Rosa Luxemburg
(1935)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend
[pagina 175]
| |
VI. Het lange martelaarschapTALLOOZE malen had RosaLuxemburg tegen den oorlog gesproken, tallooze malen gewaarschuwd, dat hij onvermijdelijk was, zoo de arbeidersklasse hem niet voorkwam door een krachtige, vastberaden, aktieve, principieele proletarische vredespolitiek. Met evenveel energie als haar groote tegenstander in de socialistische beweging, Jaurès, had zij tegen de dreiging van het oorlogsmonster geworsteld. Beiden voerden zij die worsteling naar eigen aanleg en roeping. Jaurès, wiens voornaamste arbeidsveld in het parlement lag, poogde onvermoeid de burgerlijke en de proletarische demokratie in een grooten strijd tegen het fransche imperialisme te vereenigen. Rosa Luxemburg, voor wie de duitsche Rijksdag gesloten was, zette alles op het wekken en versterken van een sterken anti-oorlogsgeest in de arbeidersmassa's. In den groei van dien geest in alle landen zag zij het eenige bolwerk van den vrede. Maar geloofde zij in haar diepste hart aan de mogelijkheid, dat de massa's den oorlog zouden verhinderen? Gelooft de aktieve, wilskrachtige mensch niet steeds aan de doeleinden, waarvoor hij zijn persoonlijkheid inzet en waar hij zijn aktiviteit op richt? Geloof in haar eigen werk en geloof in het proletariaat: zij zijn de sleutels tot het begrijpen van wat anders haast onbegrijpelijk is: de onvermoeide kracht, waarmee Rosa Luxemburg, ondanks haar teer gestel, jaren en jaren achtereen het afmattende werk van agitatie en propaganda heeft volgehouden. Zulk een kracht ontspringt alleen uit een sterk geloof. Tegelijk met de oorlogsverklaring van duitsche zijde verspreidde zich in de wereld het bericht, dat | |
[pagina 176]
| |
Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht doodgeschoten waren. Dat bericht bleek ontijdig: niet aan het begin, pas aan het einde der bloedige tragedie zouden beiden met hun bloed hun trouw aan het internationale socialisme bezegelen. Wel echter bracht dit ontijdig bericht op treffende wijze tot uiting, wat de wereld in het uur der beslissing van de duitsche socialisten verwacht had. ‘Liebknecht en Luxemburg golden als het symbool van den strijd tegen den oorlog en als de eerste slachtoffers, in dien strijd gevallen.’Ga naar voetnoot1) Rosa Luxemburg wist, dat de partij in het uur der beslissing niet haar eigen bestaan op het spel zou en wellicht ook niet mocht zetten, door de massa's tot staking, dienstweigering en sabotage op te roepen. Zij verlangde dit ook niet. Maar dit beteekende niet noodzakelijk, dat de geheele Rijksdagfraktie, op één enkeling na, met pak en zak naar de heerschende klasse zou overloopen. Het beteekende niet noodzakelijk, dat de geheele partijpers, met zeer enkele uitzonderingen, zich binnen enkele dagen zou voegen bij het koor der bladen, die Duitschland voorstelden als het onschuldige slachtoffer van een monsterlijke machinatie, door boosaardige vijanden zorgvuldig voorbereid. En evenmin beteekende het noodzakelijk, dat in de arbeidersklasse kuddegeest en blinde angst het gevoel van proletarische solidariteit tot zwijgen zouden brengen. Hoe verschrikkelijk de oorlog op zich zelf voor Rosa Luxemburg was, in zeker opzicht nog verschrikkelijker is voor haar de kapitulatie der sociaal- | |
[pagina 177]
| |
demokratie geweest. Het verraad der partij, waarmee zij zich het meest verbonden voelde, - der partij, die gold als de sterkste macht en het denkende brein der Internationale, moet vernietigend op haar werken. Een oogenblik wordt de wereld zwart voor haar oogen. De altijd gespannen wil, het doordringende verstand en het harmonische gemoed dreigen onder den slag te bezwijken. Op het redaktiebureau van de Vorwärts krijgt de dappere vrouw, die getoond heeft, dat zij zich in de gevaarlijkste situaties weet te beheerschen, een aanval van huilkramp. Zij vreest, krankzinnig te zullen worden. De gedachte aan zelfmoord komt bij haar op. Eén oogenblik voor de wanhoop, voor het schrijnend leed, voor de bitterste van alle ontgoochelingen: die in de revolutionaire spontaniteit der massa. Eén oogenblik voor de menschelijke zwakheid. Dan overwint het dappere hart zijn smart; de ongespleten wil neemt den last van het geestelijk leiderschap weer op. Er is geen reden voor wanhoop. Alles kan nog goed worden, zoo de arbeidersklasse slechts den moed bezit, haar fouten in te zien en hun oorzaken op te sporen. ‘Reusachtig als de opgaven van het proletariaat zijn ook zijn dwalingen. Geen voorgeteekend, eens en voor goed geldig schema, geen onfeilbaar leider toont het de paden, die het moet begaan. De historische ervaring is zijn eenige leermeester, de doornenweg der zelfbevrijding is niet slechts met onmetelijk lijden, maar ook met ontelbare dwalingen geplaveid. Zijn bevrijding hangt er van af, of het proletariaat in staat zal zijn uit zijn dwalingen te leeren. Zelfkritiek, wreede, diep in eigen vleesch snijdende zelfkritiek is licht | |
[pagina 178]
| |
en lucht voor de proletarische beweging. De val van het proletariaat in den huidigen wereldoorlog is zonder voorbeeld, die val is een onheil voor de menschheid. Maar verloren zou het socialisme enkel zijn, zoo het internationale proletariaat de diepte van dien val niet meten, niet daaruit leeren wilde. Wat heden op het spel staat, is het geheele laatste hoofdstuk in de moderne arbeidersbeweging, een hoofdstuk, dat een spanne tijds van 45 jaren heeft gevuld. Wat wij beleven, het is de kritiek, de streep en de afsluiting onder de post van onzen arbeid sedert bijna een halve eeuw... De duitsche sociaaldemokratie werd de voorhoede der arbeidersbeweging in haar tweede fase. Zij heeft door tallooze offers in het onvermoeide ‘kleine werk’ de sterkste en voorbeeldigste organisatie opgebouwd, de grootste pers en de beste kultuurinstellingen in het leven geroepen, de ontzaglijkste kiezersmassa's om zich heen geschaard, de grootste parlementaire frakties verworven. De duitsche sociaaldemokratie gold als de belichaming van het marxistisch socialisme. Zij maakte aanspraak op een bevoorrechte positie, als de leermeesteresse en aanvoerster der Tweede Internationale... Op de kongressen en op de zittingen van het Internationale Bureau wachtten allen op de opinie der Duitschers. Juist in de vraagstukken van militarisme en oorlog had de duitsche sociaaldemokratie altijd de beslissende stem. ‘Voor ons Duitschers is dit onaannemelijk’ - dit woord bleek altijd voldoende om de oriëntatie der Internationale te bepalen. Blindelings volgde zij de leiding der machtige, bewonderde duitsche sociaaldemokratie, die de trots was van iederen socialist, het schrikbeeld der heerschende klasse van alle landen. | |
[pagina 179]
| |
Maar, toen de dag der groote historische beproeving kwam, toen beleefden wij in Duitschland den diepsten val, de ontzaglijkste ineenstorting.’ Niet onmiddellijk na het uitbreken van den oorlog heeft Rosa Luxemburg deze ontzettende aanklacht tegen de duitsche sociaaldemokratie geformuleerd. Zij schreef ze pas in April 1915, van uit de gevangenis. Maar de diepte van den val der partij en de vreeselijke, vernietigende gevolgen daarvan voor de Tweede Internationale heeft zij onmiddellijk ingezien. Zij wist, dat die Internationale den 4den Augustus 1914 gestorven was. Wèl heeft men haar later in het leven terug pogen te roepen, haar bestaan echter bleef een schijnbestaan. Van waarachtige herrijzenis is geen sprake geweest.
Rosa Luxemburg vermant zich. Zij beseft verder te moeten leven om de arbeidersklasse te helpen, den weg te vinden uit grenzelooze verwarring en zelfvernedering. Men moet den strijd beginnen en dien voeren op twee fronten: strijd tegen de regeering met alle satellieten, waarvan zij zich bedient om de natie te misleiden: pers, kerk, school, universiteiten, en strijd tegen de eigen partij. Den strijd beginnen... gemakkelijker gezegd dan gedaan. Er is niets meer over, van al wat men waande te bezitten aan steunpunten. Het is of een aardbeving ze alle heeft weggevaagd. Waar zijn de duizenden jonge mannen en vrouwen gebleven, waarop men zeker dacht te kunnen rekenen? Van de mannen zijn velen gemobiliseerd, ze zijn bij de legers, die Frankrijk binnenrukken of Oost-Pruisen tegen den inval der Russen verdedigen. Anderen bogen het hoofd on- | |
[pagina 180]
| |
der den storm. En de vrouwen? Ook van de sociaaldemokratische vrouwen gingen al te vele op den lijmstok der regeering: ze nemen een werkzaam aandeel aan de organisatie der verdediging achter het front... In de eerste dagen kan men de getrouwen aan de vingers van één hand aftellen. Nu, dat hindert niet: men moet zich aaneensluiten, een verzamelpunt vormen, middelen beramen om de partijleden uit hun verdwazing te wekken. Dit alles ondanks den staat van beleg en de censuur, die ieder rechtstreeksch kontakt met de massa's zeer bemoeilijken, zoo niet uitsluiten voor wie niet meebrult in het nationalistisch koor. Ondanks ook de absolute onwetendheid, waarin men verkeert ten opzichte van wat buiten Duitschland gebeurt. Men bevindt zich in een toestand van volkomen politiek isolement. Men moèt doorzetten, omdat het plicht is. En omdat men niet anders kan. Aanvankelijk is men met zijn vieren, die den weg weer vrij willen maken, die onder een lawine van leugens, van wanen, van tendentieuze voorstellingen begraven ligt: de weg van den klassenstrijd. Met hun vieren kwamen zij samen in Rosa's woning: Franz Mehring, heros van den geest; Clara Zetkin, aanvankelijk haast gebroken van verdriet; Karl Liebknecht, een en al vurig verlangen om zijn kortstondige zwakheid van den 4den Augustus goed te maken, toen hij, terwille van de eenheid der partij er van afzag in den Rijksdag tegen de oorlogskredieten te stemmen, zooals hij in de vergadering der fraktie had gedaan. De vierde is Rosa Luxemburg. In welke gemoedsstemming zij bijeenkomen, men kan het slechts gissen. Ook Franz Mehring zag de bruggen | |
[pagina 181]
| |
wegslaan, waarop zijn innerlijk leven was gebouwd. Ook Clara Zetkin heeft, naar men zegt, aan zelfmoord gedacht in die dagen. Karl Liebknecht's wanhopige worsteling tegen de duizendarmige hydra der partij-instanties, die hem elk zelfstandig optreden onmogelijk maakt, is dokumentair vastgelegd in zijn na den oorlog verschenen brief wisseling met verschillende deter instanties. Over Rosa Luxemburg's innerlijk en uiterlijk leven in die eerste bittere maanden echter geeft geen brief, geen enkel dokument ons uitsluitsel. De biograaf heeft als 't ware elk menschelijk kontakt met haar verloren. Hij weet alleen, dat zij zich dag en nacht afpijnt om te zamen met die paar andere getrouwen de kollektieve rebellie tegen de officieele partijleiding te organiseeren, die aan elke andere aktie moet voorafgaan. Het spreekt haast vanzelf, dat men niet onmiddellijk den goeden weg vindt. Enkele andere partijgenooten willen zich bij het kleine groepje der eerste dagen aansluiten, zoo men vooral niet te hard van stapel loopt... Het uitgangspunt van alle verdere aktie moet een protest tegen de stemming der sociaaldemokratische fraktie voor de oorlogskredieten zijn. Maar, wil dit protest beteekenis krijgen, dan moet het door zooveel mogelijk bekende partijgenooten onderteekend worden. Sommigen van hen, van wie men weet, dat zij onder vier oogen de ‘politiek van den 4den Augustus’ scherp gekritiseerd hebben, zijn naar alle windrichtingen verstrooid. Men stuurt telegrammen en spoedbrieven; veel tijd gaat verloren; het loopt alles op niets uit.Ga naar voetnoot1) Maar men mag zich nu door niets laten ontmoe- | |
[pagina 182]
| |
digen. Rosa zelf werkt dag en nacht. Op tal van kleine, besloten bijeenkomsten spreekt zij. Zij bereidt de eerste aflevering voor der ‘Internationale’, het nieuwe tijdschrift, waarvan Franz Mehring en zij de redaktie vormen en waaraan o.a. Clara Zetkin, Heinrich Ströbel en A. Thalheimer meewerken. Het hoofdartikel ‘De wederopbouw der Internationale’ heeft zij geschreven. Ook heeft zij plan, Clara Zetkin te begeleiden naar Holland, om te helpen bij de voorbereiding eener Internationale Vrouwenkonferentie, die te Bern bijeengeroepen zal worden. Tot nu toe heeft zij zich nooit veel om de vrouwenbeweging bekommerd, nu echter wil zij overal meehelpen waar een poging wordt gedaan, om enkele verscheurde draden van het weefsel der internationale betrekkingen weer aaneen te hechten... Maar van die reis naar Holland komt niets. Vrij onverwacht, wordt Rosa Luxemburg begin April 1915 gearresteerd. Zij heeft het jaar gevangenis nog tegoed, waartoe zij veroordeeld werd wegens haar rede te Frankfort, waarin zij bedektelijk tot landverraad heeft opgehitst. Wèl is sindsdien zonneklaar gebleken, dat de sociaaldemokratie geen partij is van landverraders, maar van brave patriotten. Wel hebben zich sedert het begin van den oorlog, de poorten der gevangenissen voor een aantal ‘gewone’ misdadigers, zooals dieven, bedriegers, bankroetiers, meineedigen, souteneurs en doodslagers geopend. Ook hebben de artsen, die Rosa Luxemburg behandelen, het advies gegeven, haar voorloopig met rust te laten, daar de gevolgen eener ernstige ziekte, die zij kort geleden doorstaan heeft, in de gevangenis waarschijnlijk nieuwe storingen te voorschijn zullen roepen. Maar wat doet er dat | |
[pagina 183]
| |
alles toe? De autoriteiten zijn blijkbaar van meening, dat haar zooveel vrijheid, als thans nog bestaat in het duitsche rijk, en het is een bitter beetje, niet gelaten kan worden, zonder dat rijk zelf in gevaar te brengen. Men wil haar beletten een strijd te voeren, die voorloopig tamelijk hopeloos schijnt. In de ‘Koninklijke pruisische vrouwengevangenis’ te Nieder-Barnim, een noordelijke voorstad van Berlijn, wordt Rosa Luxemburg opgesloten. Men bereikt het gebouw door eindelooze grauwe volksbuurten van een beklemmende somberheid. Zou zij bij het transport de beklemming daarvan hebben ondergaan? Zou een gevoel, zou een gedachte teruggevlogen zijn naar haar geliefd zuid-einde, waar nu juist de lentebloei in de lanen en plantsoenen begon? Of zouden alle innerlijke krachten in beslag genomen zijn door de ééne vraag: hoe van uit de gevangenis met de makkers te verkeeren, hoe ook in de cel verder haar werk te doen? Uiterlijk is Rosa Luxemburg een onberispelijke gevangene. Zij is veel te trotsch om door woord of blik het leed te verraden, dat de vijand haar aandoet. Zij is te redelijk om niet rustig datgene te dragen, wat gedragen moet worden. Zij koestert ook geen wrok tegen bepaalde personen, zooals de rechters, die haar veroordeelden of het personeel der gevangenis, waarin zij is opgesloten. Zij ziet ze allen als medespelers in het reusachtige drama der dialektische ontwikkeling van de maatschappij. De direktrice van Nieder-Barnim zal zich zoozeer in de gemoedsgesteldheid van Rosa Luxemburg vergissen, dat zij, in latere jaren daarover ondervraagd, antwoordt: ‘zij scheen zich bij ons zeer wel te gevoelen.’ De goede vrouw weet | |
[pagina 184]
| |
niet, welk verterend vuur in de oogenschijnlijk zoo rustige, gelijkmatig-opgewekte gevangene brandt. Zij vermoedt niet, hoe de, oogenschijnlijk in alles zich schikkende, elken dag en elk uur, tegen het gevangenisreglement zondigt. Rosa Luxemburg heeft toestemming gekregen, om wetenschappelijken arbeid te verrichten. Elke politieke arbeid echter is haar streng verboden. Zonder zich evenwel te storen aan dat verbod, begint zij, onmiddellijk na haar opsluiting, aan haar brochure over ‘de krisis der sociaaldemokratie’. Met argusoogen wordt zij bewaakt, iedere minuut kan zij gestoord worden, ieder oogenblik loopt zij gevaar, dat de vruchten van haar werk haar afgenomen zullen worden. Het licht is slecht in de cel, de voeding laat alles te wenschen over: zij lijdt honger, zij rilt van koude, zij heeft koorts, zij voelt zich ziek. Maar de geest dwingt het lichaam in zijn dienst: de geest en de wil overwinnen alle belemmeringen. In verwonderlijk korten tijd is de brochure, een meesterwerkje wat vorm en inhoud betreft, gereed. Het geschrift, dat bijna honderd dichtgedrukte bladzijden omvat, verschijnt onder de pseudoniem Junius. Door welke wonderen van vindingrijkheid is Rosa Luxemburg erin geslaagd zich in de gevangenis het materiaal te verschaffen, dat zij voor haar Juniusbrochure noodig had? Hoe gelukte het haar, bij elk onderzoek van haar persoon en haar cel, het handschrift te verbergen? Welke onbekende geestverwanten onder het gevangenispersoneel hielpen haar, wat zij schreef uit de gevangenis te krijgen? Het is ons niet bekend. Maar wel weten we, dat twee maanden, nadat Rosa Luxemburg zich bij den portier der ‘koninklijke | |
[pagina 185]
| |
vrouwengevangenis’ te Nieder-Barnim had aangemeld om haar straf te ondergaan, het voltooide handschrift zijn weg had gevonden naar haar vrienden. Het zou intusschen nog meer dan een half jaar duren, eer de brochure, natuurlijk illegaal, verscheen. Clara Zetkin heeft in pakkende zinnen de sociaalpsychische atmosfeer, die ten tijde van de verschijning ervan in Duitschland heerschte, geschetst. Wij laten haar aan het woord: ‘Vóór de poorten van de vrouwengevangenis lag de, van vernietiging zwangere, atmosfeer van den wereldoorlog, vermengd met de rottingsprodukten der teugelloos zich uitvierende winst- en woekerinstinkten van de genieters en beschermers der burgerlijke orde. De ‘wil tot de overwinning’, met alle middelen van leugen, geweld en laaghartigheid kunstmatig witgloeiend gemaakt, raasde zich uit. Maand in maand uit schreed de sociaaldemokratie door de bloedige zee van den broedermoord, gehoorzaam de leuzen van de imperialistische bourgeoisie en haar regeering, met te nauwernood eenige plompe variaties, overnemend, alle eeden van de internationaliteit brekend, de socialistische idealen onder den voet loopend. De stompzinnigheid en dofheid der arbeidende massa's, die zich door het imperialisme in den dood lieten voeren, inplaats van, bewust en krachtig, den strijd tegen het verderf aan te binden, leek een grauwe, den adem beklemmende muur. In de verstikkende atmosfeer van die dagen werkte de Juniusbrochure als de krachtige windstoot, die het onweer aankondigt.’Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 186]
| |
De taal mag, zooals vaak bij Clara Zetkin, wat gezwollen zijn, - het gevoel van de benauwenis dier dagen staat voor ons uit haar beschrijving op, dagen toen haast niemand in de duitsche partij, noch van de politici, noch van de theoretici, het ontzettende wat zich voltrok, scheen te bevroeden, toen een man als Kautsky, die voor de voornaamste theoretikus der Internationale gold, voor haar padvinder in de domeinen des geestes, niets beters wist de bedenken dan het kinderachtig sofisme, dat die Internationale één wet voor den vrede, een andere voor den oorlog had. Rosa Luxemburg's Junius-brochure bracht groote verheldering over de oorzaken en de doeleinden van den oorlog en niet minder over de oorzaken van den ‘zondeval’ der duitsche sociaaldemokratie. Haar kennis van den samenhang der verschijnselen in het imperialisme stelde haar in staat, met behulp van een overstelpend feitenmateriaal aan te toonen, hoe alle imperialistische staten den oorlog sedert vele jaren hadden gewild en hem voorbereid, Duitschland even goed als alle anderen. De overval, in de eerste Augustusdagen, door arglistige naburen op een onschuldig, niets kwaads vermoedend Duitschland was de schijn, waaronder een geheel andere werkelijkheid verborgen lag. ‘Het gebeuren, dat tot den huidigen oorlog dreef, begon niet pas in Juli '14, het begin reikt tientallen jaren terug. Draad aan draad reeg zich daarin aaneen met de noodzakelijkheid van een natuurgeschieden, zoolang, tot de fijne mazen van de webbe der imperialistische wereldpolitiek vijf werelddeelen omstrikt hadden, tot een ontzaglijk historisch komplex van verschijnselen, welks wortels neerstegen in de ondergrondsche diepten van het historisch gebeu- | |
[pagina 187]
| |
ren, welks uiterste twijgen reeds de sfeer naderen van eene, in nevel en schemer opstijgende, nieuwe wereld.’ Het speciale aandeel van Duitschland aan de wereldramp leidt Rosa Luxemburg zoowel uit het historisch oogenblik af, waarop de imperialistische krachten in de duitsche bourgeoisie hun loop namen, als uit hun bijzondere sociale natuur. Te laat geboren, om nog een ‘plaats in de zon’ op den aardbol vrij te vinden, voortgezweept zoowel door de onverzadelijke winstzucht der oorlogsindustrieën als door den millioenenhonger van de duitsche bank, waarin het geldkapitaal sterker georganiseerd en gekoncentreerd is dan in welk ander lichaam van dien aard ook ter wereld - de duitsche bank, die een en al begeerte is, zich op de onmetelijke uitbuitingsgebieden van Klein-Azië en Turkije te storten - heeft dat imperialisme het ultimatum van Oostenrijk aan Servië geprovoceerd, om door een ‘preventieven oorlog’ de dreigende omcirkeling door Frankrijk en Rusland en de bedreiging eener, zeer versterkte, engelsche vloot vóór te zijn. Dit is de waarheid. Analytisch betoogend, feit aan feit, datum aan datum aaneen rijgend, om ten slotte uit hen alle te zamen haar konklusies te trekken, zich aldoor wendend tot het verstand en het inzicht harer lezers, verscheurt Rosa Luxemburg in haar kritisch geschrift meedoogenloos de leugenwebbe der duitsche officieele voorstelling van den oorlog. Even meedoogenloos gaat zij de partijpers te lijf, die letterlijk tot op den laatsten dag vóór de oorlogsverklaring, in overeenstemming met alles, wat de sociaaldemokratie sedert vele jaren leeraarde, den imperialistischen winsthonger der bourgeoisie en het gevaarlijke drij- | |
[pagina 188]
| |
ven-tot-oorlog der zware industrieën aan de kaak had gesteld, om den dag daarop plotseling bekeerd te blijken tot de voorstellingswereld der patriotten. Welk een val, welk een afschuwelijke zelfvernedering, welk een misdaad tegen het proletariaat aller landen! Met even groote beslistheid en scherpte als tegen het sociaal - patriottisme en sociaal - imperialisme, wendt Rosa Luxemburg zich in haar brochure tegen de, allengs opkomende, pacifistische illusies. De sociaaldemokratische partijen hebben thans wat anders en beters te doen, dan op nationale of internationale konferenties recepten gereed te maken voor de ‘burgerlijke demokratie’ en deze den weg te wijzen tot een vrede, die zoogenaamd een geleidelijke demokratische ontwikkeling kan waarborgen. Zulke recepten bestaan niet in de wereld der imperialistische klasse-tegenstellingen. Zoomin de geleidelijke ontwapening als de afschaffing der geheime diplomatie of de oplossing van het vraagstuk der nationale minderheden door de vorming van kleine nationale staten zijn in haar mogelijk. Geen andere weg voert uit de verschrikking van den oorlog dan die van den nationaal-internationaal gevoerden klassenstrijd, die zijn doel vindt in het socialisme. Dien weg moet en kan het proletariaat volgen. Het ekonomisch determinisme, zooals Rosa Luxemburg het van haar grooten meester heeft geleerd, is géén fatalisme. Zoo de burgerlijke maatschappij, het imperialisme, de gruwelen der koloniale politiek en de katastrofe van den wereldoorlog, de eene ‘historische noodzakelijkheid’ van deze tijden vormen, - zoo vormt zich daarnaast de tweede historische noodzakelijkheid der proleta- | |
[pagina 189]
| |
rische internationale, die de eerste vernietigen zal. ‘Overal zien wij twee historische noodzakelijkheden, die in tegenstelling tot elkaar raken, en de onze, de noodzakelijkheid van het socialisme, heeft den langeren adem. Onze noodzakelijkheid verkrijgt het volledig recht van bestaan op het oogenblik dat die andere, de burgerlijke klasseheerschappij, ophoudt de draagster van den historischen vooruitgang te zijn, waarop zij tot een rem, een gevaar voor de verdere ontwikkeling der samenleving wordt. Dat de kapitalistische orde dit is, heeft de wereldoorlog bewezen.’ Rosa Luxemburg's geloof in de absolute waarheid van het ekonomisch determinisme blijft ongeschokt. En daarom blijft ook haar vertrouwen ongeschokt, dat de arbeidersklasse uit verleugening en dwaling den weg naar het juiste inzicht en de moedige daad terug zal vinden. Immers, de proletarische klassenstrijd voor het socialisme is een historische ‘natuurnoodzakelijkheid’. De arbeidersklasse moèt hem willen. Daarom beteekent geen val, hoe diep, geen dwaling, hoe verschrikkelijk ook, de ondergang van de socialistische verwachtingen. ‘Verloren zou het socialisme enkel zijn, zoo het internationale proletariaat uit zijn val niet leeren, op zijn dwaling niet terugkomen wilde.’ Rosa Luxemburg twijfelt geen oogenblik, of het dat zal willen. Maar dit beteekent niet, dat zij het historisch verschiet in lachende kleuren schildert. Integendeel. Het inzicht, de omkeer, zij kunnen te laat komen. Wat het proletariaat in de gruwelijke slachting van den wereldoorlog doet, dat is: zijn eigen kracht vernietigen, zich zelf verscheuren. Hoe lang zal het daar nog mee door gaan? | |
[pagina 190]
| |
Met een huivering van ontzetting roept zij voor haar lezers het vreeselijke gebeuren op, dat zich op alle slagvelden: in de Karpathen, de Ardennen, de Vogezen, in de laagvlakten van Oostenrijk en Polen, dag aan dag voltrekt. Millioenen menschenlevens worden vernietigd, millioenen tot hulpelooze invaliden gemaakt. Negen van de tien zijn arbeiders van stad en land. ‘In een slachting zonder weerga gaat het proletariaat aller landen te gronde’, roept Rosa Luxemburg met van smart-trillende stem haar lezers toe. ‘Het zijn de soldaten van het socialisme, die elkaar het koude staal in het hart stooten: elkaar omklemmend met moorddadige armen, tuimelen zij tezamen in het graf.’ Zij bezweert haar lezers, uit hun waan te ontwaken. ‘De fransche en de duitsche, de engelsche en de russische arbeiders moeten elkaar broederlijk de hand reiken. De oude, donderende leuze van den arbeid: ‘proletariërs aller landen, vereenigt u’, moge weldra het beestachtig koor der imperialistische hyena's overstemmen.’ Zoo komen tegen het slot der brochure de diepe pijn, de brandende bezorgdheid, het verterende verlangen der schrijfster tot uiting. Sloeg de Junius-brochure in? Zeker niet zoo als zij, die ze met haar hartebloed schreef, en zoo als haar politieke vrienden dat hoopten en verwachtten. De verspreiding, die enkel illegaal geschieden kon, ging uit den aard der zaak langzaam. Het bleek uiterst moeilijk door de pantsering van leugen en laster door te dringen, waarin de geesten verstikten. Millioenen, die de schitterende analyse der oorzaken van den oorlog hadden kunnen begrijpen, kregen het geschrift niet onder de oogen. Anderen weigerden het te lezen | |
[pagina 191]
| |
of geloofden het niet. Langzaam, oneindig langzaam brak het doorzicht in de algemeene samenhangen van den oorlog zich baan. Steeds duidelijker bleek, welke verwoestingen de afval der sociaaldemokratie van het internationale socialisme in de geesten had teweeg gebracht. Als aanhang heeft Rosa Luxemburg aan haar Junius-brochure een aantal stellingen toegevoegd over de taak der sociaaldemokratie in den oorlog. Zij roept daarin op tot de stichting eener nieuwe internationale organisatie, die in alle landen de leiding van den klassenstrijd in handen zal nemen. In deze organisatie moet het zwaartepunt komen te liggen op de internationale proletarische werkzaamheid. Duidelijke richtlijnen voor den klassenstrijd in Duitschland zelf bevat de Junius-brochure merkwaardigerwijze niet. Evengoed als in haar verdedigingsrede te Frankfort wijst de schrijfster daarin met alle beslistheid de voorstelling af, als zou de partij om haar oppositie tegen den oorlog nadruk te verleenen, op een willekeurig oogenblik eigenmachtig tot staking of dienstweigering hebben moeten oproepen. ‘Zoo iets zou even belachelijk zijn geweest, als zoo de partij had besloten: ‘zoo de oorlog uitbreekt, maken wij revolutie’. ‘Revoluties worden niet gemaakt, en groote volksbewegingen worden niet met technische recepten uit den zak der partijleiding in het leven geroepen... Of groote volksdemonstraties en massaakties, zij het in dezen of genen vorm werkelijk plaats vinden, daarover beslist het geheel der ekonomische, politieke en psychische faktoren, de spanning der klassentegenstellingen, de graad van het bewustzijn, | |
[pagina 192]
| |
de strijdstemming der massa's die onberekenbaar zijn en die geen partij kunstmatig te voorschijn kan roepen.’ Wat de leiders der sociaaldemokratie aan de voorhoede van het klassebewuste proletariaat te geven hadden, dat was ‘het politieke wachtwoord, de klaarheid over de politieke taak en de belangen van het proletariaat in den oorlog.’ Enkel dit en niet meer? Wij weten, dat allerminst gebrek aan persoonlijken moed of de zucht om voor haar persoon pijnlijke beslissingen uit te wijken, Rosa Luxemburg zoo deed spreken, maar wij weten ook, dat zij zich hierin vergiste. Aan den eenen kant onderschatte zij de taak der leiding. Aan den anderen, heeft zij tegenover de voluntaristische faktoren in het marxisme nog te sterken nadruk op de intellektualistische gelegd. De partij had wel degelijk de taak, om, overal waar dit mogelijk was, op te roepen tot verzet en, zoo den omkeer voor te bereiden. Zoo had Rosa's oude vriend Vaillant het eens bedoeld, toen hij de leus smeedde ‘beter opstand dan oorlog’, al had ook hij niet de kracht, naar die leuze te handelen, toen het uur ervoor sloeg. Lenin heeft de taak van revolutionaire partijen in kritische situaties veel beter ingezien dan Rosa Luxemburg. Ook in andere opzichten zijn de konklusies, waartoe Rosa Luxemburg in haar Junius-brochure komt, teleurstellend. Nergens spreekt zij van de taak van den enkeling en de kleine groep, om zelf een begin te maken, een baan te breken voor meerderen, zij het ten koste van eigen ondergang, wat toch ook op den bodem van het revolutionaire marxisme mogelijk was, zooals haar eigen voorbeeld, en dat van Liebknecht, bewijst. Alle schuld wordt der partijleiding en der partij-organi- | |
[pagina 193]
| |
satie opgeladen. De vraag der persoonlijke verantwoordelijkheid wordt zelfs niet gesteld. Van eenige poging om de grenspalen der marxistische theorie uit te zetten, laat staan om zich daar buiten te wagen, vertoont de Junius-brochure geen spoor. De schrijfster blijft de gevangene der leer, die, uitgaande van het klassebelang der arbeiders, de maatschappij wil vernieuwen. Zij vermag niet in te zien, dat wat niet enkel in Duitschland, maar ook elders geschiedt, voor een aanmerkelijk deel veroorzaakt wordt door de verkeerde richting, waarin de politieke opvoeding der arbeiders tientallen jaren lang was geleid. Zij laadt alle schuld op het reformisme, zonder te merken, hoezeer ze daarbij aan de oppervlakte blijft. Aan de schuld van het ‘woord-radikalisme’ gaat zij voorbij. Naar de diepere geestelijke oorzaken der ineenstorting vraagt zij niet. Wanneer voortdurend aan een klasse wordt voorgehouden, dat ze niet anders heeft te doen dan haar klassebelang na te jagen, dan verzwakt in haar het besef van het zedelijk motief en de zedelijke daad. Dat het juist niet genoeg is, het klassebelang te volgen om den weg te vinden uit het kapitalisme, dat de hoogste ethische motieven, die zich richten op het universeele heil, daartoe noodig zijn, motieven, ontspringend in het individueele geweten, - dat is de eene groote leering, die de wereldoorlog voor de sociaaldemokratie had kunnen beteekenen. En de andere, hierbij aansluitende, is: dat de sociaaldemokratie niet dat was, wat zij dacht te zijn en niet wist, welke elementaire gevoelens in de massa's leefden, sterker dan de wil tot den klassenstrijd en de internationale solidariteit. Reeds hierom, van alle andere | |
[pagina 194]
| |
redenen afgezien, kon het marxistisch inzicht de ineenstorting der Internationale niet voorzien, zoomin als de ontzaglijke opleving van het nationale gevoel bij de massa's in het begin van den oorlog. Het marxisme was gewoon enkel met de rationeele faktoren in het geschieden rekening te houden. Het heeft de geschiedenis gerationaliseerd. De wereldoorlog komt als een sociale aardbeving, waaruit de ontzettende kracht blijkt waarmee irrationeele faktoren zich in het geschiedgebeuren doorzetten. Tevens is zij de katastrofe van alle aan het rationeele alléén geknoopte verwachtingen, zij mogen socialisme of humanisme heeten of hoe ook. Die katastrofe maant de menschheid naar het boven-rationeele in zichzelve en buiten zichzelve toegang te zoeken om de wereldkrisis, waartoe de oorlog gevoerd heeft, te boven te komen. Deze maning heeft Rosa Luxemburg niet begrepen: haar gevoel en haar verstand waren te vast in een andere richting gekeerd. De wereldoorlog, de wereldkrisis eischen een vernieuwd, religieus-bezield, op de verwerkelijking der gerechtigheid gefundeerd, ethisch-doorgloeid socialisme. Om aan de komst van dat socialisme te kunnen meewerken, moet men de vergoddelijking der menschelijke rede overwinnen.
Nadat zij haar ‘Juniusbrochure’ had voltooid, zette Rosa Luxemburg onvermoeid haar pogingen voort, om van de gevangenis uit op politiek gebied te werken. Zij blijft voeling houden met de geestverwanten, die, aangevuurd door Liebknecht's moedige daad in den Rijksdag op 2 December '14, - het is de eenling, die de eerste baan breekt voor het verzet, - zich zelfstandig als revolutionaire linkergroep organiseeren. | |
[pagina 195]
| |
Reeds eerder hebben zich in de distrikten waar de revolutionaire tradities het sterkst zijn, spontaan dergelijke groepen gevormd. Ook komt een rebellische geest onder de jeugd tot uitingGa naar voetnoot1)... Echter ‘voelt men overal het gemis aan kennis der feiten, aan klaarheid, aan technische middelen om de naastbijliggende opgaven te vervullen.’ Onder groote moeilijkheden leert men illegaal werken. Men verzamelt informatiemateriaal en geeft dit uit, aanvankelijk tezamen met een wat meer rechtsstaande groep, die zich om den Rijksdagafgevaardigde Ledebour gevormd heeft. Allengs krijgen de oppositioneel gezinden van het geheele rijk voeling met elkaar. De eerste oorlogswinter brengt armoe en leed, de verlieslijsten spreken een andere taal dan de juichtonen in de kranten. De roes is al half uitgewerkt. De ontnuchtering begint. In de partij stormt het, al laat de dubbele muur van de partijtucht en den staat van beleg daarvan in het openbaar niet veel vermoeden. In het voorjaar van 1915 is de oppositie voldoende gegroeid om geregeld illegaal vlugschriften te kunnen uitgeven. De titel van het eerste daarvan laat geen twijfel over aan den geest, die de oppositie bezielt. Hij luidt: ‘De voornaamste vijand staat in 't eigen land’. De schrijver is Liebknecht. Onder den naam ‘Spartakusbrieven’ zullen die vlugschriften verder verschijnen. Door de dikke muren der gevangenis heen, zendt Rosa Luxemburg de scherpe pijlen uit van haar kritiek op de imperialistische regeering en de, aldoor nieuw verraad plegende, sociaaldemokratie. Zelfbezinning en zelfkritiek blijven het parool. Onverbid- | |
[pagina 196]
| |
delijke strijd, eerst tegen de overloopers naar het nationale front, de Scheidemannen en konsorten, de sociaaldemokratische pers, ‘die aan schaamtelooze ophitsing zelfs de meest schaamtelooze burgerlijke bladen overtreft’, later ook tegen de halfslachtige sociaal-pacifisten rondom Kautsky en Ledebour. Naarmate de oorlog langer duurt, de zee van bloed en tranen dieper wordt, waar het volk door moet waden, het verlangen naar vrede zich sterker verheft in de harten, naar die mate groeit ook het gevaar, dat de oppositie om groot en machtig te schijnen naar buiten, de tegenstellingen, die in de eigen rijen opkomen, verbergen zal. Dat mag niet gebeuren, roept Spartakus. De Augustus-katastrofe is niet van buitenaf, maar van binnen-uit over de partij losgebroken. De officieele socialistische politiek was innerlijk onwaar en voos: de oorlog heeft enkel ziektehaarden blootgelegd, die sinds lang in de partij bestonden... Klaarheid en waarheid, zij zijn noodig als brood. En nu begint in de oppositie het booze spel van ‘de rijen sluiten’. Neen! geen milde verdraagzaamheid, maar scherpe kritiek, geen ander ‘verzamelen’ dan op de kaarsrechte baan, die de beginselen van het revolutionaire, internationale socialisme wijzen.Ga naar voetnoot1)
In Maart 1916 keert Rosa Luxemburg in de pruisisch-duitsche vrijheid terug. Het laatste voorjaar zal dit zijn, waarin zij het ontwaken der natuur anders dan door het hooge venster van een cel of tusschen de muren van een vestingtuin zal beleven. Zij zal dat ontwaken nog kunnen genieten, ondanks alle hartzeer en bitterheid en overstelpenden arbeid. In een | |
[pagina 197]
| |
der brieven aan Sonja Liebknecht, uit haar volgend verblijf in de gevangenis, roept zij de herinnering op aan een heerlijken Meimorgen in den Tiergarten, toen zij haar en Karl telefoneerde, dat zij dadelijk daarheen moesten komen om de nachtegaal te hooren, die zoo verrukkelijk aan het zingen was.Ga naar voetnoot1) Na een jaar weggeweest te zijn, vindt zij een in vele opzichten veranderde situatie. De geest van oppositie is zeer gegroeid, dat merkt men aan allerlei dingen. Meer dan ooit ontbreekt het echter aan menschen, die leiding kunnen geven. Men verdringt zich om haar: reeds onmiddellijk den eersten dag van haar invrijheidstelling moet zij tachtig personen te woord staan. Wanneer ze opnieuw gevangen zit, zal ze aan Louise Kautsky bekennenGa naar voetnoot2), welk een marteling dat voor haar geweest is. Maar het moet. Haast alle leiders zitten in de loopgraven of zijn gevangen. In Mei wordt Wilhelm Pieck gearresteerd. In Juli zal Clara Zetkin, in Augustus Ernst Meyer en Eberlein hetzelfde lot treffen. Gelukkig is Karl Liebknecht juist met verlof te Berlijn, wanneer Rosa Luxemburg vrijkomt. Zij hebben ontzaglijk veel aan elkaar in die Aprilweken. Samen besluiten zij tot een stoutmoedige persoonlijke daad, in de hoop de massa's uit hun dofheid te wekken. Wat zij willen doen, eischt nog veel meer moed dan Liebknecht's optreden in den Rijksdag op 2 December. De konsekwenties ervan voor hen zelven zijn niet te overzien, maar ze hebben begrepen, dat het dappere voorbeeld van den enkeling meer waard is dan de vlijmendste kritiek, het scherpzinnigste betoog, de gloeiendste oproep. | |
[pagina 198]
| |
De viering van den 1 Mei-dag is in Duitschland gedurende den oorlog streng verboden. De partij en de vakbonden houden zich stipt aan het verbod, Spartakus echter besluit het te overtreden. Dien eersten Mei 1916 komen Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg 's morgens vroeg met een kleine schare getrouwen op den Potsdammer Platz in het hart van Berlijn bijeen, om te betoogen tegen den oorlog. In zijn grauwe uniform van landweerman gekleed, het roode vaandel in de hand, schrijdt Liebknecht aan de spits van zijn makkers: zijn zware stem zendt dreunend den roep over het plein: ‘Weg met de regeering, weg met den oorlog!’ Snel worden illegale geschriften verdeeld. Reeds komen van alle kanten politie en troepen toegesneld. De straten worden afgezet, Liebknecht wordt gearresteerd en weggevoerd. Rosa Luxemburg, die zich aan hem vastklemt, wordt, zonderling genoeg, met rust gelaten... Tienduizend menschen, naar men zegt, hebben aan de demonstratie deelgenomen. In welk een toestand van exaltatie de beiden handelden, men voelt het in den toon van een briefje, door Rosa bijna een jaar later aan Sonja Liebknecht geschreven. Van de vesting Wronke uit schreef ze het, de vesting waar zij toen gevangen zat. Om de verlatene wat op te vroolijken, roept zij de herinnering op aan dien stralenden Meimorgen, ‘toen het zoo mooi was, ondanks alles.’Ga naar voetnoot1) Hoe onbedaarlijk hebben ze samen gelachen, toen ze na Karl's arrestatie in Café Fürstenhof zaten, zoo, dat hun lachsalvo's opzien baarden. Allicht zal in de volgende dagen bij Rosa Luxem- | |
[pagina 199]
| |
burg een zekere ontnuchtering zijn ingetreden. Tegen beter weten in zal ze misschien gehoopt hebben op een onmiddellijke werking van hun beider daad... Deze echter blijft uit. De regeering zou de zaak graag in de doofpot stoppen. Maar natuurlijk is dat onmogelijk. Weldra volgt het proces, waarin Liebknecht's onverschrokkenheid de rollen omkeert. De aanklager is hij: de machten, die zich tegenover hem verheffen, beschuldigt hij in zijn verdediging van de bloedige, onmenschelijke misdaad van den huidigen oorlog... En nu eindelijk komt er weerklank in de massa's... Den 27sten Juni, den dag, dat het vonnis in eerste instantie uitgesproken zal worden, vinden te Berlijn voor het eerst groote demonstraties plaats. Zij worden door de politie uiteengejaagd. Den dag daarop staken 55.000 arbeiders in de munitie-industrie. Ook te Braunschweig treden 8000 arbeiders in staking... Het begint! Onder het ijsdek der dwingelandij borrelen de wellen van het elementaire klassegevoel... Rosa Luxemburg is nog vrij, tot haar eigen verbazing... Zij woont weer in haar oude woning. Maar hoe weinig rustige uren zal zij in de ‘groene’, en de ‘roode’ kamer hebben gehad. Zij werkt, werkt, werkt... iedere dag kan de laatste zijn. En men is met zoo weinigen, die leiding kunnen geven... Franz Mehring is hoogbejaard en lichamelijk uitgeput, Clara Zetkin zit in Schutzhaft, de meeste andere leidende Spartakisten zitten in de gevangenis... Maar hoe overstelpend het werk ook is, een paar uur uit den stroom der overvolle dagen zondert zij af, om het natuurleven te genieten. Sonja, Mathilde Wurm en zij trekken met Pinksteren naar buiten. | |
[pagina 200]
| |
Voor Karl brengen zij een bouquet korenaren en berkenkatjes mee: Sonja zal hem dat geven bij haar volgende bezoek. En 's avonds wandelen zij, rozen in de hand, over het open veld in het Zuid-einde, en verbeelden zich, ‘de drie edele vrouwen van Ravenna’ te zijn. In die weken van onophoudelijke besprekingen, beraadslagingen en konferenties, vindt Rosa altijd nog tijd, om de verschrikte, hulpelooze Sonja op te beuren. Er zijn dagen, dat zij het arme jonge vrouwtje haast niet uit haar oogen laat. Zij poogt in haar iets over te gieten van haar eigen rustigen moed en lachenden overmoed. Uit de gevangenis zal Rosa haar herinneren aan die bewogen weken van het proces, toen al hun denken en voelen zich op dien éénen koncentreerde, die zoo dapper had gewaagd en zoo dapper volhield. Welk een innig waas ligt over die herinneringen! In welk een gloed van warm menschelijk gevoel zijn ze gebaad!... Per auto jagen de twee vrouwen naar de Potsdammer Platz en verder door den Tiergarten, waar alles in bloei staat, dan de stille Lehrter strasse door naar de gevangenis. Na het bezoek neemt Rosa haar vriendinnetje mee naar haar eigen woning in het Zuid-einde. Geduldig als een zoet kind wacht Sonja met Mimi de poes aan 't wit gedekte tafeltje tot het middageten klaar is. Als elke echte vrouw is Rosa trotsch op haar kookkunst (‘herinner je je nog die fijne slaboontjes à la parisienne’?). 's Avonds worden de rollen omgekeerd: Rosa komt bij Sonja op bezoek. Lief is haar de herinnering aan het tengere figuurtje, zooals zij thee staat te schenken in de schemering. En zooals in de dagen van weleer Rosa en Louise elkaar naar huis begeleid- | |
[pagina 201]
| |
den in den zoelen voorjaarsnacht en maar niet konden scheiden, zoo doen Rosa en Sonja het elkaar nu. De herinnering blijft in haar levend van een sprookjesachtigen maannacht, toen de donkere scherpe omtrekken der huizen oude ridderburchten geleken tegen het zachte blauw van den nachtelijken hemel. Zoo ontluiken in die weken van bovenmatigen arbeid en hevige spanningen voor ziel, hart en zinnen, toch altijd weer oogenblikken van geluk, waarin zij den toover des levens ondergaat. Den 10den Juli, na drie maanden vrijheid, wordt Rosa Luxemburg weer gearresteerd. Het doet haar pijn, Sonja alleen te moeten laten in deze moeilijke weken voor de beslissing. Den 23sten Augustus valt die: Karl Liebknecht wordt in tweede instantie tot vier jaar en 1 maand tuchthuis veroordeeld. Rosa is dan al overgebracht naar Wronke, een oude vesting in de provincie Posen. In de gevangenis in de Barminstraat heeft ze dezen keer gelukkig slechts korten tijd gezeten. In Wronke zijn de levensomstandigheden veel beter. Zij heeft er meer vrijheid, meer frissche lucht: er is een mooie vestingtuin met hooge boomen, waarin ontelbare vogels nestelen. Voor haar cel heeft ze een eigen tuintje, waarin ze tot zes uur blijven mag. Ze sleept er haar tafeltje heen en zit er te werken. Ze geniet van de bloeiende struiken, van de wolkenvluchten en bovenal van het gezang der vogels. Echter, de idylle duurt niet lang: in de betrekkelijk gunstige omgeving van Wronke, heeft Rosa Luxemburg maar een half jaar doorgebracht. Maar zelfs daar valt deze gevangenschap - en hoe kan het anders - haar vurigen geest oneindig zwaar, veel | |
[pagina 202]
| |
zwaarder dan eene vorige. Toen had ze zekerheid, ze wist wanneer ze weer vrij zou komen: dat was als een licht, dat ze altijd voor zich uit zag. Nu weet ze niets. Geen wonder, dat ze bijna van den eersten dag of aan in haar brieven aan Louise Kautsky telkens klaagt over haar zenuwen. Zij kan niet slapen. Hoe sterker de spanningen in de wereld worden, hoe meer de groote omkeer nadert, waarvan zij weet dat hij moet komen, des te vreeselijker worden de kwellingen van het afgezonderd zijn en de onmacht tot handelen. Erger zullen die kwellen in 1917 dan in 'l6, en in 1918 het ergst. Dan zal ze haast geen kracht meer hebben om tegen de zenuwsloopende onrust op te tornen. Maar nu, in Augustus '16, beschikt ze nog over krachtreserven. Ook in de gevangenschap organiseert ze haar leven, haalt daaruit aan vreugde en schoonheid alles, wat eruit te halen valt. Louise Kautsky, die in voortdurende briefwisseling met haar stond gedurende deze jaren, en haar eenige malen heeft opgezocht, verzekert, dat Rosa uit haar gevangenbestaan meer bevrediging, ja meer geluk vermocht te vergaren, dan voor de anderen in die verschrikkelijke jaren in de vrijheid mogelijk was. Waarmee vult zij de lange dagen? (En, kan men gerust zeggen, een groot deel der nachten: immers, tusschen vier en vijf uur 's morgens staat zij dikwijls al op.) Er is, ten eerste, het illegale werk. Ook uit de vesting Wronke weet zij haar Spartakusbrieven weg te krijgen. En wanneer zij na negen maanden naar de gevangenis te Breslau wordt overgebracht, zullen haar vlijmscherpe aanklachten tegen den leugen, het | |
[pagina 203]
| |
verraad, de halfslachtigheid, niet verstommen. Het is de autoriteiten nooit gelukt, Rosa Luxemburg geheel van de buitenwereld af te zonderen. Overal heeft zij helpers gevonden. Overal wekte zij toegewijde genegenheid voor haar persoon en sympathie voor haar zaak. Dan is er de legale arbeid, het wetenschappelijk en letterkundig werk, dat zij met toestemming der autoriteiten verricht. Haar voornaamste werk in deze jaren is de vertaling der twee eerste deelen van Korolenko's omvangrijke biografie, die den titel draagt ‘De geschiedenis van mijn tijdgenoot’. Met groote liefde en oneindige zorgvuldigheid vertaalt zij, voortdurend bevreesd, dat haar duitsch niet zuiver genoeg is en er in de vertaling slavismen zullen blijven staan. Een overdreven vrees, immers zij hanteert de duitsche taal meesterlijker dan vele bekende duitsche schrijvers. Maar ze stelt zichzelf nu eenmaal altijd de hoogste eischen. Wanneer ze een paar hoofdstukken gereed heeft, laat ze die eerst geruimen tijd liggen. Dan leest ze ze nog eens kritisch over: zoo, hoopt ze, zal de taal geheel los zijn van het russische origineel. Tusschen de vertaling door werkt ze aan de inleiding, waarin zij de bijzondere schoonheid der klassieke russische literatuur op voortreffelijke wijze heeft uiteengezet. Zoover ik weet, is deze inleiding de eenige studie op literair gebied, die Rosa Luxemburg geschreven heeft. Het is een klein meesterwerk en bovendien van groote beteekenis voor het begrip van haar verhouding tot literatuur en kunst. Er blijkt weer uit hoe ruim haar geest is, hoe vrij zij is van elke dogmatische opvatting, zoodra het kultuurverschijnselen betreft. Het kan haar niet schelen, of Tolstoi | |
[pagina 204]
| |
en Dostojewski in politiek opzicht reaktionair zijn, dat wil zeggen met betrekking tot de middelen, waarmee zij het menschelijk heil willen verwerkelijken. Het wezenlijke in hen is, dat de groote bezielende kracht van hun werk sociaal gevoel, liefde tot de menschheid, absolute eenheidsdrang, of hoe men de kracht die hen aandrijft en bezielt noemen wil, is. Deze gevoelens zijn de bron der inspiratie van heel de klassieke russische literatuur geweest. Zij kunnen zich, zooals de schrijfster met verschillende voorbeelden aantoont, op een hooger of een lager plan manifesteeren, maar zij ontbreken nooit. Rosa Luxemburg's inleiding tot Korolenko bevat de kiem van een socialistische aesthetiek, een theorie over het wezen der kunst. Hoe vreemd het lijke zoo is het, voor wie diep in haar wezen doordrong, volkomen begrijpelijk, dat haar aesthetische overtuiging dicht nadert tot die van Tolstoi, in elk geval oneindig dichter, dan een uit het marxisme afgeleide aesthetiek dit zou kunnen doen. Zij heeft de schoonheid en de kracht der russische literatuur niet uit de klassetegenstellingen en den klassenstrijd pogen af te leiden; omdat zij beseft, dat het diepste, hoogste en wezenlijkste menschelijke gevoel, het streven naar universeele verbondenheid, zich buiten het veld van den klassenstrijd manifesteert. Een groote troost in den eentonigen gang der dagen is ook ditmaal voor de gevangene het zich verdiepen in wetenschappelijke werken over de natuur. IJverig studeert zij planten- en dier-geografie, werken over den vogeltrek en aardkunde. Deze laatste, die men algemeen voor een zeer droge wetenschap houdt, boeit haar in hooge mate. ‘Ik lees met koorts- | |
[pagina 205]
| |
achtige belangstelling en hartstochtelijke bevrediging: zij, deze wetenschap, verwijdt den geestelijken horizon reusachtig en verschaft zulk een tot eenheid gekomene, alomvattende voorstelling der natuur, als geen andere dat vermag.’Ga naar voetnoot1) Maar dit is alles voornamelijk, ofschoon niet uitsluitend, bevrediging voor het verstand. Geluk en troost voor ziel en hart, bevrediging voor de zinnen, zij komen tot de gevangene in de eerste plaats uit het leven der natuur. Met een variatie op Louise Kautsky's opmerking zou men kunnen zeggen, dat Rosa Luxemburg in haar lange laatste gevangenschap het natuurleven inniger meegeleefd en intenser genoten heeft dan verreweg de meeste in vrijheid levende menschen dit vermogen te doen. Het is waar, dat te Wronke de omstandigheden daarvoor betrekkelijk gunstig waren. In het voorjaar van 1917 geniet zij met uitbundige vreugde het ontwaken der natuur in den gevangenistuin: ‘Alles staat in bloei, de kastanjes staan in hun heerlijken, frisschen tooi, de sierbessen hebben gele sterretjes: de sierkers met het roodachtige blad bloeit ook al en de hulst zal weldra bloeien.’ Louise Kautsky, die haar einde April bezocht, schonk haar bij het afscheid plantjes van vergeetmijniet en viooltjes. Vlak voor haar venster heeft zij ze uitgeplant en tot haar blijde verrassing is alles goed aangeslagen: wèl verwonderlijk, immers het was voor 't eerst in haar leven, dat zij iets plantte. Elken dag leert zij nieuwe vogels kennen. De meeste nestelen verder weg in het veld of in de hooge boomen van den grooten tuin. Maar er is een blauwmeesje, dat na afwezigheid van weken ineens terug- | |
[pagina 206]
| |
keert naar haar eigen tuintje en haar driemaal achtereen groet met het bekende geluid ‘ziziba - ziziba - ziziba’. In dien roep hoort zij de heele geschiedenis van den vogel, van het eerste liefdeswerven af in het vroege voorjaar tot aan den tijd, dat hij den lieven langen dag insekten moet vangen voor zijn jongen... Het voorjaar is bijna voorbij... Ineens wordt de lucht donker, door het venster ziet zij het onweer aanvliegen. Tweemaal dreunt een slag, de regen stroomt neer, dan trekt de bui af: een vale, spookachtige schemering daalt neer op aarde, het is als hangen dichte grijze sluiers omlaag. ‘De regen ruischte zacht en gelijkmatig op de bladen, het weerlicht vlamde nu en dan purperrood in het loodachtige grauw, en het verre gerommel van den donder rolde telkens weer aan als de laatste zwakke golven van de branding. En middenin die spookachtige stemming sloeg plotseling in de eschdoorn voor mijn raam de nachtegaal. Midden in den regen, de bliksemflitsen, den donder, jubelde zij als een zilveren klok. Zij tong als in een roes, als bezeten, ze wilde den donder overstemmen, de schemering verlichten, nooit heb ik zoo iets schoons gehoord. Geheimzinnig, onbeschrijfelijk schoon was het en ik moest onwillekeurig denken aan het laatste vers van Goethe's gedicht: ‘O, waart gij daar.’Ga naar voetnoot1) Den dag, eer zij naar Breslau zal worden overgebracht, neemt zij afscheid van haar tuintje. In den grauwen, stormachtigen morgen, loopt ze voor den laatsten keer het paadje evenwijdig aan den vestingmuur, waarvan ze in die negen maanden iederen steen en ieder tusschen de steenen groeiend onkruid heeft | |
[pagina 207]
| |
leeren kennen. In den eindeloozen winter hebben haar naar kleur hongerige oogen zich te goed gedaan aan hun roode en blauwe, groene en grijze kleuren. In den zomer heeft ze de wilde bijen en wespen kunnen waarnemen, die bij massa's tusschen de steenen hun nesten bouwen. Van dat paadje neemt ze afscheid. Van de boomen, de bloemen, de struiken. Den laatsten avond geniet ze nog het festijn van een heerlijk wolkenschouwspel: een groote rozenroode wolk van bovenaards schoone kleur, staat in lieflijke pracht geheel alleen, los van de eentonige grijze lucht. Ze lijkt een glimlach, een groet uit onbekende verten. En de gevangene ademt vrijer, zij strekt de handen uit naar het tooverachtig schoone beeld; zij denkt ‘wanner er zulke vormen, zulke kleuren bestaan, dan is het leven schoon en waard geleefd te worden.’ En ze denkt ook: ‘de schoonheid van den hemel en de wolken en van het leven zelf, ze blijven toch niet in Wronke, zij gaan met mij mee en blijven bij mij, waar ik ook ben en zoo lang ik leef.’ Dit moge waar zijn, - het genot en de troost, die de poëzie van het natuurleven haar verschaffen, nemen ze Rosa Luxemburg door haar overbrenging naar Breslau voor een groot deel af. Toch niet geheel goddank. Weldra schrijft zij aan Sonja, dat zij in haar nieuwe verblijf, van haar cel uit, schuin over den muur van de mannengevangenis, de groene kruinen ziet van het een of andere plantsoen. Door de kleur derbladen en den habitus tracht ze uit te maken, welke soort boomen het is. Avondwolken ziet ze hier ook, haar vensters hebben uitzicht op het noordwesten. Terwijl ze den brief schrijft, zinkt de zon achter de hooge muren der mannengevangenis weg. Myriaden | |
[pagina 208]
| |
zilvergerande kleine wolkjes zetten onbekommerd, een koele glimlach gelijk, koers naar het noorden. En zij, ze glimlacht mee, ze moet immers altijd den rythmus medemaken van het haar omgevende leven. Ze vraagt: hoe zou men, wanneer zulke luchten bestaan, slecht of bekrompen kunnen zijn? Toch erkent ze in dienzelfden brief, dat ze de betrekkelijke bewegingsvrijheid, die ze te Wronke genoot, de heerlijke lucht, den tuin en vooral de vogels erg zal missen. Maar... ook op het binnenplein eener gevangenis kan men de poëzie van de natuur en het leven genieten. Althans wanneer men tot de begenadigden behoort, die de leelijke alledaagsche of afstootende werkelijkheid tot poëzie en schoonheid kunnen òmdroomen. Het is herfst geworden. Tegen vier uur in den middag gaat de gevangene naar het binnenplein voor de gewone wandeling: zij koos het uur, dat de schemering de afzichtelijke omgeving in geheimzinnige, donkerblauwe sluiers hult. Hel blauw glanst de avondhemel en in dien hemel zwemt een zilverklare maan. Honderden kraaien trekker op dat uur in een wijden lossen band naar de velden, waar zij in hun ‘slaapboom’ rusten... In den brief beschrijft zij den roep, dien de vogels dan uitstooten, nauwkeurig, een heel anderen roep dan hun gewone kra-kra. Zij komen haar zoo ernstig en gewichtig voor, die groote vogels, zooals zij iederen avond hun zede en voorgeschreven baan volgen. Zij heft het hoofd omhoog en ziet ze na, tot de laatste verdwenen is. Dan loopt ze nog wat heen en weer in de duisternis: haar blik zoekt de gevangenen, die als vage schaduwen op het binnenplein | |
[pagina 209]
| |
snel hun arbeid verrichten, en ze is blij, zelf onzichtbaar te zijn, - zoo alleen, zoo vrij met haar gedroom en den geheimen groet tusschen haar en de kraaientrek daar boven. Zoo het lichter ware, zou zij haar blik krampachtig gericht houden op de grijze steenen, om de gevangenen niet te zien, die op een ander gedeelte van de binnenplaats aan 't werk zijn. Ze kan het niet verdragen, hun gestalten te zien, in de dracht, die hen tot minderwaardige wezens stempelt. Ook zijn er altijd tusschen hen, gemerkt met het merk der diepste menschelijke ontaarding. En juist deze trekken haar met een smartelijk magnetisme aan... Maar nu is het donker; ze ziet enkel vage omtrekken. En in den milden, voorjaarsachtigen avondwind is het haar zoo wèl te moede... ondanks de versche wonde in het hart, de pijn om het verlies van den innig geliefden vriend. Wie zoo elk ding omtoovert tot poëzie, hij zal nooit leeg en berooid in de dagen staan; nooit geheel en al zonder troost wezen. Maar om dien troost te kunnen ontvangen, moet men leven met een rustig en dapper hart, men moet zich niet afmartelen over dingen, die men toch niet veranderen kan. Men moet in het maatschappelijk leven als in het partikuliere bestaan alles rustig en groot en met een milden glimlach aanvaarden. Men moet ‘in een met sterren geborduurden mantel door het leven gaan, die voor al het kleine, triviale en beangstigende beschermt.’Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 210]
| |
Tot de sfeer van hooge sereniteit waarin zij ademt, poogt Rosa Luxemburg in haar brieven uit de gevangenis het kindvrouwtje mee omhoog te voeren, die voor deze sfeer nog allerminst rijp is. Sonja pijnt zich blijkbaar aldoor af, met den zin van het onpeilbare lijden dier jaren te willen begrijpen. Telkens vraagt zij in haar brieven aan de oudere, wijzere zuster, ‘waartoe is dit alles, waartoe?’ ‘Waartoe’, antwoordt haar de rustige stem van achter kerkermuren, ‘is in het algemeen geen begrip voor de totaliteit des levens en zijne vormen. Waartoe dienen de blauwmeezen? Ik weet het werkelijk niet, maar ik verheug mij, dat ze bestaan en voel het als een zoeten troost, wanneer mij plotseling over den muur heen een haastig ‘ziziba’ uit de verte tegemoet klinkt.’ Een ander maal schrijft Rosa haar, dat wie een strijder in grooten stijl wil zijn, moet pogen ook het ontzettende te begrijpen en boven de dingen te staan: zoo niet, dan zinkt hij weg in het kleine en lage. Maar het schijnt, dat Sonja Liebknecht niet vatbaar was voor stoïcijnsch-dichterlijke vertroosting en wijsheid. Misschien was zij er ook nog te jong voor. | |
[pagina 211]
| |
In een brief aan Louise Kautsky schrijft Rosa, dat Sonja's brieven aan haar, een klank geven als van gebarsten glas. Hoe anders de hare! Rosa Luxemburg's brieven uit de gevangenis aan Sonja Liebknecht hebben, terecht, onmiddellijk bij hun verschijning, om de doode den dubbelen lauwer gevlochten van edele menschelijkheid en dichterlijk talent. Sommige van hen zijn gedichten in proza, die tot de schoonste der wereldliteratuur behooren. Alle kan men ze fragmenten noemen eener uitvoerige autobiografie van het innerlijke leven, bekentenissen óók van smart en zwakheid, vooral echter getuigenissen van zeldzame zielskracht en zielenadel. In die brieven, die niet zoozeer geschreven werden om uiting te geven aan wat in het eigen hart woelde, als wel om een zwakker hart op te beuren, kan men de voortdurende worsteling volgen van dit sterke en rijke gemoed, om den vrede-van-binnen vast te houden, de, uit uiterste spanningen gebouwde, telkens weer bedreigde, goddelijke sereniteit, de blijvende stemming, die uit alle, ook de meest disharmonische elementen, een verwonderlijk rijken en zuiveren samenklank schept. Bedreigd en belaagd wordt die sereniteit onophoudelijk door tal van vijandige omstandigheden: lichamelijk lijden, toenemende nervositeit, smart om den trouwen wapenbroeder in het tuchthuis, zorg om zijn arme jonge vrouw, angst om het lot van den innig gelief den zielsvriend, verterend verlangen naar vrij te zijn en te kunnen strijden. Hoe langer de oorlog duurt en met hem de marteling, des te banger die worsteling wordt. Maar ook: des te meer de ziel zich bevrijdt van de omstandigheden, zich in souvereine vrijheid boven hen verheft. ‘Hier | |
[pagina 212]
| |
lig ik’, schrijft Rosa aan Sonja, ‘in de donkere cel, op de steenharde matras: rondom mij in het gebouw heerscht de gewone stilte van het kerkhof, het is als ligt men in zijn graf. Door het venster valt op de deken het licht van de lantaarn, die den geheelen nacht voor de gevangenis brandt. Van tijd tot tijd hoort men, heel dof, het verre geratel van een trein, die voorbijgaat, of vlakbij, onder het raam, het kuchen van den schildwacht, die in zijn zware laarzen een paar langzame stappen doet om zijn stijve beenen te bewegen. Het zand knarst zoo hopeloos onder die stappen, dat heel de verlatenheid en het zonder-uitweg-zijn daaruit klinkt in den vochtigen donkeren nacht. En ik lig stil alleen, gewikkeld in deze menigvuldige zwarte doeken van duisternis, verveling, onvrijheid, winterkou, - en toch klopt mijn hart van een onbegrijpelijke, ongekende, innerlijke vreugde, als liep ik in den stralenden zonneschijn over een bloeiende wei. En ik glimlach in de duisternis tegen het leven, als wist ik het een of andere tooverkrachtig geheim, dat al het booze en treurige weerlegt en in enkel licht en geluk schrijdt. En dan zoek ik zelf naar een grond voor deze vreugde, vind niets en moet over mijzelf glimlachen. Ik geloof, dat het geheim niets anders is dan het leven zelf. De diepe nachtelijke duisternis is zoo schoon en zacht als fluweel, wanneer men haar op de juiste wijze beschouwt. En in het knarsen van het vochtige zand onder de langzame, zware schreden van den schildwacht zingt het leven een klein, schoon lied, wanneer men maar goed weet te hooren.’Ga naar voetnoot1) Zij, die deze vreugde ‘om het leven zelf’ beleefde, | |
[pagina 213]
| |
kwam in die beleving de extatische verrukking der mystici van alle tijden en volken wèl zeer nabij. Alleen: voor hen allen bestaat het tooverachtig geheim des levens niet in het empirische leven zelf, niet daarin onthult het zich. Het leeft daarachter zijn onaanrandbaar, enkelvoudig bestaan. Slechts wie daartoe stijgt, kent ten volle de extaze. Den voorhof daarvan heeft Rosa Luxemburg in de gevangenis vele malen bereikt. Maar vele malen ook werd zij daaruit weer teruggeworpen. Zij is niet te trotsch om het te bekennen. ‘Mijn innerlijk evenwicht en mijn gelukzaligheid kunnen reeds door de lichtste schaduw, die op mij valt, uit hun baan geraken en ik lijd dan onuitsprekelijk. Echter, ik bezit nu eenmaal de eigenaardigheid dan te verstommen. En zoo het geluk mijner ziel in eigen lijve voor mij stond, ik zou geen geluid over de lippen kunnen brengen en op zijn best met een stommen blik mijn wanhoop kunnen klagen.’Ga naar voetnoot1) Toch heeft zij eenmaal vermocht, die wanhoop tegen Sonja uit te spreken en nog wel in denzelfden brief, waarin zij Naar schrijft, somtijds te leven ‘als in een vreugderoes’. Niet over eigen leed klaagt zij, maar over dat van een armen roemeenschen buffel, dien zij op de binnenplaats der gevangenis heeft gezien. Uit de vrije, groene, sappige weiden van zijn vaderland brachten ze hem naar deze vreemde, duistere stad, waar hem in een dompen stal een maal van muf, walgelijk hooi en bedorven stroo wordt voorgezet en waar wreede menschen, verhard doordat met hen zelven niemand medelijden had, hem dwingen, een overzwaren last te trekken en hem zoo- | |
[pagina 214]
| |
lang ranselen, tot zijn harde, dikke buffelhuid openspringt. Wanneer zij dàt. ziet, breekt het wankele zielsgeluk in scherven, de roes der extase vervliegt en de afgrond der werkelijkheid valt open. Heel het oorlogsleed, onpeilbaar, onbegrijpelijk, niet te omvatten - stijgt haar naar de keel. En de smart van den gepijnigden buffel wordt hààr smart: als het dier haar aanziet, voelt zij de tranen, die langs haar wangen vloeien, als zijn tranen... Mensch en dier worden één in hulpeloos leed. ‘O mijn arme buffel, mijn arme geliefde broeder, hier staan wij alle beiden zoo machteloos en afgestompt, en we zijn slechts één in smart, in onmacht en verlangen.’ Uit vele andere plaatsen van die wonderbaarlijk rijke en diepe brieven, ofschoon uit geen andere zóó ontroerend, stijgt een klaagtoon om het lijden der weerlooze schepselen... Overgevoelig is Rosa Luxemburg geworden in de eenzaamheid der cel, en zij weet het. In een brief aan Louise Kautsky erkent zij, zich te voelen als een mensch zonder huid. Toen Rosa Luxemburg's ‘Brieven uit de gevangenis’ kort na haar dood verschenen, gingen trillingen van liefde, bewondering en meegevoel door de harten. Een wonder schenen die brieven van moederlijke teederheid, van roerende bezorgdheid en tevens van paedagogische kunst. Onder hen, die ze lazen, zijn er zeker ook geweest, die de schrijfster vóór dien tijd met blinden, fellen haat gehaat hebben. Nu begrepen zij hun eigen haat niet meer, zij schaamden zich voor hun eigen oordeel van gisteren. Was dit de ‘bloedige Rosa’, die het volk opruide tot opstand en moord, dit de vinnige feeks, die al wie in Duitschland aan- | |
[pagina 215]
| |
zien en macht genoten, lasterde en hoonde? Hoe was zoo iets mogelijk? Waren er dan twee Rosa's, een goede en een kwade, een zachte en een harde, een teere en een gevoellooze van hart? Inderdaad: in zekeren zin zijn er twee Rosa's. De eene is de liefhebbende vrouw, de moederlijke vriendin, de met al het levende in universeele saamhoorigheid verbondene. De andere is - de idealistische en dogmatische politikus. Ook in deze tweede Rosa manifesteert zich de edele mensch. Tusschen haar en de eerste loopen vele draden: soms echter wordt hun webbe uiteen gescheurd. Verbindingen zijn er vele tusschen hen beiden. Soms echter worden die plotseling afgesloten. Daarin ligt een gevaar. De ‘bloedige Rosa’, de ‘vinnige feeks’ bestaat niet. Maar wèl hebben in de tweede Rosa, de idealistische, dogmatische politikus, de aggressieve aandriften en gevoelens vrij spel. In den regel bestaat tusschen de beide Rosa's een soort verdeeling van arbeid. Het lijkt wel, of ze een schikking zijn aangegaan om elkaar niet te hinderen. In het vroegere, normale leven waren ze nooit geheel van elkaar afgesnoerd. Altijd weer kwamen er oogenblikken en ontstonden situaties, waarin ze in elkaar overvloeiden. In het abnormale bestaan der lange gevangenschap schijnt dit anders te worden. Door het leed van het lange martelaarschap worden de teere gevoelens àl meer verfijnd. De gevangene weent, wanneer zij leest, dat de zangvogels gevaar loopen in Duitschland te verdwijnen. Zij lijdt het leed mede van alle schepselen. Zij voelt zich aan allen verbonden, voor hen allen verantwoordelijk. Maar de aktieve kanten van | |
[pagina 216]
| |
haar sterke, veelzijdige natuur worden door die gevangenschap als het ware uitgehongerd. Ze komen op geen manier tot hun recht. Het kan niet anders, of dit moet, wanneer ze vrij komt, tot een geweldige reaktie voeren. Er is gevaar, dat die reaktie geheel buiten de zachte krachten van haar wezen om zal gaan. Toch kan misschien nog alles goed worden. De draden kunnen weer saamgeknoopt, de verbindingen hersteld worden. De vrucht van het lijden der eene Rosa: de versterking en veralgemeening van haar meegevoel kàn aan de andere Rosa ten goede komen. Wel is waar niet zonder innerlijken strijd en pijn, kan misschien de gespletenheid nog genezen en de persoonlijkheid tot hoogere eenheid herboren worden. Dit alles lijkt nog mogelijk Er bestaat een uiting van Rosa Luxemburg, uit het tweede jaar van haar gevangenschap, waarin deze mogelijkheid werkelijkheid schijnt te worden. Die uiting is haar kritiek op de politiek der bolschewiki. Dit geschrift geeft hoop op een doorbraak, een overvloeien van het universeele medegevoel, dat de vrucht van het lijden is, naar de sfeer van het willen, waar de politieke werkzaamheid wordt gevormd. In Februari en Maart 1917, de achtste en negende maand van haar gevangenschap, maakt Rosa Luxemburg een diepe psychische depressie door. Zij verstomt in absolute verlatenheid. Dan echter komt het voorjaar, wat haar altijd weer opveren doet. En nog eer het komt, dringen de berichten der omwenteling in Rusland, die een einde aan het tsarisme gemaakt heeft en, met behulp der arbeiders, de bourgeoisie aan de macht bracht, tot haar cel door. Rosa Luxemburg, die als Schutzhaft-gevangene kranten mag lezen, er- | |
[pagina 217]
| |
vaart daarover zeker meer dan Karl Liebknecht in het tuchthuis van Lucknow. Maar het groote gebeuren blijft ook voor hem niet verborgen. En Rosa schrijft, vanuit haar eigen onstuimige vreugde, in een brief aan Sonja, deze paar veelzeggende woorden: ‘Wat zal Karl gelukkig zijn’. Karl, wiens door Sonja geschonken portret altijd vóór haar staat op haar werktafeltje. Met hèm voelt zij zich het innigst en sterkst verbonden in deze groote vreugde. Met hem, wiens gevangenschap zooveel harder is dan de hare en die, door zijn hartstochtelijk ongeduld, nog zooveel erger lijdt dan zij. Met hem, dien zij eens, wie weet wanneer, spoedig wellicht, weer als haar beste wapenbroeder terug zal vinden in den strijd voor de verlossing der menschheid. Immers, met de russische revolutie zijn plotseling nieuwe perspektieven ontsloten. Bij de vroegere faktoren, die in den wereldoorlog werkten, is een nieuwe faktor gekomen van onberekenbare kracht. Hoe die aanvankelijk zal werken, kan niemand nog zeggen. Op den duur echter moet zijn werking zijn, ook in Duitschland het verzet tegen den oorlog aldoor sterker te maken en het heerschend regiem te bedreigen. Dat weten allen, die in het russische socialisme gelooven, Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg even goed als Lenin en Trotzky. Daarop vertrouwen zij allen. Maar terwijl Lenin en Trotzky met haast bovenmenschelijke energie pogen, de elementaire, vulkanische krachten, die de revolutie opwekt, te leiden en te ordenen, verteren Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht zich in hun cel in pijnigend nietsdoen. Wanneer in November 1917 de tweede russische | |
[pagina 218]
| |
revolutie het Kerensky-regiem weggevaagd, aan de boeren den grond gegeven en een onvoorwaardelijke vredelievende politiek ingeluid heeft, - wanneer onder de diktatuur der bolschewiki, op het sowjetstelsel geïnd, Rusland den weg opgaat van het oorlogs-kommunisme, - dan worden in deze beide sterke strijdnaturen ongeduld en verlangen bijna tot een ziekte. Nù niets te kunnen doen, nù van den strijd afgesneden zijn, nu de revolutie niet kunnen helpen, den juisten weg te vinden tusschen duizenden dwaalwegen, die leiden naar het verderf, nu niet eens met volle zekerheid te weten, welken weg het is, dien zij insloeg! Het eigen gezicht der revolutie niet te zien, haar niet anders te zien dan door een dichten walm heen van leugen en wanbegrip. Haar eigen geluid niet te hooren dan door duizend schrille en valsche, misleidende en vijandige stemmen heen! In Karl Liebknecht's brieven uit het tuchthuis hoort de lezer telkenmale wilde kreten van radelooze pijn, schreeuwen als van een gekooiden adelaar... Hij kàn niet meer, hij bruit het uit, wanneer de angst hem foltert in de dagen na Brest-Litowsk, dat de revolutie te gronde zal gaan... In Rosa Luxemburg's brieven niets dergelijks. ‘Wie van ons zou in. staat zijn’, vroeg zij, die haar in vrouwelijk gevoel het naaste stond, zich af, ‘om de grootte van de smart te meten, de pijn van het ongeduld, de marteling van het wachten geheel mee te voelen, die haar teer organisme doortrilden?... En toch, geen gejammer, geen klacht.’Ga naar voetnoot1) Neen: geen enkele klacht. Maar wel: het streven om haar in pijn en kwellingen mee-belijden, mee-be- | |
[pagina 219]
| |
leven der russische revolutie vrucht te doen dragen in verstandelijk onderzoek. Wèl het streven, om zich te bevrijden van knagend leed door nadenken, ontleden en kombineeren van feiten, het trekken van konklusies, dat is, door te begrijpen. En wèl het streven om den eigen innerlijken tweestrijd om te zetten in een analyse der bolschewistische politiek, ten einde de vereerde en bewonderde wapenbroeders daar ginds tot bezinning te brengen van de fouten hunner politiek, van haar gevaren...
Men schrijft Juli - Augustus 1918. De vrede van Brest-Litowsk heeft, zooals Lenin voorzag, de verdere ineenstorting van Rusland voorkomen, land en volk de mogelijkheid verschaft, even op adem te komen. Maar tot welken prijs! Verminkt is de staat, machteloos en bloedend het volk. De duitsche regeering misbruikt die machteloosheid om door de harde aanvullende bepalingen van het vredesverdrag, Sowjet-Rusland nog dieper te vernederen. In het land zelf heerschen honger en anarchie. Door den vrede van Brest-Litowsk werd het verbond tusschen bolschewiki en sociaal-revolutionairen verbroken. Deze laatste zijn van bondgenooten tot onverzoenlijke vijanden geworden. Het bolschewistisch regiem bezit nog slechts één steunpunt, waarop het absoluut rekenen kan: de kommunistische partij. Na den aanslag op Lenin is de terreur zeer verscherpt... In dien zomer schrijft Rosa Luxemburg eenige artikelen over de bolschewistische politiek. Zij beschouwt deze kritisch. De artikelen zijn bestemd voor de Spartakusbrieven, maar haar naaste geestverwanten, die de redaktie voeren, raden haar de publikatie | |
[pagina 220]
| |
af. De omstandigheden zijn er nu niet naar, om de bolschewiki te kritiseeren! Wanneer Rosa op publikatie blijft aandringen, reist Paul Levi zelf uit Berlijn naar Breslau. In een langdurig onderhoud, dat blijkbaar onder vier oogen plaats kan vinden, slaagt de beleidvolle taktikus erin, haar te overreden: zij neemt de artikelen terug. Echter van de juistheid harer kritiek blijft Rosa Luxemburg overtuigd. Zóózeer, dat zij onmiddellijk na het onderhoud met Levi, zich zet tot het schrijven eener brochure, waarin zij haar standpunt uitvoerig motiveert. Wat het lot dier brochure zal zijn, weet zij niet. Zij bekommert er zich ook niet over. Zij schrijft uit innerlijken aandrang, uit behoefte aan volledige zelfverheldering. Wanneer zij het manuskript, illegaal natuurlijk, aan Levi toezendt, voegt zij eraan toe, dat zij hoopt, althans hem te bekeeren. Blijkbaar stelt zij op het oordeel van een harer scherpzinnigste en schranderste geestverwanten hoogen prijs. Heeft Rosa Luxemburg zich in de gevangenis ook voldoende over de russische politiek kunnen dokumenteeren? Oordeelt zij niet lichtvaardig? Gaat zij niet te veel af op de voorstellingen eener vijandige pers? Neen: zij heeft alle publikaties der russische bolschewistische pers - bladen, brochures, dokumenten - ontvangen door het russische gezantschap te Berlijn. Zij is even goed gedokumenteerd, als wie ook in Duitschland op dat oogenblik. En zij is overtuigd, dat enkel kritiek, uit groote liefde voor de russische revolutie geboren, diep doordringende kritiek, in gespannen nadenken gerijpt, den onuitputtelijken rijk- | |
[pagina 221]
| |
dom aan ervaringen in het licht kan tillen, die het russische proletariaat in zijn ontzagwekkende worsteling verwerft. Het is plicht voor de arbeiders der andere landen uit die ervaringen te leeren. Rosa Luxemburg solidariseert zich volkomen met de groote lijnen der bolschewistische taktiek. Zij heeft de diepste bewondering voor de stoutmoedigheid en vastberadenheid van Lenin en Trotzky. Enkel de groote bolschewistische leiders hebben de levensbelangen der revolutie begrepen en met ijzeren konsekwentie daarnaar gehandeld. ‘De bolschewiki hebben de onsterfelijke historische verdienste verworven, voor de eerste maal de uiteindelijke doeleinden van het socialisme tot het onmiddellijk program der praktische politiek te maken. Op een drietal zeer belangrijke punten echter vindt Rosa Luxemburg de bolschewistische taktiek principieel verkeerd. Die taktiek zal, zoo ze niet veranderd wordt, de russische revolutie als socialistische omwenteling naar den ondergang voeren. Het eerste punt betreft de agrarische kwestie, of liever haar oplossing door de in bezitneming en verdeeling van den grond door de boeren. Hierdoor werd van den beginne af aan de deur geopend voor de snelle toeneming van het aantal landbouwbedrijven, de versnippering van den grond, den groei der sociale ongelijkheid en der tegenstellingen op het platteland, het opkomen eener klasse, geketend aan den eigendom en voor welke winstzucht de voornaamste prikkel van de produktie blijft. ‘De agrarische hervorming van Lenin op het platteland heeft tegen het socialisme een nieuwe machtige groep vijanden geschapen, wier weerstand veel gevaarlijker en | |
[pagina 222]
| |
taaier zal zijn dan de weerstand geweest is der adellijke grootgrondbezitters.’Ga naar voetnoot1) Geenszins verlangt Rosa Luxemburg van de bolschewiki, dat zij in den korten tijd, sedert hun machtsgreep verloopen, de reusachtige hervormingen zouden hebben doorgezet, die de voorwaarde tot de socialisatie van den landbouw vormen. Maar wel behoort elke socialistische regeering, wanneer zij aan de macht kwam, het volgende te doen: maatregelen treffen, die in de richting van deze grondvoorwaarden der latere socialistische hervorming op landbouwgebied liggen. Op zijn minst moet zij alles vermijden, wat haar den weg tot een dergelijke hervorming verspert.Ga naar voetnoot2) De bolschewistische regeering handelde precies andersom. Op dit punt heeft Rosa Luxemburg volkomen gelijk gekregen. Wat een bloed, wat een wanhoop, welk een zee van bittere tranen heeft de eerste agrarische hervorming der bolschewiki aan het russische volk gekost! Het tweede punt, dat Rosa Luxemburg kritiseert, betreft de oplossing van het vraagstuk der nationaliteiten en nationale minderheden. Men weet, hoe tusschen haar eigen opvattingen en die van Lenin in dit vraagstuk altijd een tegenstelling geheerscht had. Zij verwijt hem de doktrinaire hardnekkigheid, waarmee hij aan de formule van het ‘zelfbepalingsrecht der naties’ vasthield, haar doorzette tot het uiterste. Daardoor zijn de bolschewisten zelf voor een deel schuld aan de militaire nederlaag, de verbrokkeling en het staatkundig verval van Rusland. Uit- | |
[pagina 223]
| |
voerig gaat Rosa Luxemburg dit na aan het voorbeeld van de Oekraine, die in het begin der eeuw een der burchten van de revolutionaire beweging was, evenals Polen en de baltische provincies. De nationalistisch-separatistische leuzen zijn de vaan geworden, waaronder de kontra-revolutie heeft gezegevierd.Ga naar voetnoot1) Het zoogenaamde ‘recht tot zelfbepaling der naties’ is niets dan burgerlijke fraseologie en humbug. Het aanvaarden van dit recht, het overnemen van deze leuze loopt noodzakelijk uit op de verzwakking der socialistische omwenteling. Jarenlang leek het, als had Lenin juist op dit punt volkomen gelijk, Rosa Luxemburg volkomen ongelijk. Was de kultureele zelfstandigheid, die de nationale minderheden onder het bolschewistisch regiem verwierven, niet een der glansstukken van dat regiem? Hebben de bolschewiki niet den weg gewezen tot de oplossing van het nationaliteiten-vraagstuk in de overgangsfase naar het socialisme? Voor een deel zeker. De kultuurpolitiek van Lenin met betrekking tot de nationaliteiten en nationale minderheden getuigde van een ruimen blik. Zijn opportunisme in dezen heeft veel goeds gebracht en de opstanding van heele volken tot eigen geestelijk leven mogelijk gemaakt. Al school ook hier de adder van het ‘verdeel en heersch’ onder het gras en al ging, met de handhaving der autonomie op kultuurgebied, een zoo straf mogelijke politieke en ekonomische centralisatie gepaard. Op één punt echter heeft Rosa Luxemburg zeer scherp gezien: de opdrijving van het nationalisme, als exaltatie van het nationaal gevoel, kan worden tot | |
[pagina 224]
| |
het schitterende kleed, waarin reaktionaire neigingen zich hullen, en waarin zij een gevaarlijke hoogte kunnen bereiken. Mocht dit in Sowjet-Rusland nog niet zoo zeer het geval geworden zijn (wel degelijk geschiedde iets dergelijks in de Oekraine), in Midden-Europa werd het dit des te meer. Zoo heeft Rosa Luxemburg, naar mij schijnt, ook op dit punt tegenover Lenin voor een deel gelijk. Haar oordeel in de nationale vraagstukken was zeker eenzijdig, maar zoowel de enorme beteekenis van het internationalisme voor de arbeidersbeweging als het anti-socialistische, reaktionaire element in ieder nationalisme hebben slechts enkelen onder de revolutionaire marxisten zóó scherp gezien als zij. ‘Het is merkwaardig’, had Rosa Luxemburg in haar kritiek op Lenin's standpunt in zake de zelfbepaling der naties opgemerkt, ‘dat de bolschewiki zoo star en hardnekkig aan een leuze vasthielden, die in krasse tegenstelling staat tot hun verdere uitgesproken centralisme, zoowel politiek als in het algemeen.’Ga naar voetnoot1) ‘Terwijl zij het “zelfbepalingsrecht”, deze frase, als een kleinood der demokratische politiek behandelen, verbrijzelen zij zonder aarzelen demokratische vormen van het politieke leven, die uiterst waardevolle, ja onontbeerlijke grondslagen der socialistische politiek beteekenen.’Ga naar voetnoot2) En dan volgt een groote frontaanval op de diktatoriale methoden der bolschewistische politiek, op het uiteenjagen der Konstituante, op de beperkingen van het sowjet-kiesrecht, op de vernietiging der persvrijheid, der vrijheid van vereeniging en vergadering. Rosa Luxemburg | |
[pagina 225]
| |
blijft vasthouden aan de noodzaak der proletarische diktatuur, zij juicht het toe, dat die diktatuur in de maanden na de Oktoberrevolutie, de krachtigste maatregelen van politieken en ekonomischen druk heeft toegepast om de sabotage der middenklassen te breken. Toen mòcht de socialistische diktatuur voor geen machtsmiddelen terugschrikken. Zij moest handelen in het belang van het geheel. Nu echter, nu het gaat om den socialistischen opbouw, zijn het herstel der demokratie en de uitbreiding van de volksvrijheden noodzakelijk, immers de reusachtige opgaven, die de revolutie zich stelt, kunnen niet tot oplossing komen zonder een intensieve politieke scholing der massa's en een opeenhooping van ervaringen, die enkel door de politieke vrijheid mogelijk worden. Hier, bij Rosa Luxemburg's bespreking van het politieke systeem der bolschewiki, openbaart zich opnieuw de kloof, wij zouden bijna zeggen de afgrond, die háár opvatting der proletarisch-sociale revolutie van Lenin's opvatting scheidt. ‘De stilzwijgende voorwaarde der diktatuur-theorie in den zin van Lenin en Trotzky is, dat de sociale omwenteling een zaak is, waarvoor de revolutie-partij het recept in haar zak heeft. Enkel energie is noodig, om haar uit te voeren.’ Zij echter gelooft dit geenszins. Voor haar is de praktische verwezenlijking van het socialisme, als ekonomisch, sociaal en juridisch systeem, geen som van voorschriften, die men slechts toe te passen heeft om zijn doel te bereiken, maar een zaak, die nog in de nevelen der toekomst ligt.Ga naar voetnoot1) ‘Wij weten zoo ongeveer, wat wij in hoofdzaak moeten wegnemen om | |
[pagina 226]
| |
vrije baan te maken voor de socialistische ontwikkeling, maar geen socialistisch program en geen socialistisch leerboek geeft kondschap over de duizenden konkrete maatregelen, kleine en groote, die noodig zullen zijn om de socialistische beginselen te doen overgaan in de ekonomie, het recht, de maatschappelijke verhoudingen.’ Typisch genoeg ziet zij dit ontbreken van een politiek en ekonomisch systeem juist als een eigenschap, waardoor het wetenschappelijk socialisme zijn voortreffelijkheid boven het utopische bewijst. ‘Het socialistisch maatschappelijk stelsel behoort niet anders te zijn, noch kan het anders zijn, dan een historisch produkt, geboren uit de school der ervaring, uit de wording der geschiedenis, die evenals de organische natuur, waarvan zij per slot deel uitmaakt, de schoone gewoonte heeft, te zamen met een werkelijke maatschappelijke behoefte, ook de middelen tot haar bevrediging voort te brengen...’ ‘Men kan afbreken, maar het positieve, den opbouw, kan men niet dekreteeren. Slechts ervaring is in staat, nieuwe banen te openen, slechts leven, ongebreideld, bruisend leven, vindt duizend nieuwe vormen, improvisaties, ontvangt scheppende kracht, korrigeert zelf zijn fouten. Het openbare leven der staten met begrensde vrijheid is daarom zoo armzalig, zoo schematisch, zoo onvruchtbaar, omdat het, door de uitsluiting der demokratie, de levende wellen van allen geestelijken rijkdom en allen vooruitgang verzegelt.’Ga naar voetnoot1) Wij zien in deze kritiek van Rosa Luxemburg op het politieke systeem der bolschewiki een wonderlijk mengsel van waarheid en dwaling. Men kan haar ge- | |
[pagina 227]
| |
makkelijk door een tegenkritiek ontzenuwen. Men kan haar zelfs verwijten, van de denkwijze harer groote russische strijdmakkers een karikatuur te maken. (Hoe vol begrip en liefde heeft niet Lenin onder meer over de ‘improvisatie’ der kommunistische Zaterdagen geschreven. Met welk fijn besef van de scheppende krachten des levens zou Trotzky het later over de nieuwe vormen van het familieleven doen.) Men kan aantoonen, dat zij zelve tamelijk hulpeloos in de webbe eener geheel naturalistische, half darwinistische, half bergsoniaansche opvatting der socialistische revolutie spartelt, dat zij de rol van het verstand, het element der berekening, in de revolutie evenzeer onderschat als de bolschewisten haar overschatten, dat zij van de beteekenis van den geest en de geestelijke doorbraak in de groote kenteringen der geschiedenis zelfs geen flauw vermoeden heeft. Maar dit ééne moet men in haar kritiek zonder voorbehoud bewonderen: de sterke intuïtie, waarmee zij vasthoudt aan de noodzakelijkheid van de vrijheid, van de verbreeding en den uitbouw der demokratische instellingen, van een in het openbaar uitgevochten strijd der meeningen, en ten slotte van maatschappelijke kontrole, wil de revolutie haar opbouwend, herscheppend en scheppend werk kunnen volbrengen. Hoe zij zich voorstelde, dit alles met de diktatuur van het proletariaat, in casu van de bolschewistische partij te vereenigen, daarover bevat de brochure niets. Als laatste punt van Rosa Luxemburg's kritiek volgt dan haar aanval op de terreur. Dit gedeelte van haar brochure heeft zij niet uitgewerkt, integendeel slechts enkele punten aangege- | |
[pagina 228]
| |
ven. ‘Een geestelijke wedergeboorte der massa's is noodig. Niemand weet dit beter dan Lenin. Maar in de middelen: dekreten, diktatoriale macht der fabrieksopzichters, drakonische straffen, schrikbewind, vergist hij zich absoluut. De eenige weg tot die wedergeboorte is de school van het openbare leven zelf. Elk schrikbewind demoraliseert.’ En dan beschrijft zij, hoe, zoo de politieke vrijheid niet hersteld wordt, het geheele openbare leven allengs zal inslapen en een paar dozijn partijleiders, vol onuitputtelijke energie en bezield door grenzeloos idealisme, zullen dirigeeren en regeeren.Ga naar voetnoot1) Ook hier heeft zij de groote lijn der ontwikkeling vooruit gezien. Duidelijk, scherp, onomwonden de bolschewistische terreur verwerpen, - Rosa Luxemburg deed het in haar brochure niet. Terloops slechts noemt zij het doodschieten van gijzelaars een teeken van de verwildering van het openbare leven. Maar wèl komt haar weerzin tegen de terreur met volle duidelijkheid en klemmenden nadruk te voorschijn in de bekende passage in den aanvang van het Spartakus-program: ‘de proletarische revolutie heeft voor haar doeleinden de terreur niet noodig, zij haat en verafschuwt den menschenmoord.’ Deze fonkelende zinsnede, verzekert Paul Levi in zijn inleiding, was rechtstreeks tegen de terroristische methoden der bolschewiki gericht. Eén enkel zinnetje in een brief van Rosa Luxemburg aan Louise Kautsky verraadt, hoezeer zij onder de ruwheid en wreedheid dier methoden heeft geleden. De exekutie van 200 ‘klassevijanden’ te Mos- | |
[pagina 229]
| |
kou als zoenoffer kan zij niet verstuwen. De gedachte eraan maakt haar ziek.Ga naar voetnoot1) De schrijfster der ‘Brieven uit de gevangenis’ verafschuwde het bolschewistisch terrorisme. Het was àl te sterk in strijd met de mildheid van haar gemoed, de richting van haar gevoel naar universeele deernis.
In November 1917 treft Rosa Luxemburg een groot leed. Dr. Hans Diefenbach, de innig geliefde vriend, met wien zij ook van uit de cel in voortdurende briefwisseling stond, sterft een wreeden dood. De humane, opofferende arts, die de zinloosheid van den oorlog haatte, en voor wien geen vijanden, enkel hulpbehoevende menschen bestonden, wordt, terugkeerend uit een loopgraaf, waar hij, ofschoon zelf gewond, zich bij de verzorging van de gewonden verlaat had, door een granaat in stukken gescheurd. Den 10den November ontvangt Rosa de verpletterende tijding. Nog dienzelfden dag deelt zij Louise in twee regels de treurmare mee. Zelf vindt zij in zulke dingen kordaatheid altijd het barmhartigste, evenals bij een operatie. Eenige dagen later schrijft zij haar weer. ‘Het liefst zou ik nu met jou en HansGa naar voetnoot2) zijn, omdat het is of de atmosfeer van liefde, die door ons drieën om zijn persoon heen geweven was, hem op een of andere wijze doet voortleven. Steeds kom ik nog niet los uit een diepe verbazing, dat zoo iets mogelijk is.’ Zij kan haar verlies niet realiseeren. ‘Het is of een stem | |
[pagina 230]
| |
verstomd is middenin een woord, of een akkoord afbrak, dat in mij nog doorklinkt.’ Maar, al kan zij het verlies nog niet realiseeren, één ding voelt ze: ‘Men moet trotsch blijven en niets toonen. Maar we moeten ons nog meer aaneensluiten, opdat het ‘warmer worde’... Welk een smart schuilt in die paar woorden. Men voelt, hoe haar arme hart huivert van kou in de eenzaamheid. Kon ze haar hoofd nu maar tegen Louise's schouder begraven en...zwijgen. 24 November schrijft ze nog eens. Die brief maakt duidelijk, dat ze haar verlies nog steeds niet ten volle realiseert: Uit de rauwe, eenzame werkelijkheid, die zij niet aan kan, vlucht ze in den schoonen droom. ‘Ik durf aan dit eene niet denken’, schrijft ze, ‘immers, dan kan ik het niet dragen. Ik leef integendeel verder in den droom, dat hij leeft: ik zie hem levendig voor mij, ik praat met hem in gedachten over alles: in mij leeft hij voort.’ Ook aan Sonja schrijft zij dien zelf den dag, schrijft, ‘dat het haar zoo goed te moede is.’ ‘En dit ondanks het verdriet om Hans. Ik leef namelijk in een droomwereld, waarin hij in het geheel niet gestorven is. Voor mij leeft hij voort, dikwijls lach ik hem toe, als ik aan hem denk.’Ga naar voetnoot1) Maar de wreede werkelijkheid vernietigt de teere draden van droom en waan. De twee laatste brieven, die zij den vriend naar het front schreef, komen als ‘onbestelbaar’ terug. Ach, ook aan dit nuchterwreede bewijs, dat het enkelleven, waar haar vrouwenhart het warmst en innigst aan heeft gehangen, wegzonk uit de sfeer van het aardsche zijn, geeft zij | |
[pagina 231]
| |
zich niet gewonnen. ‘Ik kàn het nog steeds niet begrijpen’, schrijft zij. Op den duur heeft zij het wel moeten begrijpen. Maar er is in deze vlucht dier moedige, sterke vrouw voor het beleven der smart-werkelijkheid toch iets, dat ons angstig stemt. Immers wij weten het: enkel uit het ten volle peilen en door-leven van die werkelijkheid kan het hart waarlijk getroost worden. De kelk van den sterken troost fonkelt in de donkere diepte der smart. En dan: er is nòg een gedachte, die in ons opkomt en niet onderduiken wil. Wanneer Rosa Luxemburg voor het leed, dat haar persoonlijk trof, uit de werkelijkheid vlucht naar den droom, - zal zij dit dan ook niet doen voor het wereldleed, de oorlogskatastrofe en de ineenstorting van het socialisme? Is haar psychische kracht, na alles wat zij heeft doorgemaakt, nog groot genoeg, om die afschuwelijke werkelijkheid ten volle te realiseeren? Is het niet haast onmogelijk, dat zij het nog zal kunnen? In het licht van deze gedachte herlezen wij enkele van haar uitingen aan Sonja Liebknecht. ‘Ondanks al het gemeene en vreeselijke, dat elken dag geschiedt’, schrijft zij haar, ‘word ik steeds rustiger en vaster, zooals men ook aan een element, een sneeuwstorm, een overstrooming, een zonsverduistering, geen redelijke maatstaven kan aanleggen, maar ze beschouwen moet als het gegevene, als een voorwerp van het erkennen.’ Zeker herkennen wij ook in deze uiting Rosa Luxemburg's stoïcisme. Maar openbaart zich ook niet hier iets in van een vlucht voor de werkelijkheid? Het spreekt van zelf, dat niet rationeele krachten, wellicht ook kosmische faktoren, zich in | |
[pagina 232]
| |
den oorlog doorzetten: daarin heeft ze volkomen gelijk. Maar zij heeft ongelijk, wanneer zij den oorlog met een springvloed vergelijkt of een zonsverduistering. Immers, voor een deel is hij toch ook het werk van menschen, een gevolg en een uiting van menschelijke driften, menschelijke zelfzucht, menschelijke agressiviteit. Daarom zijn we verplicht, hem wel degelijk een zedelijke maatstaf aan te leggen, al berokkent ons juist dit de onduldbare pijn, die geen natuurramp ooit veroorzaakt. Hier volgt nog een uiting, die te denken geeft: ‘Ik heb het gevoel’, schrijft zij insgelijks aan Sonja, ‘dat deze geheele zedelijke modder, waardoor wij waden, dit gekkenhuis, waarin wij leven, opeens als van heden op morgen, als door een tooverstaf, òm kan slaan in zijn tegendeel, in ontzaglijke grootheid en heldhaftigheid, en zoo de oorlog nog langer duurt, hierin omslaan moèt.’ Zoo verwacht zij de revolutie, die al den smaad zal afwasschen van vier jaar verruwing, degradatie van menschen tot moordmachines, ontmenschelijking, socialistisch verraad. Zij, de revolutie, bezit den tooverstaf om dit alles te doen. Haar bazuingeschal wekt den echten moed, de echte bezieling, de echte kameraadschap, de echte offervaardigheid in het hart der onterfden. Dit deed immers de revolutie altijd, de heele geschiedenis door. Zij doet het heden in Rusland. Zij zal het morgen in Duitschland doen... Aan de komende revolutie houdt Rosa Luxemburg zich vast, in haar cel te Breslau, zooals Karl Liebknecht in de zijne, in het tuchthuis te Lucknow. Zij slapen niet veel in dat laatste jaar hunner gevangenschap... Beiden verteren zij zich in ongeduld. Bei- | |
[pagina 233]
| |
den worstelen zij, elk op hun wijze, met de russische vraagstukken. Beiden beseffen zij, hoe elken dag dat de duitsche omwenteling langer uitblijft, de gevaren voor de russische zich hooger ophoopen: gevaar voor haar socialistische kern, haar oriëntatie naar de toekomst, haar voortbestaan zelf. Voor Liebknecht is het meest onbegrijpelijke van alles: dat Lenin vrede sloot met het duitsche imperialisme, daaraan geheele provincies uitgeleverd heeft. Hij durft niet alles veroordeelen, maar reeds dat hij niet alles billijken kan, maakt dezen hartstochtelijken man soms wanhopig. Enkel nog een snelle revolutionaire ontwikkeling in Duitschland kan het revolutionaire Rusland redden. En in het gevoel van zijn machteloosheid, die ontwikkeling te bevorderen, loopt hij heen en weer in zijn cel als een gekooide leeuw. Zijn gemoed verhardt zich, zijn wezen verduistert. En intusschen schrijft Rosa Luxemburg in de hare aan haar brochure voor Paul Levi, waarin zij het laakt in de diktatuur, de vrijheid niet te vergrooten en gijzelaars te vermoorden...
En de oorlog duurt voort... eindeloos voort. Wat weten zij, in hun afzondering, van de werkingen der russische revolutie in Frankrijk, van de kollektieve dienstweigeringen in den zomer van 1917 in de Champagne, van den algemeen verbreiden geest van opstandigheid, die er leefde aan het front? Wat weten zij van de werkingen, die Trotzky's oproep te Brest-Litowsk aan de volksmassa's van alle landen, om hun lot in eigen handen te nemen, op de duitsche arbeiders en soldaten heeft gehad? Wat van | |
[pagina 234]
| |
den gloed van verzet, die in de diepte voortgloeit, nadat de eerste groote stakingen der munitie-arbeiders in Januari '18 werden onderdrukt? Wat van de stemming op de duitsche vloot, waar een kleine kern van revolutionair-gezinden doelbewust werkt aan het ondermijnen der discipline?... De oorlog duurt voort... Hij lijkt soms, eeuwig te zullen duren... |
|