Rosa Luxemburg
(1935)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend
[pagina 119]
| |
IV. De russische revolutieHET jaar 1905 komt: het stormjaar. Het schijnt, als zullen de stoutste verwachtingen vervuld worden, die de japansch-russische oorlog onder de revolutionaire marxisten wekte. De 22ste Januari 1905, met zijn aangrijpende verstrengeling van geraffineerde wreedheid bij de heerschers, politieke naiveteit en samenhoorigheid bij de massa, zal blijken van niet minder belang te zijn in de geschiedenis der Europeesche menschheid dan de 14de Juli 1789. Een afgrond valt dien dag tusschen den tsaar en zijn volk. In dat volk komt het verlangen naar verlossing, naar een den mensch waardig leven niet meer tot rust. Ook achterlijke groepen van werkers, doodgewaande zielen, komen in aktie: ook in de harten der lijdzaamsten rumoert een begin van verzet. Het poolsche proletariaat, bewuster en geschoolder dan het russische, neemt telkens de leiding van grootsche opstandige bewegingen. Rosa Luxemburg's strijdmakkers dringen er vanuit Polen bij haar op aan, dat zij naar Warschau zal komen. Leo Jogisches is er al. De velden zijn wit om te oogsten, maar het ontbreekt aan menschen, die leiding kunnen geven. Steeds dringender komt de roep tot haar. Haar bloed, haar hart, haar geest, haar diepste verlangen, alles antwoordt ja... De Berlijnsche vrienden probeeren haar terug te houden. Zij durven tegen haar niet spreken van het gevaar: zij spreken van haar verantwoordelijkheid ook voor de duitsche beweging. Maar in hun hart begrijpen ze, dat zij niet anders kàn.
Een donkere, kille winteravond, tusschen Kerstmis en Nieuwjaar. Op een der perrons van het station | |
[pagina 120]
| |
Friedrichstrasse te Berlijn staat een groepje menschen dicht bijeen te wachten op den nachttrein naar het Noord-Oosten. Haar vrienden doen Rosa Luxemburg uitgeleide. Zal zij haar doel, Warschau, kunnen bereiken? Uit Rusland komen in die laatste Decemberdagen de tegenstrijdigste berichten. De gewapende opstand, die in de Kerstdagen te Moskou uitbrak, schijnt terneer geworpen te zijn. De spoorwegstaking, die hem had moeten ondersteunen, is, zeggen de geruchten, in het eigenlijke Rusland mislukt. In Polen echter moet geen trein loopen, behalve dan enkele militaire treinen. Zal de reizigster haar doel bereiken? En zoo zij het bereikt, wat zal zij er vinden, de overwinning of de nederlaag? Het komt niet bij Rosa Luxemburg op daarnaar te vragen. Met een onvervaard hart gaat zij den strijd tegemoet: zij hunkert hem te beleven, het heerlijke mee te beleven van een groote, elementaire en toch geordende volksbeweging. Zij gaat het gevaar tegemoet en ook dit verheugt haar, immers zij heeft het gevaar lief. Haar pas staat op den naam van een zekere Lena Matschke. Zal men haar niet herkennen en aan de grens terugsturen? Dit is het eenige, waarvoor zij vreest. De trein stoomt binnen: nu moet men zich goed houden. Het groepje vrienden dringt dichter opeen voor het afscheid: in een groote opwelling van hartelijkheid bedenkt elk hunner nog iets liefs om de vertrekkende aan te doen. ‘Granny’, Kautsky's oude moeder, de schrijfster van menige door Rosa verslonden roman voor de sociaaldemokratische pers (zij is | |
[pagina 121]
| |
dol opfeuilletons, volgt er soms vier, vijf tegelijk) slaat haar de mooie donkerblauwe cape om, die zij zoo dikwijls bewonderde. Kautsky hangt haar, ondanks haar tegenstribbelen, zijn eigen warme reisdeken over den arm. Louise maakt snel haar armbandhorloge los, snel gespt zij het om de tengere pols der vriendin, die zich lachend beklaagd had, dat zij naar de revolutie moest reizen, zonder goed te weten hoe laat het was. Zoo doen de Kautsky's hun liefste vriendin uitgeleide. Wanneer de trein zachtjes weggepuft is in de duisternis, keeren zij met bekommerde harten naar Friedenau terug. Elk hunner denkt: zullen wij haar weerzien? Elk hunner voelt: zoo rijk begaafd, zoo vol bekoring als zij, is geen tweede mensch op aarde. De vroolijkheid van het vroolijkste kind, de teerhartigheid van de teerste vrouw, de ernst en de denkkracht van den ernstigsten man zijn in haar vereenigd. Zangvogel is zij en adelaar, vleiend poesje en vertoornde leeuwin... Terugkeerend in hun woning, voelen zij zich zeer verarmd. Zij weten: een glans verdoft in de dagen, hun muziek verschraalt, nu zij het geliefde wezen moeten missen, waar het leven in opwelt als in een onuitputtelijk-rijke bron. Intusschen laat dat wezen zich door den ratelenden trein al verder naar het Oosten voeren, den nacht en het groote onbekende in... Een vlam van vreugde brandt in haar hart. Maar dat hart is nog innig verbonden aan hen, die het achterliet. Van het station Illowo in Oost-Pruisen af, waar zij een paar uur moet wachten op een anderen trein, schrijft zij hun, ondanks haar vermoeidheid na den doorwaakten nacht, een zoo joyeus-overmoedige | |
[pagina 122]
| |
briefkaart, dat het lijkt als reist zij de heerlijkste toekomst tegemoet. Twee dagen later, op den laatsten dag van het jaar, kan zij hun haar behouden aankomst te Warschau melden, als eenige passagier van een door militairen bemanden trein. ‘De stad is als uitgestorven. Overal soldaten. Met het werk gaat het goed. Morgen begin ik.’Ga naar voetnoot1) Het werk, dat is de mondelinge en schriftelijke propaganda en agitatie, die nog steeds of weer opnieuw illegaal moet worden gevoerd. Het eerste wat Rosa Luxemburg, naar haar brieven te oordeelen, deed, was: betrouwbare informaties inwinnen over den stand der beweging in Centraal-Rusland. Polen, van hoeveel belang ook door zijn talrijk, saamgetrokken en geschoold industrieproletariaat, is toch maar een buitenpost, evenals de andere randstaten. Het blijkt haar, dat op het oogenblik in Moskou en Petersburg een ebgetij is ingetreden. De alrussische spoorwegstaking is totaal mislukt: te Petersburg hebben de spoorwegwerkers zelfs geen poging gedaan om het besluit der vakcentrale uit te voeren. Overal is de stemming weifelend en onvast. Oorzaak: de rol der staking als politieke faktor is uitgespeeld. Straatgevechten zullen de beslissing brengen, maar de situatie moet nog worden voorbereid. Op het oogenblik moet men afwachten en aan de massa's de redenen duidelijk maken, waardoor de laatste staking mislukte. Zoo beoordeelen de bolsjewiki de situatie. Rosa sluit zich bij hun oordeel in hoofdzaak aan. Dit beteekent echter allerminst, dat zij geen kritiek op hun leiding zou hebben. In het tweede deel van haar brief | |
[pagina 123]
| |
komt die kritiek rijkelijk tot uiting. ‘De organisaties groeien goed, maar alles is nog in een toestand van wording, en het ergste is de chaos te Petersburg. Te Moskou staat het beter, de barrikadengevechten hebben daar een nieuw uitgangspunt gevormd. Maar van algemeene leiding is geen sprake: lokale gezichtspunten overheerschen tot in het belachelijke toe.’ Telkens zal zij zich, soms in zeer krasse termen, uitlaten over de verwarring in de geesten en het gebrek aan werkelijke politieke leiding, die in de hoofdstad aan den dag komen. Zelve geniet zij de opwinding en spanning, die de illegale arbeid in een groot revolutionair centrum als Warschau meebrengt. ‘Liefste, hier is alles best’, schrijft zij op een der eerste dagen na haar aankomst aan Louise Kautsky. ‘Elken dag worden een paar menschen door de soldaten doodgeschoten en talrijke arrestaties gedaan. Verder is het heusch heel plezierig.’ Dit is humor van een andere soort dan die haar vrienden in Friedenau van haar gewend waren, een weinig geforceerd van toon. Maar echt is de voldoening, waarmee zij schrijft, dat het haar en haar vrienden lukt om, ondanks den staat van beleg, elken dag de krant uit te krijgen. ‘Met de revolver in de hand dwingt men burgerlijke drukkerijen het zetsel gereed te maken.’ Het blad van haar organisatie is de eenige sociaaldemokratische krant, die op het oogenblik in heel Rusland verschijnt. De lezer vraagt zich af, of het niet bedenkelijk is, dat wat te Warschau nog kan, nergens anders in het rijk meer mogelijk schijnt. Haar eigen stemming echter blijft optimistisch: dat wat in de Kerstdagen te Moskou plaats vond, kan eerder een overwinning dan een nederlaag genoemd worden. Men heeft ge- | |
[pagina 124]
| |
merkt: op de infanterie valt niet meer te rekenen: enkel de artillerie en de kavallerie zijn nog tot oorlog voeren in staat. ‘De burgerij, die veel zwaarder verliezen heeft geleden dan de revolutionairen, is woedend: het geld voor de bewapening stroomt toe.’ Zoovele verwachtingen, zoovele illusies, gelijk spoedig blijken zal. - Over den gang van zaken in Petersburg schrijft zij verontwaardigd. De mensjewistische Iskra-menschen hebben de overwinning behaald over Lenin en zijn aanhangers. Ze hebben besloten om, ondanks staat van beleg en indirekt kiesrecht, deel te nemen aan de verkiezingen voor de Doema, maar met de bedoeling, om in de provincie de macht in handen te nemen. Wat een onzin! Had zij maar naar Petersburg kunnen gaan om roet in de mensjewistische pap te gooien! Natuurlijk zal er in de praktijk van dat dwaze plan niets komen. In Polen besloot men, de verkiezingen te boykotten. In dat begin van het jaar 1906 twijfelen Rosa en haar vrienden geen oogenblik, of een nieuwe revolutionaire vloedgolf, krachtiger nog dan de vorige, is in aantocht. Hebben niet de vurigste strijders van alle tijden zich zoo vergist? Was het niet onvermijdelijk, dat zij het deden? Was hun altijd gespannen strijdwil zelf niet oorzaak, dat het Lang duurde, eer zij erkennen konden: ‘het getij ebt terug, en niemand kan zeggen, hoe ver het terug zal ebben. Evenmin, wanneer de vloed weer opkomen zal.’ Voorloopig blijft zij overtuigd, dat de revolutie zich in stijgende lijn beweegt. De episode van een huiszoeking op de drukkerij, die dientengevolge wordt verzegeld, neemt zij niet tragisch op, triomfantelijk meldt zij, dat het bijna onmiddellijk gelukt | |
[pagina 125]
| |
is, een nieuwe drukkerij te enteren, zoodat de krant weer uitkomen kan. Met jagende polsen schrijft de redaktrice snel het herdenkingsartikel voor de gevallenen van 22 Januari 1905. Het lijkt haast onbegrijpelijk, dat zij nog geen jaar geleden vielen, zóó veel is er in dien tijd gebeurd. En nog veel onbegrijpelijker, dat zij zelve pas sedert drie weken in den revolutionairen maalstroom werd opgenomen... Wel is waar valt de schaduw der kontra-revolutie groot en dreigend over de dagen. ‘Het leven’, schrijft zij aan de Berlijnsche vrienden, ‘is een erg onzekere zaak geworden. Telkens hoort men van nieuwe arrestaties. Wie nu gevangen genomen wordt, loopt alle kans doodgeschoten te worden’ (schrijft zij dit opzettelijk zoo rauw naar Friedenau, als een voorbereiding, zoo haar zelf iets overkwam?). ‘Maar het werk blijft doorgaan. Nog steeds worden vlugschriften geschreven, vergaderingen belegd, en de krant verschijnt haast dagelijks. In Petersburg is het in de partij een ware chaos: men is er zeer gedeprimeerd. Maar dat zal wel overgaan, zoodra de vloed van een nieuw gebeuren opkomt. De opene wonde der revolutie is de werkloosheid. Echter, ook zij biedt de massa's gelegenheid, hun prachtige solidariteit en stil heroïsme om te zetten in daden. Velen van hen, die werken, geven een dag loon per week voor de werklooze kameraden. Of wel, men besluit, dat allen vier dagen per week zullen werken om ontslagen te verhinderen. Al deze dingen maken de arbeiders onder elkaar in orde: de partij hoort het slechts terloops. De gevoelens van solidariteit en van eenheid met de russische arbeiders zijn zoo sterk, dat men er verbaasd over staat, al heeft men meegewerkt ze zoo te maken. | |
[pagina 126]
| |
Overal hebben zich, door de arbeiders gekozen, fabriekskomitees gevormd, die over de arbeidsvoorwaarden, het aannemen en het ontslaan van arbeiders en dergelijke dingen beslissen. De ondernemer is niet meer onbeperkt baas in eigen huis. En al blijven op het oogenblik groote worstelingen achterwege, dat zegt niets. De strijd is in de diepte gegaan: zijn uitkomsten zijn: de enormeverscherping der verhoudingen en de groei van het klassebewustzijn. Ook blijven de organisaties groeien: inLodz alleen zijn nu 6000 sociaaldemokratisch georganiseerde textielarbeiders. Maar in het buitenland bemerkt men van dit alles niets.’ Door haar brieven trilt, al zijn ze wat haastig en al is hun toon doorgaans zakelijk, een ondertoon van diepe bevrediging. Met ziel en zinnen, met verstand en gemoed beleeft Rosa Luxemburg het geluk, dat zij altijd vertrouwd heeft te zullen beleven: de massa's in een groote opstandigheid mensch te zien worden, en aan die menschwording mee te werken. Zien, hoe de kollektieve vrijheidswil omhoog stuwt in golven van vrije, scheppende werkzaamheid. Zoekend, werkend, strijdend heeft zij geen dwaallicht gevolgd, maar het groote licht van de bevrijding der menschheid. En al weet ze diep van binnen, met verstand en gemoed, dat deze exaltatie van het vrijheidsverlangen bij hen, die eeuwenlang knechten waren, niet kan duren, dat deze volheid van leven in verschraling terugzinken zal: het geluk, dat hieruit voortkomt, zal niet vergaan, maar sterk maken om de inzinking te overwinnen. Alle ervaringen, die zij verzamelt op den gloeienden, trillenden bodem van het russische rijk, waar revolutionaire schokken de sociale aardlagen nu door en over elkaar heen wierpen, zij zal ze | |
[pagina 127]
| |
schiften en verwerken en, terug in Duitschland, dienstbaar maken aan den strijd van het westersch proletariaat. Begin Maart, juist wanneer zij op het punt staat, voor korten tijd naar Berlijn terug te keeren, wordt Rosa Luxemburg gearresteerd en naar de gevangenis in het raadhuis overgebracht. Daar zit zij korten tijd in een bout gezelschap van vrouwelijke ‘politieke’ en ‘gewone’ misdadigsters, prostituées en zelfs krankzinnigen, die in hun woeste buien den anderen het leven ondragelijk maken. Met hun dertienen zijn de vrouwen opgesloten in een éénpersoonscel: zij slapen, voor zoover van slapen sprake is, op den vloer, als haringen tegen elkaar aangedrukt. ‘Maar’, voegt Rosa met haar gewoon dapper optimisme aan deze mededeeling toe, om de vrienden in Friedenau gerust te stellen, ‘in vergelijking met vroeger zijn dit paradijsachtige toestanden: toen zat of liever stond men met zijn zestigen in zulk een éénpersoonscel.’ Haar stemming, schrijft ze verder, is even uitstekend als altijd, men heeft nog niet ontdekt wie zij is, maar men gelooft haar niet en dat is een slecht teeken. ‘De zaak lijkt tamelijk ernstig, maar wij leven in bewogen tijden, waarin alles wat bestaat, waard is te gronde te gaan.’ ‘Zoolang ik leefde’ (dat wil zeggen: zoolang zij vrij was), voegt zij er met begrijpelijke zelfvoldoening aan toe, ‘ging de zaak uitstekend, ondanks druk en vervolgingen.’ Polen was de eenige oase in geheel Rusland: de organisatie van de obstruktie tegen de Doema-verkiezingen zal voor geheel Rusland een voorbeeld zijn. Lichamelijk gaat het haar goed: weldra zal ze naar een andere gevangenis worden overgebracht. | |
[pagina 128]
| |
Die andere gevangenis, dat is de beruchte citadel van Warschau. In haar kazematten hebben talrijke revolutionairen soms maanden, soms jaren lang op hun vonnis gewacht, dat voor niet weinigen hunner luidde: de dood door den strop. Dan deden zij in de grauwe ochtendschemering hun laatsten gang naar de binnenplaats, waar de galg was opgericht, en stierven als helden. Voor Rosa beteekent haar overbrenging naar de citadel, ondanks alle gruwelijke associaties, die ermee verbonden zijn, een verademing. Weliswaar is het ook hier van 's ochtends vier uur tot diep in den nacht vaak een helsch spektakel. Ook hier worden de zenuwen gemarteld door het razen en tieren van de nietpolitieke gevangenen en het gekrijsch van hysterische joodsche vrouwen: in het raadhuis is zij, schrijft zij, met succes als ‘dompteuse de folles’ opgetreden. Maar zij heeft tenminste weer de mogelijkheid, om 's avonds en 's nachts een paar uur te werken. In dezen, natuurlijk buiten de censuur om geschreven, brief, waarin zij haar vrienden dit alles meedeelt, vraagt zij Louise haar woninghuur te betalen. Zij kan er zich zoo op verheugen, weer in haar ‘roode’ en haar ‘groene’ kamer te zitten... Wanneer Rosa Luxemburg een paar keer aan haar vrienden schreef, dat haar zaak ‘tamelijk ernstig’ was, dan konden zij begrijpen, wat dit beteekende. Zoodra men had uitgevonden wie zij was, - misschien wist men dit al bij haar arrestatie en hield zich opzettelijk eerst van den domme, - liep zij gevaar, na een schijnproces geëxekuteerd te worden. Ze heeft dit natuurlijk zeer goed geweten en den dood onder de oogen gezien. Eens geloofde ze, dat haar laatste | |
[pagina 129]
| |
uur geslagen had: ze werd geblinddoekt uit haar cel geleid, zonder dat men haar zeide waarheen. ‘En wat voelde je toen?’ vroegen de vrienden, aan wie zij dit vertelde. ‘Ik schaamde mij, omdat ik voelde, dat ik bleek werd’, was haar antwoord. Maar moge Rosa Luxemburg even verbleekt zijn bij de gedachte, vlak voor den dood te staan, nooit heeft haar zwakke vleesch haar ontembaren geest verraden. Dat haar gezondheid zeer leed onder de ontzettende toestanden in de gevangenis, spreekt vanzelf. Haar broer, die haar in de citadel bezocht, kon, toen hij haar zag, zijn tranen niet bedwingen. Zij had juist een voedselstaking van een week doorgemaakt en was zoo zwak, dat zij zich aan de staven van de ijzeren kooi, waarin de gevangenen bij het bezoek opgesloten werden, moest vastklemmen, om niet te vallen. Maar aan de vrienden Kautsky schreef ze luchthartig: ‘Ik zal jullie geweldig veel van mijn reisindrukken vertellen, zoodra we weer samen zijn en we zullen ons een bochel lachen, vooral de jongens. Verder verheug ik mij in de onbehoorlijkheden, die ik dagelijks van hier uit naar buiten zend en dan na een of twee dagen geregeld weer zwart op wit terug krijg.’ Ook over de kans op haar invrijheidstelling blijft zij zich optimistisch uiten. ‘Volgens mijn vrienden staat de zaak tamelijk goed: ze hopen, dat ik weldra weer bij jullie zal zijn.’ In heftige bewoordingen uit zij haar misnoegen over haar familie, omdat die zooveel spektakel heeft gemaakt. ‘Een mensch, die “zit”, wordt helaas niet slechts door de regeering, maar ook door eigen vrienden direkt als een onmondig wezen behandeld, zonder dat men met zijn neigingen reke- | |
[pagina 130]
| |
ning houdt.’ Met nadruk verzoekt zij Kautsky, zorg te dragen, dat men zich niet tot von Bülow zal wenden - in geen geval wil zij hem iets te danken hebben: zij zou dan later in haar propaganda niet meer vrij-uit tegen de regeering kunnen spreken. Een tweede verzoek, wat zij tot Kautsky richt, - zij zal er nog een paar keer op terug komen, - is, of hij wil uitvisschen hoe het staat met de vervolging, die kort voor haar vertrek uit Duitschland tegen haar aanhangig was gemaakt. ‘Waar het op uit zal loopen, kan mij geen steek schelen, maar wat ik weten wil is, of ik, zoodra ik mijn neus in de koninklijke pruisische vrijheid binnen steek, bij gezegde neus, die in mijn geval altijd al het andere vooruit is, genomen en tot straf voor mijn eskapade in de doos gestopt zal worden.’ Zoo ze er niet op rekenen kan, dat ze in Duitschland althans eenigen tijd met rust gelaten zal worden, heeft het geen zin om terug te keeren. Inderdaad: ze wil terug, niet om het zich in haar ‘groene’ en haar ‘roode’ kamer behagelijk te maken, maar om de lessen der russische revolutie tot het geestelijk bezit te maken van het duitsche socialistische proletariaat.
Begin Juli werd Rosa Luxemburg in vrijheid gesteld. Zij had haar bevrijding te danken aan de ‘klinkende’ argumenten, waarmee het duitsche partijbestuur de gevangenis-autoriteiten bewerkte. Het duurde echter nog een maand, eer zij toestemming kreeg om Warschau te verlaten. In dien voor haar toch al zwaren tijd, met zijn eindeloos geloop naar alle mogelijke bureaux, om haar pas in orde te krijgen, enz. wordt ze opgeschrikt door | |
[pagina 131]
| |
het bericht, dat Louise Kautsky na een ongelukkigen val van haar fiets thuis ligt met een gekompliceerde beenbreuk. In de wijze, waarop zij onmiddellijk reageert, voelt men de oude hartelijkheid onverminderd doorstralen. Het liefst zou ze direkt overkomen, om de zieke te verzorgen, maar dat is onmogelijk: ze moet naar het noorden. Voor het eerst maakt ze er een toespeling op, dat dit half jaar niet spoorloos aan haar is voorbijgegaan: ‘mijn haar is erg vergrijsd’, schrijft ze. Maar haar brieven loopen over van werklust en strijdwil. Zoodra ze een veilig dak boven haar hoofd zal hebben, hoopt ze te werken ‘dat het kraakt’ en in de eerste plaats de Neue Zeit met kopie te overstroomen. Wel geeft ze toe, dat na de betrekkelijke stilte en rust van de gevangenis, al dat geloop om haar papieren in orde te krijgen, haar zwaar valt. Maar gelukkig komt tenslotte alles in orde: in de eerste dagen van Augustus kan ze gaan. Met een kort oponthoud te Petersburg, reist ze direkt door naar Kuokkala in Finland, een plaatsje, dat slechts op één uur sporen van de russische hoofdstad ligt. Volgens haar belofte brengt ze onmiddellijk uitvoerig relaas van haar ervaringen uit aan de vrienden te Friedenau. Over den toestand in de russische sociaaldemokratie is zij meer dan verontwaardigd. ‘De algemeene indruk van onbenulligheid en desorganisatie, vooral echter de verwarring in de begrippen, in de taktiek hebben mij in hooge mate gedegouteerd. Bij God, de revolutie is groot en sterk, zoo de sociaaldemokratie haar niet kapot zal maken.’ Te Kuokkala begint zij meteen om, zooals zij zich had voorgesteld, de ervaringen te ordenen, waarmee de russische omwenteling haar inzicht in de revolu- | |
[pagina 132]
| |
tionaire ontwikkeling heeft verrijkt. Steeds duidelijker wordt het haar, dat het russische proletariaat den weg ontdekt heeft, dien de arbeidersklasse van alle landen in haar strijd zal hebben te gaan. Ook gebruikt zij haar vrijheid om zich op de hoogte te stellen van den stand van zaken in de duitsche partij, wat dubbel noodig is, omdat de politieke staking als een der punten van behandeling op de agenda van het aanstaande kongres geplaatst is. Het is duidelijk, dat Rosa, nu zij niet langer in Polen kan werken, met haar gedachten weer bij de duitsche beweging is. Althans in den zelfden brief aan de Kautsky's, waarin zij verslag uitbrengt over de russische aangelegenheden, schrijft ze, dat ze het liefst direkt van Warschau uit weer naar Berlijn zou zijn teruggekeerd. Maar ze kan niet terug, zoolang ze niet weet, hoe het met die vermaledijde vervolging staat. Het maakt haar tureluurs, dat niemand er achter schijnt te kunnen komen, of ze ja dan neen, zoodra ze de grens over is, zal worden gearresteerd. ‘Ik krijg lust er eenvoudig op uit te trekken’. Vol ongeduld kijkt ze uit naar antwoord. Sedert half April heeft ze niets van haar vrienden gehoord. Welk een vreugde, als er eindelijk een brief komt, al wordt die vreugde getemperd door de berichten over Louise, wier been nog altijd niet in orde is. Tusschen Kuokkala en Friedenau loopt de korrespondentie geregeld. Rosa leeft alweer half in Duitschland. Zij laat zich de partijpers en de Neue Zeit sturen om heelemaal op de hoogte te komen van de diskussies over de massa-staking. Soms krijgt ze ineens razenden zin, terug te keeren naar Warschau, ‘waar het voortdurend levensgevaarlijk moet zijn, wat mij | |
[pagina 133]
| |
natuurlijk de kriebel geeft om er direkt heen te gaan.’ Intusschen schijnt ze toch in te zien, dat dit onverantwoordelijk zou zijn. En het kongres van Mannheim vindt haar op haar post, vergrijsd en vermagerd, maar geestelijk opgewekt, monter en strijdlustig als gewoonlijk, en ook met diezelfde onbeschrijfelijke bekoring in houding, manieren en stem, de vrucht van de harmonische verbinding in haar tusschen natuurlijke spontaniteit en trotsche zelfbeslotenheid. Niets is in haar van gewichtigheid, van zich laten voorstaan op wat ze deed. Ze vindt het immers zelf heel gewoon en verwacht, dat anderen het even gewoon zullen vinden. Maar de atmosfeer van doffe verveling, die de duitsche partijkongressen nu eenmaal omhangt, zal voor haar ditmaal wel extra zwaar te verdragen geweest zijn. En nog zwaarder het gemis aan werkelijk meeleven met de worsteling van het russische proletariaat, dat uit de debatten blijkt. Dan voelt ze, dat ze moe is. En in haar vermoeidheid verlangt ze naar... Mozart! Na het kongres gunde Rosa Luxemburg zich eindelijk een weinig rust. Samen met Louise Kautsky ging ze naar het Gardameer: beiden hoopten zij, in het Zuiden op hun verhaal te komen. Lang kan ze niet blijven: het werk roept haar terug. Wel valt het scheiden haar zwaar van dit aardsche paradijs, waar in December de rozen, de myrten, de kamperfoelie en de laurieren aan het meer nog weelderig bloeien en op de berghellingen de trotsche cypressen kaarsrecht omhoog rijzen tusschen het fijne grijsgroen der olijven. In den trein, die haar over de Brenner wegvoert van de landen der zon, krabbelt ze een briefje vol | |
[pagina 134]
| |
heimwee aan de achtergeblevene vriendin. Het is, of elke stoot vooruit, elke schok, telkens wanneer een bocht van de rails in noordelijke richting gaat, haar door het hart snijdt. ‘Blijf zoolang je kunt, Loeloe’, schrijft ze. ‘Blijf, je hebt daar zon, rust en vrijheid, de mooiste dingen, die het leven schenkt (behalve zon, storm en vrijheid), neem ze in je op, zooveel je kunt.’ Voor Louise de rust, voor haar zelve de storm. O, hij wacht al op haar. Ergens, aan de horizonnen van het gebeuren toeft hij, een tenauwernood zichtbaar stipje, ondanks zijn kleinheid geladen met de onbegrensde destruktieve energie, die heel een menschelijken beschavingsvorm zal vernietigen. De storm nadert! Ook haar, die altijd, dag en nacht, werkend en strijdend, naar hem uitziet, zal hij opnemen in zijn wervelingen en een korten tijd ademloos meevoeren tusschen hoop en vrees. Dan zal hij haar beuken en slaan, haar hijgend, bloedend neersmakken en in zijn ruwe greep verbrijzelen... Maar eer haar lot zich aldus voltrekken zal, krijgt zij nog een spanne tijds om normaal, volgens haar aard, te leven, een spanne van zeven jaar. Die jaren worden haar nog geschonken. Hun inhoud zal zij genieten met alle vezels van geest en gemoed. De volheid genieten van een naar alle kanten uitstralend leven, van intensen en vaak gezegenden, geestelijken arbeid en zielvolle verpoozing, van de vervoeringen van den strijd en de warme vertrouwdheid der kameraadschap, de rust-gevende vriendschap en de innigste samenstemming in een verhouding, boven alle vriendschap uitgaande. Genieten zal zij de gezelligheid van het eigen thuis en het zwerven door vreemde landen: de genottelijke belevingen van het natuurge- | |
[pagina 135]
| |
beuren en de opveeringen tot puur geluk door poëzie en muziek. - Dit alles zal voor haar, van haar zijn, gedurende deze zeven jaar. Natuurlijk zullen hun dagen ook met de donkere wolken van leed en pijn overschaduwd worden. Zij zal bittere teleurstellingen moeten verwerken, vriendschapsbanden moeten verbreken, van de illusie, dat de tijden rijp waren, afstand moeten doen. Maar dit alles zal niet boven de kracht gaan van haar dappere hart. En het verschiet zal zich telkens weer ontsluiten. |
|