner, luitenant Krull, jaagt de bewustelooze vrouw een kogel door het hoofd. Daarna werpen zij het lijk in een kanaal. Het was, of ze haar niet dood genoeg konden hebben. Den volgenden morgen bericht een ambtelijke mededeeling het einde der twee revolutionaire leiders: Liebknecht op de vlucht doodgeschoten, Rosa Luxemburg door een woedende volksmenigte aan de | |
[pagina 286]
| |
handen van het escorte ontrukt en gelyncht. Het lijk heet verdwenen. Zoovele woorden, zoovele leugens. Het zal nog heel wat voeten in de aarde hebben om uit het dichte leugenweefsel, dat in zijn zwarte draden den moord op Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg tracht te verbergen, de waarheid te voorschijn te halen. Pas tien jaar na dien moord zal het hun medestrijder, den begaafden advokaat Dr. Paul Levi, in een opzienbarend proces gelukken, de ware toedracht der gebeurtenissen aan te toonen. Zooals zij van uit de gevangenis aan Sonja Liebknecht schreef te hopen, is Rosa Luxemburg ‘op haar post’ gestorven. Maar aan zulk een huiveringwekkenden dood had zij, toen ze haar dit schreef, toch niet gedacht. Alléén in de cel hoopte zij te zullen sterven of met de strijdmakkers op de barrikade, dat is: hetzij dáár, waar haar wezen gelegenheid kreeg, in te keeren tot zijn eigen diepsten grond en zijn eigen diepste stem te hooren, of dáár, waar de vlam der opstandigheid al het lage in de zielen verbrandt en de gezichten schitteren in den gloed eener wedergeboorte. Zoo stelde zij zich haar dood voor. In waarheid ontving zij hem uit de handen van ruwe, verdierlijkte schurken. In plaats der vertrouwde gezichten van kameraden, zag zij in haar laatste uren de van moordlust vertrokken tronies van haar haters om zich heen. Zij, die zoo rotsvast had geloofd aan het goede in den mensch, was in het uur van haar dood omringd door menschelijke hyena's. Dit was de bijzondere vorm van haar martelaarschap. En het was tevens haar boete. Immers ook zij had een schuld op zich geladen: door op te roepen tot ge- | |
[pagina 287]
| |
welddadigen strijd, had zij in haar aanhangers dezelfde bloeddorstige aandriften gewekt als die, welke zich in die onmenschen tegen haar keerden...
Onmiddellijk na Rosa Luxemburg's dood begon de legende een weefsel te spinnen om haar persoon: zij leefde nog, vrienden hadden haar in veiligheid gebracht en verpleegden haar. Als haar wonden genezen waren, zou ze terugkeeren. Haar vrienden en aanhangers konden niet gelooven, dat het moedige hart waarlijk had opgehouden te kloppen en de sterke geest, gedoopt in de gloeiende stroomen van revolutionairen hartstocht, hen niet meer voor zou gaan door de verschrikkingen en verrukkingen van titanischen heldenstrijd naar de zalige gewesten van het land Socialisme. Maar eer de winter voorbij was, spoelde een verminkt vrouwenlichaam aan land: het werd geïdentificeerd als dat van Rosa Luxemburg. De zachte droom der legende moest wijken voor de wrange werkelijkheid. Naast haar wapenbroeder Liebknecht werd zij begraven. |
|