Rosa Luxemburg
(1935)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend
[pagina 22]
| |
II. Jeugd en groeiMET ZEVENTIEN jaar stond Rosa Luxemburg, lichamelijk nog half een kind, maar geestelijk reeds bijna een vrouw, voor de vraag ‘wat nu verder?’ Dat dit ‘verder’ allereerst voortgezette studie beteekende, sprak vanzelf. Maar studeeren aan een russische universiteit was voor haar uitgesloten, zoowel wegens haar joodsche afkomst als haar politieke overtuiging. Zij besloot naar het buitenland te gaan, en wel naar het vrije, demokratische Zwitserland. In verschillende zwitsersche universiteiten waren toen kleine kolonies russische studenten van beide seksen gevestigd, die de verstikkende atmosfeer van het tsarenrijk waren ontvlucht. Maar alleen te Zürich en te Bern werden mannelijke en vrouwelijke studenten op denzelfden voet behandeld. Dus: naar Zürich. Toen de autoriteiten weigerden aan de zeventienjarige een buitenlandsch paspoort te geven, ging zij met behulp van een landgenoot, de jonge socialistische agitator Martien Koeptsjak, illegaal over de grens. Wat zouden wij graag uit brieven of verhalen van wie Rosa Luxemburg als jonge studente gekend hebben, ons een voorstelling willen maken van haar persoon in die eerste jaren van haar verblijf te Zürich. Vroegrijp, en tevens onrijp, zal ze geweest zijn, - vol nog onvereffende tegenstellingen: uitgelaten vroolijk en toch in den grond héél ernstig; overmoedig kritisch, en tevens heerlijk-enthousiast; uiterst leergierig, maar alle kennis en wetenschap, die zij met ware wellust opslorpte, beschouwend als voorbereiding tot de daad. Aantrekkelijk zullen velen haar zeker gevonden hebben, de groote bekoring van haar rijke natuur zullen zij volop hebben ondergaan, al zal, verbeeld ik | |
[pagina 23]
| |
mij, haar aantrekkelijkheid toegenomen zijn met de jaren, naar mate het leven den vurigen blik van haar glanzende bruine oogen nog verdiepte en den overmoed van haar trotschen, vroolijken en onbekommerden glimlach een weinig temperde. Anderen zullen haar, vrees ik, een onuitstaanbare kat gevonden hebben, verschrikkelijk bij de hand, spotlustig, en in hooge mate zelfverzekerd. Maar de besten zullen dit niet geweest zijn, noch degenen, die dieper zien dan de oppervlakte. Hoe zal zij genoten hebben van de kaden aan het meer, van de beboschte bergen, die de stad in een krans omsluiten, van het gezicht op de sneeuwbergen, waar het verlangen naar uitvliegt, van de zonsondergangen, die het meer maken als vloeibaar goud. Maar het meeste van alles zal zij toch genoten hebben van de vrijheid. Te Zürich vond Rosa aan de universiteit een groot aantal landgenooten, zoowel Russen als Polen. Ook van deze laatsten noemden velen zich socialist, hun socialisme was echter sterk nationalistisch getint. Tusschen hen en Rosa moest het al spoedig komen tot heftige konflikten. Hartstochtelijke diskussies werden gevoerd, argumenten over en weer uiteengerafeld. Tenslotte bleef ieder bij zijn eigen meening, zooals doorgaans. Maar het samenleven der russische studenten aan de vreemde universiteiten was niet alleen politieke diskussie. Het was ook kameraadschap, warm, eenvoudig, spontaan, tusschen jonge idealisten, die in de wetenschap vooral den weg zochten om hun volk te dienen. Vrij en ongedwongen was de omgang tusschen de geslachten, van een onkonventionaliteit, die | |
[pagina 24]
| |
aan de konventioneele Zwitsers telkens aanstoot gaf. Maar een gevoel van roeping, een bewustzijn van saamhoorigheid tusschen hen die, hetzij man of vrouw, zich voorbereidden tot een zware sociale taak, maakte, dat die omgang altijd zuiver bleef. De fijne trillingen eener veredelde erotiek trilden in de vriendschappen tusschen de studenten van verschillende sekse mee en mengden daarin een subtiele bekoring. De armoe, die in dit milieu schering en inslag was, had niets sinisters; integendeel droeg zij een vriendelijk, bijna franciskaansch gezicht. Wie iets had of kreeg, deelde met zijn kameraden. De meer-bemiddelden, - en ook hún middelen waren meestal zeer bescheiden -, vonden het vanzelfsprekend hun arme makkers te helpen. En deze namen die hulp eenvoudigweg aan. Men vormde zoogenaamde artèls, en bestreed alle uitgaven uit een gemeenschappelijke kas. In dit milieu leerde Rosa, voor zoover dit nog noodig was, het deelen met kameraden die minder hadden dan zij, als vanzelfsprekend beschouwen. En eveneens het aannemen van hen, die meer hadden. Aan beide wijzen van handelen bleef zij heel haar verder leven trouw. Van Rosa's eersten studietijd weten we alleen, dat zij aanvankelijk natuurkunde wilde studeeren, maar al spoedig overging tot de studie van de rechten en de ekonomie. Allicht beteekende die verandering van studieveld een offer. Immers, het rijk der natuur trok haar boven alles aan; een grondig en veelzijdig inzicht daarin te krijgen moest haar heerlijk voorkomen. Zij heeft zich voor wat zij opgaf schadeloos gesteld door, zoo vaak zij kon, vooral in tijden van gedwongen politieke non-aktiviteit, dat is in de ge- | |
[pagina 25]
| |
vangenis, zoowel het leven der aarde zelve, als dat van de planten en dieren op haar, zoo grondig te bestudeeren, als dit voor een leek mogelijk is. Rosa Luxemburg had een uitstekend studiehoofd. Zij nam iedere stof gemakkelijk in zich op en schepte behagen zoowel in de kennis der bijzonderheden, als in het dóórdringen tot hun algemeenen samenhang. Van nature bezat zij de neiging-tot-grondigheid, die een der kenmerken is van den wetenschappelijken geest. Die grondigheid geeft een persoonlijk cachet aan heel haar publicistischen arbeid met inbegrip van haar polemische geschriften. Nooit stelde zij zich tevreden met half werk, elk onderwerp onderzocht ze zoo grondig mogelijk. Geestelijke inspanning was voor haar een genot, zelfs een levensbehoefte. Zoowel haar koncentratie-als haar uithoudingsvermogen waren buitengewoon groot. In haar brieven aan vrienden uit latere levensstadia, zien wij haar telkens, van 's morgens zes, zeven uur af tot in den laten avond, in genotgevende inspanning gebogen over het stuk werk, dat zij onderhanden heeft, vakantie of geen vakantie, frisch en monter ondanks de gloeiende hitte van den berlijnschen zomer, of, aan de heerlijke kust der italiaansche rivièra, de lokkingen der natuur weerstaande, dag in dag uit, volkomen gekoncentreerd in haar arbeid. Niet, dat zij streefde naar de lauweren van den vakgeleerde. De staathuishoudkunde was nu eenmaal haar eigenlijk studievak, dat zij gekozen had in verband met haar wereld- en levensbeschouwing. Maar volgens haar aanleg had zij het even goed de plant- of dierkunde, de geologie, de schoone letteren of de geschiedenis kunnen doen. | |
[pagina 26]
| |
Die aanleg was waarlijk universeel. In haar brieven uit de gevangenis komt telkens een verbazingwekkende belezenheid aan het licht op het gebied der klassieke en moderne duitsche literatuur. Wie haar ‘Akkumulation des Kapitals’ (1912) gelezen heeft, weet hoeveel grondige ethnologische en ethnografische studie daarin verwerkt is. Ook tot die studie voelde zij zich bijzonder sterk aangetrokken. Hoe jong Rosa Luxemburg ook was, toen zij te Zürich kwam studeeren, zoo had zij haar levensweg toch reeds gekozen: in groote lijnen lag hij voor haar. Maar over het bijzondere verloop, dat die lijnen zouden nemen, besliste in die voor haar vorming zoo gewichtige jaren, de kennismaking met een drie jaar ouderen landgenoot dien zij te Zürich ontmoette. Leo Jogisches was de naam, dien hij droeg in de beweging, (hij droeg er trouwens vele andere) Tyshka zijn eigenlijke naam. Toen Rosa hem leerde kennen had hij reeds een eervol revolutionair verleden van gevangenis, verbanning en ontvluchting achter den rug. Geboren te Wilna in 1867, in een gebied van voortdurenden volkenstrijd tusschen Litauers, Polen en Russen, geboorteplaats mede van Polen's huidigen diktator Josef Pilsoedski, was hij, als joodsche jongen, van huis uit minder de slaaf van nationalistische vooroordeelen, ontvankelijk voor de uit Rusland komende revolutionaire ideeën der Narodnaja Wolja. Na de nederlaag dezer beweging behoorde Tyshka tot de zeer weinigen, die uit dien kring in het marxistische kamp overgingen. Al spoedig week hij uit naar Zwitserland, waar hij zich bij de groep rondom Plechánov aansloot. De kantigheid hunner beide karakters bracht moeilijkheden, die Tyshka ontweek | |
[pagina 27]
| |
door zich speciaal te oriënteeren op de poolsche vraagstukken. Zoo kwam hij in aanraking met Rosa Luxemburg.Ga naar voetnoot1) Tot dezen ouderen kameraad nu, die, te nauwernood van zijn boeien bevrijd, van Zwitserland uit, de opkomende socialistische beweging in Polen konspiratief organiseerde, zag het vurige jonge meisje weldra op met dwepende vereering, met onbegrensde bewondering en met absoluut vertrouwen in de juistheid van zijn socialistisch, dat is zijn wetenschappelijk, politiek en ethisch, oordeel. De kritische geesteshouding en de opstandigheid tegen elk gezag, die diep in haar aard geworteld lagen, kwamen tegenover hem tot zwijgen en bleven zwijgen, een kwart eeuw lang. Wat voor een mensch was die Leo Tyshka? Waaruit valt zijn groote en blijvende invloed te verklaren op een zoo sterk karakter en een zoo onafhankelijken geest als Rosa Luxemburg ze bezat? Het oordeel van eenige bekende socialisten, die hem persoonlijk goed gekend hebben, loopt sterk uiteen. Allen zijn zij het er over eens, dat hij in de organisatie van illegale, konspiratieve werkzaamheden een meester was. Maar in dit meesterschap lagen - aldus het oordeel van Karl Kautsky, - ook de grenzen van Jogisches' kunnen en van zijn persoonlijkheid. De samenzwering was zijn levenselement. Hij bezat | |
[pagina 28]
| |
in hooge mate de eigenschappen, die een leider van samenzweringen noodig heeft: vindingrijkheid in het uitdenken van listen, koelbloedigheid en ijzeren wilskracht. Medelijden kende hij niet, met zijn strijdmakkers evenmin als met zijn tegenstanders. Zonder genade vermorzelde hij ze, wanneer ze tegen zijn leiding in verzet durfden komen. Naar zijn aard was hij een diktator.Ga naar voetnoot1) Hoe anders dan Kautsky, in wiens oordeel sterke nadruk komt te vallen op de beperkingen van Jogisches' persoonlijkheid, schetst Clara Zetkin hem in verschillende geschriften. ‘Hij was’, getuigt zijGa naar voetnoot2), ‘niet enkel een geniaal organisator, maar ook een dialektisch-begaafde geest, die een wijd gebied van menschelijke wetenschap grondig beheerschte, en een uitstekende kenner van het marxisme.’Ga naar voetnoot3) De verhouding tusschen Rosa Luxemburg en Leo Jogisches karakteriseert Clara Zetkin, die zeker bevoegd is, daarover te oordeelen, in enkele woorden als volgt: ‘Hij was haar altijd waakzaam theoretisch en praktisch geweten.’ En elders schrijft zij: ‘Een van die heden nog zeldzame groote mannelijke persoonlijkheden was hij, die een groote vrouwelijke persoonlijkheid naast zich kunnen verdragen in gelukschenkende kameraadschap, zonder den groei daar- | |
[pagina 29]
| |
van te voelen als een aantasting van hun eigen ik.’ Dus wèl een buitengewone geest en geen diktatoriale machtsfanatikus? ‘Zijn persoon’, schrijft zij verder, ‘verdient het, omhooggeheven te worden uit het donker, waarin hij opzettelijk wegdook, zoowel uit bescheidenheid als door de overtuiging, dat het enkel op den dienst der zaak aankwam, niet op wie diende.’ In dit oordeel over een vriendschapsverhouding, die in Rosa's leven zulk een groote vormende en richtinggevende kracht is geweest, geeft Clara Zetkin ook terloops het dynamisch element in die verhouding aan. Aanvankelijk moge Rosa Luxemburg tot Jogisches hebben opgezien als tot den grooten kameraad, den leider en meester, in hem de inkarnatie der revolutionaire idee hebben vereerd, gaandeweg veranderde dit. Naar mate het jonge meisje rijpte tot een vrouw, die met vaste hand, voor zoover dit den mensch mogelijk is, haar eigen leven ordende, naar mate de onbekende studente een der meest bekende en markante figuren werd der internationale sociaaldemokratie, moest de verhouding tusschen hen, die aanvankelijk in hooge mate de verhouding tusschen inwijder en ingewijde was, wel sterk veranderen. Zooals Clara Zetkin begrijpelijk maakt: de man moest de vrouw, die aanvankelijk in volledige overgave tot hem opzag, naast zich leeren verdragen en daarin geluk vinden. En de vrouw moest zich bevrijden van kritieklooze vereering om tegenover den oorspronkelijk zoo vereerden meester geheel zichzelf te kunnen worden. Zijn Leo Jogisches en Rosa Luxemburg in het moeilijke werk geslaagd om de oorspronkelijke verhouding tusschen meester en leerlinge, die, als van zelf | |
[pagina 30]
| |
spreekt, door een erotisch element gekompliceerd, maar ook verrijkt en vermenschelijkt werd, in den loop der jaren te herscheppen tot een nieuwen vriendschapsband tusschen gelijkwaardige kameraden? Misschien toch niet zoo geheel en al als Clara Zetkin aanneemt. Het feit dat Rosa Luxemburg ook in haar latere levensjaren haar belangrijkste werk aan het oordeel van den ‘schuwen samenzweerder’ placht te onderwerpen, is wel geschikt, er ons aan te doen twijfelen. En, mogen we Kautsky gelooven, dan heeft zij, die voor geen enkel gezag ooit boog, tot het laatste van haar leven gebogen voor dat van den vriend, die haar had ingewijd in revolutionaire wetenschap, en den weg gewezen tot den revolutionairen strijd. Zoo uiteenloopend de oordeelvellingen zijn over Leo Jogisches' persoonlijkheid, zoo verschillend zijn ook de afbeeldingen dier persoonlijkheid, die ik tegenkwam. Een reproduktie van een, zeker sterk geretoucheerd, portret in Max Hochdorf's zoogenaamde biografie van Rosa LuxemburgGa naar voetnoot1) vertoont een gladden kapperskop, met al te regelmatige, expressielooze trekken en een zoetelijken mond, daarbij lang niet vrij van zelfbehagen. Is deze kop een masker geweest, waarachter Jogisches zijn ‘ijzeren wilskracht en buitengewone intelligentie’ verborg, dan was dit masker wel zeer ongewoon. Misschien echter is deze afbeelding toch niet geheel en al masker; misschien | |
[pagina 31]
| |
toont zij ons, hoe schimachtig ook, het gelaat van een mensch, die zich nooit in de kaart liet kijken, en voor wien het vervullen van de rol van geheimzinnige samenzweerder tot een tweede natuur was geworden. Een geheel andere, veel sympathieker indruk krijgt men van Leo Jogisches door een reproduktie, opgenomen in het boekje van Clara ZetkinGa naar voetnoot1) over de groote figuren der duitsche revolutie. Die reproduktie brengt de beeltenis van een mensch, die veel geworsteld en geleden heeft. Het masker is gevallen of afgebonden. Maar buitengewone krachten van geest en wil vermogen wij in de vermoeide trekken niet te ontdekken. Heeft Leo Jogisches die krachten inderdaad bezeten? Of behoorde hij tot de menschen die voortreffelijk de kunst verstaan hun omgeving te imponeeren? In elk geval lijkt hij mij een mensch geweest te zijn, in wien onvoorwaardelijke trouw aan het ideaal en absolute offervaardigheid samengingen met een sterk egocentrisme en een hooge mate van, hem zelf niet bewuste, ijdelheid. Achter zijn schuwheid verschool zich misschien een voortdurende angst om zijn menschelijke zwakheid te verraden, en aan zijn strakheid lag wellicht de wensch te gronde, voor een raadselachtig, min of meer demonisch wezen te gelden. Was Jogisches zulk een wezen? Een tot oordeelen alleszins bevoegde socialiste, die ik vroeg, mij haar op- | |
[pagina 32]
| |
vatting in zake de verhouding tusschen hem en Rosa Luxemburg te willen meedeelen, antwoordde kort en bondig: zij was één en al natuurlijkheid; hij was een poseur. Natuurlijk is ook hiermee lang niet alles gezegd: een problematische natuur was Jogisches zeker. En dit is ook het woord, dat ik zou willen gebruiken voor het feit, dat zijn invloed op Rosa Luxemburg vele jaren lang geen verzwakking vertoont. Wat ons echter vooral belang inboezemt, is te weten, in welke richting die invloed is gegaan. Op welke wijze heeft hij meegewerkt aan de vorming van haar persoonlijkheid? Wat beteekent de uitdrukking, dat Jogisches het ‘kritisch geweten’ van Rosa Luxemburg zou zijn geweest? Voor de kennis der persoonlijkheid van Rosa Luxemburg zou het van groot belang zijn, zoo we deze vragen konden beantwoorden. Het hier volgende wil een, al is het dan zeer onvolledige, poging in die richting zijn. Hoe harmonisch Rosa Luxemburg's persoonlijkheid ook aandoet, zoo lagen daarin toch onopgeloste tegenstellingen en onbegrijpelijke inkonsekwenties. Haar bewuste, op het marxisme berustende politieke en maatschappelijke overtuiging, lijkt mij niet overeen gestemd te hebben met de diepere intuïtie, het spontane levensgevoel dat zij nooit geheel heeft onderdrukt, maar geprobeerd heeft, met behulp der dialektiek, zoo goed mogelijk in haar marxistisch systeem in te voegen. Van huis uit was Rosa Luxemburg een ondogmatische geest. Zij was dit zoowel omdat de sterk-kritische geesteshouding, haar van nature eigen, feitelijk | |
[pagina 33]
| |
alle dogmatisme uitsloot, alsook omdat zij het leven als geheel, en de ondoorgrondelijke wonderen zijner manifestaties in zich opnam en op zich liet inwerken in een houding van voortdurende bewondering. Men moet haar overgave aan een sociaal ideaal niet vergelijken met die van enger begrensde naturen. Deze onderschikken in fanatiek idealisme alles aan het bereiken van abstrakte doeleinden. Voor hen zijn de menschen in de eerste plaats hetzij werktuigen, die men gebruiken moet om die doeleinden te bereiken, hetzij belemmeringen op den weg erheen, die opgeruimd moeten worden. Met andere woorden: Rosa Luxemburg was geen zuiver-politieke natuur, zij was niet een-voudig ingesteld, zooals de groote politieke revolutionaire leiders, - een Cromwell, een Robespierre, een Marat, een Lenin, - dat plegen te zijn. Om het enorme verschil in geesteshouding tusschen haar en Lenin te illustreeren, wil ik hier wijzen op hun beider zoozeer uiteenloopende houding tegenover de ‘burgerlijke’ kultuur. Lenin, die deze kultuur enkel met een slecht geweten vermocht te waardeeren, die het nooit kon zonder dat meteen de politikus die waardeering als 't ware censureerde, (men denke aan zijn ontboezeming in zijn brieven aan Gorki, dat men de muziek van Beethoven ‘niet te dikwijls’ mag hooren, aan zijn gezegde tegen den jongen Trotski, toen zij langs Westminster Abbey kwamen: ‘o ja, zij hebben dat goed ingericht’ en aan vele andere gelijksoortige uitlatingen) en Rosa Luxemburg, die haar leven lang voor de aesthetische en ethische waarden der burgerlijke kultuur onbevangen openstond, ze haast tot haar laatsten levensdag dankbaar ontving, opslorpte en assimileerde. | |
[pagina 34]
| |
Ook van de menschelijke ongevoeligheid tegenover ‘tegenstanders’, die groote politieke leiders hetzij van nature bezitten of zich in den strijd eigen maken, is bij den mensch Rosa Luxemburg geen spoor te vinden. Zeker, als polemiste heeft zij bewezen, niet te lijden aan overgroote weekhartigheid. Haar tong was even scherp als haar verstand, en, als de meeste geestige menschen bezweek zij niet zelden voor de verleiding, geestig te zijn ten koste van anderen. In den strijd der meeningen kon zij kwetsend zijn, een enkele maal tot in het hartelooze toe. Echter was haar polemiek, behoef ik het te zeggen, toch geheel vrij van de ruwheid van gemoed, die politieke tegenstanders van alle schakeeringen in hun optreden tegen haar haast voortdurend ten toon spreidden. Haar diepste wezen was echte, warme, ruime menschelijkheid, en daarboven uit: saamhoorigheidsgevoel met al het levende. En dit niet theoretisch, als abstrakte idee, maar reëel en konkreet. Rosa Luxemburg voelde mededoogen voor het insekt, dat zij verstijfd van kou op haar weg vond; voor de poes met een gebroken pootje, bij wie ze 's nachts opzat; voor den haveloozen bedelaar en de ongelukkige prostituée, die zij op haar levensweg ontmoette. Zij boog zich, met aandachtige sympathie, over naar iederen mensch, omdat zij in iederen den drager van een heilig geheim vermoedde. Zij zelve formuleerde het anders; maar niet op de formule, op het gevoel komt het in de eerste plaats aan. ‘Het geheim der betoovering, die van haar wezen uitging’, getuigt van haar de fijngevoelige vrouw, die vele jaren vertrouwelijk met haar omging en een dieperen blik in haar wezen sloeg dan wie anders ook, | |
[pagina 35]
| |
‘bestond niet voor het kleinste deel hieruit dat zij als weinigen de kunst verstond, zich voor andere menschen menschelijk te interesseeren en hen menschelijk te behandelen. Zij bezat de zeldzame gave van met gekoncentreerde oplettendheid te luisteren, en zooals haar oor open was voor iedere klacht, zoo stond haar hart open voor de smart van alle schepselen. Haar rijkdom aan menschenliefde was onuitputtelijk.’Ga naar voetnoot1) De meeste menschen zijn geneigd, karaktereigenschappen te bewonderen, die zij zelf niet bezitten. Het lijkt daarom zeer wel mogelijk, dat Rosa Luxemburg mede met zoo groote vereering aan den ouderen kameraad hing, die haar in het marxisme, niet enkel als politieke leer maar ook als levensbeschouwing, heeft ingewijd, omdat zij in hem de hardheid, een bij uitstek revolutionaire deugd in haar oogen, bewonderde, die haar zelve ontbrak. Het lijkt tevens mogelijk, dat het ‘kritisch geweten’ van den opvoederinwijder, de leerling-ingewijde heeft opgevoed tot harde zelftucht, tot het overwinnen, of, waar dit niet lukte, tot het verdringen, van àl te menschelijke gevoelens tegenover den ‘klassevijand’, de bourgeoisie. In zooverre Rosa Luxemburg in haar spreken en schrijven op den bodem heeft gestaan van het dogmatische, of, zooals de Russen plachten te zeggen, het orthodoxe marxisme, - ik zal in den loop van deze studie gelegenheid hebben, aan te toonen, hoe iets in haar diepste wezen haar telkens van dien bodem afdrong -, zou ik geneigd zijn speciaal daarin den invloed te zien van den mentor harer jeugd. Natuurlijk | |
[pagina 36]
| |
moet men niet over het hoofd zien, dat een deel van Rosa's aanleg denzelfden kant opwilde, en wel het sterk-cerebrale, verstandelijk-analyseerende deel van dien aard. Korter dan haar russische medestudenten heeft Rosa Luxemburg van het onbezorgde leven aan de universiteit genoten. De meesten hunner, ook de socialisten, bleven geheel vreemd aan het nationale milieu, dat hen had opgenomen. Het typeert Rosa Luxemburg, dat zij een andere houding aannam. Reeds als studente werd zij lid van de duitsche arbeidersvereeniging te Zürich, waar de vraagstukken der socialistische beweging geregeld ter sprake werden gebracht. Aan de diskussies nam zij levendig deel.Ga naar voetnoot1) Tevens werd zij door Jogisches ingewijd in het werk voor de illegale organisatie in Polen, die hij op marxistischen grondslag trachtte op te bouwen. Weldra nam zij ook plaats in de leiding. Zoo bewoog zij zich, van haar jeugd of aan, als socialiste in twee verschillende gebieden, men kan bijna zeggen: twee werelden: die van Oost-Europa, de wereld van de konspiratieve werkzaamheden en de geheime organisatie, en die van het Westen, de wereld der demokratie, van den strijd der meeningen in het openbare leven. In elke dier beide werelden stond zij later vooraan. Het is moeilijk te schatten, hoeveel energie en lenigheid van geest zij noodig heeft gehad om zich voortdurend tusschen die twee werelden te bewegen. Dat zij het meer dan twintig jaar lang gebolwerkt heeft, is bijna een mirakel. Dat zij herhaaldelijk beproefde, door iets van de eene wereld in de andere over te brengen, | |
[pagina 37]
| |
de ideologische en taktische verschillen tusschen de arbeidersbeweging in beide te vereffenen, spreekt haast van zelf. Als aktief lid van de buitenlandsche afdeeling der poolsche socialistische partij kwam Rosa Luxemburg haast onmiddellijk in botsing met het nationaal-gezinde socialisme, in de emigraties en in Polen zelf. Jogisches had den strijd tegen de nationalistische richting achter de schermen aangebonden; zij van haar kant zou hem jaren lang in het openbaar voeren, zoolang tot, althans formeel, de overwinning was behaald en de internationale richting der poolsche sociaaldemokratie in de Tweede Internationale als gelijkberechtigd erkend werd. De wijze, waarop Rosa Luxemburg dien strijd uitvocht, is reeds karakteristiek voor haar geheele optreden in de socialistische beweging. Als jonge, onbekende studente schroomt zij niet, zich met alle felheid tegen Daszynski te wenden, den, ook internationaal, zeer gezienen voorvechter der poolsche sociaaldemokraten. Victor Adler en anderen toonen zich, op het internationaal kongres van Londen, verontwaardigd over de ‘ongepastheid’ van haar optreden. Maar zij houdt vol: op de verschillende internationaal socialistische kongressen, die tusschen 1892 en 1900 plaats vinden, brengt zij de grieven der internationale poolsche fraktie tegen het nationalistisch socialisme telkens tot uiting. Op het kongres van '92 te Zürich, treedt zij voor het eerst in de ‘poolsche kwestie’ op. Haar moed en slagvaardigheid wekken algemeene belangstelling. Men behoeft niet te denken, dat zij, de 22-jarige, zich geïntimideerd heeft gevoeld, toen zij het podium beschreed om, voor het eerst in haar | |
[pagina 38]
| |
leven, in dat doorluchte gezelschap van internationale kopstukken het woord te voeren. Dat, wat Kautsky haar ‘geradezu fabelhafte Unerschrockenheit und Respektlosigkeit’ noemt, - tenslotte een hooge mate van zelfverzekerdheid -, zal haar op dit voor haar zoo gewichtig oogenblik wel niet in den steek hebben gelaten. Maar wat haar verdroot was, dat het principieele geschilpunt van: nationaal of internationaal-gericht socialisme te Zürich zoek raakt onder een ‘banale mandaten-aangelegenheid’, waarmee de tijd verloren ging, die zooveel beter besteed had kunnen worden. Zij voelde dat als een beleediging van het poolsche socialisme. Op de volgende internationale kongressen keerde de ‘poolsche kwestie’ geregeld terug, tot ergernis van vele afgevaardigden, die er niets anders in zagen, dan persoonlijk geharrewar om mandaten, zooals zoo vaak in emigrantengroepen voorkomt. Maar Rosa liet zich niet afschepen. ‘Het gaat niet om de wel-ofniet geldigheid van mandaten’ betuigde zij opnieuw op het kongres van Parijs (1900), ‘maar om twee politieke stroomingen, die zich scherp van elkaar onderscheiden. Aan den eenen kant staan de poolsche sociaaldemocraten, die, de socialisten van alle landen de hand reiken, aan den anderen kant de nationalistische socialisten, die den fantastischen droom koesteren van een herstel van Polen. Mijn vrienden en ik hebben de eer, de eerste strooming te vertegenwoordigen. Wij strijden tegen alle min of meer nationalistische tendenties, immers wij weten, dat het proletariaat niet in staat is de politieke aardrijkskunde der burgerlijk-kapitalistische landen te veranderen: het is genoodzaakt zich te organiseeren op den aardrijks- | |
[pagina 39]
| |
kundigen en politieken grondslag, die de geschiedenis heeft voortgebracht, om de verovering der macht te verwerkelijken.’Ga naar voetnoot1) Van socialistisch standpunt kan er geen twijfel aan bestaan, welke der beide stroomingen in de poolsche sociaaldemokratie het recht aan haar zijde had. Daszynski en zijn medestanders spraken uit naam van het verleden, van idealen, waarover de historische ontwikkeling het doodvonnis scheen te hebben uitgesproken. De door Rosa en Jogisches geleide marxistische strooming beriep zich terecht op die ontwikkeling, dat is op het feit, dat de poolsche arbeiders hun strijd om invloed en macht te doeltreffender konden voeren, hoe meer zij dien voerden in éénzelfde verband met de russische, de lettische, de joodsche, de armeensche, of welke andere arbeiders ook, die tot één der talrijke nationale minderheden in het tsarenrijk behoorden. De opneming van den eisch: herstel der onafhankelijkheid van Polen in het sociaaldemokratisch program moest verwarrend werken; hij moest de arbeiders naast kleinburgerlijke intellektueelen brengen, die op sociaal gebied door en door reaktionair waren. Welk een verwarring naar alle kanten, welk een vertroebeling van begrippen in de hoofden der arbeiders! Hoeveel klaarheid daarentegen bracht de leuze van den ‘internationalen klassenstrijd’. Die leuze alléén was gegrondvest in de waarheid; daarom bracht zij kracht. Niet maar als een stuk theorie, dat zij langs verstandelijken weg in zich had opgenomen, verkondigde Rosa Luxemburg deze opvattingen: ze waren in | |
[pagina 40]
| |
haar geworden tot deelen van een bezielde overtuiging, een levend geloof. Zij behoefde geen ingewortelde gevoelens, geen ‘fluisteringen van het bloed’ in zichzelve te overwinnen om elken nationalen klassenstrijd te zien als een stuk van den eenen algemeenen, die internationaal moest worden gevoerd. Zij was immers opgevoed in een milieu, dat naar den geest internationaal was. Elementen van joodsche, duitsche, poolsche en russische kultuur verbonden zich in dat milieu tot spontane harmonie. Half een kind nog, was zij de wijde wereld ingegaan om aan de internationaalste der zwitsersche universiteiten te studeeren. In den duitschen Arbeiterverein had zij een geestelijk tehuis gevonden. Daarom, wanneer Rosa Luxemburg verkondigde, dat de arbeiders van alle landen de socialistische Internationale moesten beschouwen als hun gemeenschappelijk vaderland, dan was zoo'n gezegde in haar mond geen fraze, geen uiting van een abstrakt begrip: het ontsprong aan zelf-doorleefde werkelijkheid. Enkel de onzichtbare, wordende, socialistische Internationale was haar vaderland; dáárin ontbloeide voor haar alle warmte van kameraadschap, alle geluk van verantwoordelijken arbeid. Zóó moest het óók worden voor het proletariaat. Men vergete ook niet, dat het, in de jaren toen Rosa Luxemburg en haar medestanders hun strijd voerden voor de internationaliseering der poolsche beweging, in hooge mate utopisch scheen, het herstel der poolsche nationaliteit in de kapitalistische maatschappijorde te verwachten. Oneindig utopischer dan aan te nemen, dat de bevrijding der verdrukte nationaliteiten het werk van het zegevierend socialisme zou zijn. | |
[pagina 41]
| |
Zoo weinig utopisch was dit laatste, dat voor alle verdrukte nationale minderheden in het vroegere tsarenrijk inderdaad de zegevierende proletarische revolutie de kracht is geweest, die hun smachten naar nationale bevrijding voor een groot deel vervuld heeft. Slechts het poolsche volk vormt hierop een uitzondering. Het heeft zijn ‘bevrijding’ te danken gehad aan de generaals en de diplomaten der kapitalistische staten, die in den wereldoorlog de overwinning behaalden: één dier gevallen van de ironie der geschiedenis, waarvoor Rosa Luxemburg niet ongevoelig was. Maar wie heeft, in de jaren waarin de eerste hoofdstukken van haar levensgeschiedenis zich afspeelden, en ook nog lang daarna, een zóó tegenstrijdige ontwikkeling vooruitgezien? Rosa's optreden op het internationaal socialistisch kongres te ParijsGa naar voetnoot1) bracht een zekere beroering te weeg onder de afgevaardigden, al werd de ontzaglijke beteekenis van de vraag ‘oriëntatie der beweging in de eerste plaats naar nationale of internationale gezichtspunten’ voor de arbeidersklasse nog weinig beseft. Een deel van het kongres applaudisseerde demonstratief, toen zij had uitgesproken. Maar het feit, dat zij de internationale gezindheid van Das- | |
[pagina 42]
| |
zynski in twijfel had getrokken, bracht Victor Adler in het geweer. Toen hij opstond om aan die gezindheid hulde te brengen, en tegen Rosa's ‘insinuatie’ te protesteeren, kreeg de in de Tweede Internationale zeer populaire leider der oostenrijksche sociaaldemokratie natuurlijk de groote meerderheid van het kongres op zijn hand. Rosa Luxemburg moest haar aanval op Daszynski intrekken en verklaren van zijn internationale gezindheid overtuigd te zijn. En vele afgevaardigden gingen ongetwijfeld naar hun haardsteden terug in de meening, dat die kleine, fanatieke vrouw met de vurige oogen en de scherpe tong, een ouderen partijgenoot met een eerbiedwaardigen staat van dienst op onbehoorlijke wijze had aangevallen. Zoo zou het Rosa nog vele malen gaan met betrekking tot den strijd der meeningen in de Internationale. Zij was een echte strijdnatuur met een hartstochtelijk temperament. Zij zag den strijd om de leuze van den internationalen klassenstrijd in de Internationale tot werkelijkheid te maken, als een heiligen strijd, die met geen taktische of persoonlijke consideratie rekening mocht houden. Zoodoende overschreed zij wel eens de grenzen van het oorbare jegens ‘andersdenkende’ oudere partijgenooten van gevestigde reputatie. Voor geen enkel heilig huisje bleef zij schroomvallig staan, integendeel gaf het haar een intens genot heilige huisjes omver te loopen en socialistische gezagsdragers te lijf te gaan. Wie mèt haar waren in eenzelf de strijdverband, wel te verstaan: het voor haar eenige reëele, dat, gegrondvest in eenheid van inzicht en wil, hadden haar lief. Zij bewonderden haar onversaagdheid, haar doorzetting, haar onvoorwaardelijke overgave aan de zaak. Wie haar geeste- | |
[pagina 43]
| |
lijke nagels en klauwen te voelen kregen, verfoeiden haar om haar agressiviteit, om de scherpe ironie en den onbarmhartigen spot, waarmee zij opvattingen, die tegen de hare indruischten, diskrediteerde. Zij voelden zich door haar beleedigd en gekwetst. Het waren eenige opstellen over de ontwikkeling van Polen en de moeilijkheden in de poolsche partij, die Rosa Luxemburg in haar studententijd het eerst bekend maakten onder den lezerskring van de ‘Neue Zeit’, het internationale marxistische weekblad, dat te Berlijn onder redactie eerst van Karl Kautsky, later ook van Franz Mehring, verscheen. Op den inhoud van die opstellen nader in te gaan, is, na hetgeen hiervoor reeds werd gezegd over Rosa's optreden in de poolsche zaken, overbodig. Maar wel lijkt het mij wenschelijk iets mee te deelen uit de korrespondentie, die zich daaromheen tusschen haar en den Neue Zeitredakteur Karl Kautsky ontspon. Haar, geheel zakelijke brieven over de plaatsing van eenige artikelen gericht aan den, twintig jaar ouderen, in socialistische kringen over veel gezag beschikkenden leider van het centrale marxistische tijdschrift zijn van belang voor de kennis van hare, nog onuitgegroeide en onrijpe, persoonlijkheid.Ga naar voetnoot1) De eerste brief, van begin Maart '96, begeleidt een breedopgezet opstel der schrijfster voor de ‘Neue Zeit’ over de nationalistische stroomingen in de poolsche socialistische beweging. In dien brief zet zij de principieele en politieke beteekenis van haar opstel uiteen en ontvouwt zij de redenen, waarom dit zoo spoedig mogelijk, in ieder geval vóór het internatio- | |
[pagina 44]
| |
naal socialistische kongres van Londen, moet verschijnen. De vertegenwoordigers der nationaal-socialistische richting zijn namelijk van plan op het kongres een resolutie in te dienen, waardoor de opneming van den eisch tot herstel van den poolschen staat in het partijprogram internationale sanktie zou krijgen. Blijkbaar is de redaktie der ‘Neue Zeit’ met Rosa Luxemburg van meening, dat de zaak urgent is. Het artikel zal zoo spoedig mogelijk geplaatst worden. Maar het is veel te lang: is de schrijfster bereid, een aantal, door de redaktie aangegeven, bekortingen, aan te brengen? In haar antwoord van 30 Maart verklaart de schrijfster zich daartoe bereid: zij verwacht haar manuskript terug. Tot zoover de zakelijke inhoud dezer korrespondentie, die in het geheel niets ongewoons heeft: integendeel. Ongewoon is echter de mate van zelfverzekerdheid eener jonge, onbekende medewerkster tegenover een veel ouderen, algemeen bekenden redakteur en geleerde, waarvan een volgende brief getuigt. Rosa Luxemburg gedraagt zich als debuteerende medewerksterGa naar voetnoot1) formeel onberispelijk: zonder tegensputteren offert zij alle door Kautsky voor schrapping aangewezen passages op, en getroost zich een paar dagen werk om het verminkte artikel weer tot een goedsluitend geheel te maken. Maar wanneer, aan den vooravond van het londensche kongres, de tegenstellingen binnen het poolsche socialisme zich ontladen in een heftig gekrakeel, waarin persoonlijke beleedigingen den strijd-der-meeningen vervangen, - wanneer het krakausche orgaan der | |
[pagina 45]
| |
‘sociaalpatriotten’, - zooals Rosa, vele jaren voor den wereldoorlog, de aanvoerders der nationalistische strooming reeds gedoopt heeft, - geen betere argumenten weet te vinden, dan de vurige voorstrijdster van het internationale beginsel voor een ‘hysterisch en kijfziek vrouwspersoon’ uit te maken, - dan duwt de jonge medewerkster, in een wel niet onaangenaam, maar toch een weinig uit de hoogte geschreven epistel den Neue Zeit-redakteur het feit onder den neus, dat hij zelf, zoowel door de schrapping van alle theoretische beschouwingen in haar artikel, als door het opnemen van een weinig zakelijk verweer van een der ‘sociaalpatriotten’, mede schuld draagt aan het lage peil, waartoe de diskussie is afgezakt. Zij zelve is zich in dit opzicht ‘geen schuld bewust’. Met groote beslistheid verdedigt zij zich tegen het verwijt door haar krenkende schrijfwijze een ‘scherp verweer van de àndere zijde’ te hebben uitgelokt. ‘Alle krenkende plaatsen, die in mijn antwoord voorkomen’, schrijft zij koeltjes, ‘hebben uitsluitend betrekking op principieele afwijkingen van tegenstanders, en niet op hun personen, zooals dit in Heckert's antwoord het geval is met betrekking tot mijn persoon. Ook ben ik het niet geweest, die de inwendige aangelegenheden der poolsche partij in de Neue Zeit heb gebracht; mijn eerste artikel bevatte daarover geen woord. Integendeel heb ik met verwondering gezien, hoe Heckert in zijn stuk dezen kant van de zaak uitspon. Ik geloof daarom, dat u mij groot onrecht aandoet, door mij deze uitkomsten der diskussie te verwijten.’ Men ziet: in het bewustzijn van haar goed recht gaat de jonge onbekende medewerkster voor den | |
[pagina 46]
| |
veel - ouderen, internationaal - bekenden redakteur geen duimbreed uit den weg. En, wie in de gelegenheid is, den jaargang '96/'97 van de ‘Neue Zeit’ op te slaan, die zal erkennen, dat het gelijk in deze zaak aan haar kant was. Persoonlijke beleedigingen komen in haar artikel niet voor, de inhoud is volkomen zakelijk. Maar wèl was haar kritiek op de nationalistische strooming, dat is de meerderheid der poolsche partij, zoo scherp en denigreerend, dat de Neue Zeit-redakteur het verzoek der leidende ‘sociaalpatriotten’ tot opneming eener verdediging hunnerzijds in zijn blad moeilijk kon weigeren. En het feit, dat de jonge medewerkster, zij het in eenigszins bedekte termen, hem daarover de les leest, dat feit getuigt wel van ongewone vrijmoedigheid! Deze eerste, zakelijke brieven uit een bundel, die verderop zooveel kleurige en geurige bloesems van warme vriendschap bevat, leken mij merkwaardig genoeg om er even bij stil te staan. In hun zakelijkheid voeren zij ons nader niet enkel tot het wezen van haar die ze schreef, maar ook van hem, aan wien zij gericht waren. De lotgevallen eener vriendschap, die meer op gelijkheid van meening, gedurende een zeker aantal jaren bestaande ten aanzien der politieke vraagstukken, dan op gelijkheid van aanleg of op gelijkgestemdheid in het diepere zieleleven berustte, vinden wij er in voorgeteekend. Wij zijn den tijd een weinig vooruitgeloopen. Toen Rosa op het internationaal socialistisch kongres van 1900, voorloopig voor het laatst, tegen de nationalisten in de poolsche partij optrad, had zij sedert eenige jaren haar akademische studie voltooid en Zürich verlaten. Het proefschrift, waarmee zij in | |
[pagina 47]
| |
de staathuishoudkunde promoveerde, handelde over de industrieele ontwikkeling van Polen.Ga naar voetnoot1) Spoedig na haar promotie verliet Rosa Zwitserland: zij ging een poos naar Frankrijk. Zij verlangde haar inzicht in de fransche politieke en partij-verhoudingen door een verblijf in het land zelf te verdiepen. Daartoe bracht zij eenige maanden te Parijs door. Wij weten helaas niet vele bijzonderheden over haar verblijf aldaar. Louise Kautsky schrijft (in haar ‘Gedenkbuch’) alléén, dat Rosa het met de Franschen uitstekend kon vinden, en dat zij vriendschapsbanden aanknoopte met de leiders van de voornaamste linksche stroomingen in het fransche socialisme, o.a. met Guesde, Allemane en Vaillant. In het bijzonder voelde zij zich aangetrokken tot dezen laatste, wat ons niet verwonderen kan. Zijn eenvoud, zijn grondige kennis van het socialisme, zijn echt-internationalistische gezindheid moesten haar wel aantrekken. En dan: om het hoofd van Vaillant zag zij de nimbus schitteren van den Commune-strijder, den man, die deel had genomen aan den glorieuzen Maart-opstand van het parijsche proletariaat en zijn revolutionaire stoutmoedigheid betaald met jarenlange verbanning. Rosa's gevoel voor ‘den oude’ was sterk en diep; het hield zelfs stand in de groote beproeving van den | |
[pagina 48]
| |
wereldoorlog, toen Valliant, zeker voor een groot deel als reaktie op den onverwachten, smadelijken omval der duitsche rijksdagfraktie, zelf van internationalist vurig patriot werd. Hij stierf kort na het einde van het eerste oorlogsjaar. ‘Het bericht van zijn dood’, schreef Rosa Luxemburg den 27sten December 1915 van uit de gevangenis aan Louise Kautsky, ‘heeft mij diep geschokt. Je herinnert je natuurlijk, dat ik met hem, meer nog dan met Guesde, persoonlijk bevriend was. Ik heb den oude diep en oprecht vereerd en niets van wat gebeurd is, heeft daarin verandering gebracht.’ Enkele woorden slechts, maar woorden waarin de milde bezonkenheid van oordeel doorbreekt, die deze felle strijdster door het lijden dat zij doormaakte toch óók heeft geleerd. Behalve van den omgang met de fransche partijgenooten, zal Rosa zeker ook genoten hebben van Parijs zelf, van de schoonheid der oude wijken, de bekoorlijkheid der Seine, de betoovering van het schemeruur op de boulevards, van de heerlijke omstreken en niet in de laatste plaats van de musea. Het Louvre zal voor haar, die voor elke schoonheid van kunst en natuur uiterst gevoelig was, een openbaring geweest zijn. Wij stellen ons haar voor, ongeduldig de vele treden hooge, monumentale trappen opstijgend, die naar de schilderijen-verzamelingen op de eerste verdieping voeren; wij zien haar in onze verbeelding door de zalen dwalen, genietend tusschen de meesterwerken der schilderkunst van alle tijden. Met welk een lief de en eerbied zal zij die in zich hebben opgenomen, al zal haar voorkeur voor dit of dat schilderij allicht de sterke gebondenheid van haar aesthetisch | |
[pagina 49]
| |
gevoel aan de romantiek verraden hebben... Wij vragen ons af, hoe zij op de monumentale kunst van het oude Egypte, het oude Assyrië en Babylonië zal hebben gereageerd? Maar, hoe aangenaam Rosa zich voelde in het fransche milieu, hoe goede vrienden zij daar kreeg onder de radikaal-gezinde socialisten, zoo dacht zij er toch niet over, zich voor goed in Frankrijk te vestigen. Het socialisme was er omstreeks 1896-'97 nog betrekkelijk onbeteekenend, - wat trouwens spoedig zou veranderen -, de klassenstrijd vrij zwak. Evenmin schijnt zij er ernstig aan gedacht te hebben, naar Polen terug te keeren, iets wat natuurlijk alleen illegaal mogelijk zou zijn geweest. Waarschijnlijk overtuigden haar vrienden haar, dat het uur daarvoor niet was gekomen, zoolang de eigenlijke leiding van den strijd in het buitenland berustte. Duitschland was het land, waar Rosa Luxemburg voelde, dat haar socialistische toekomst lag. Niet voorzeker, omdat de duitsche geest of het duitsche temperament haar bijzonder aantrokken. Het tegendeel was het geval. Maar in Duitschland klopte het hart van de internationale arbeidersbeweging. Dáár hadden de sociale tegenstellingen grootsche afmetingen aangenomen; de ideeën van Marx waren er der arbeidersklasse in vleesch en bloed overgegaan, zijn leer bepaalde er de doelstellingen en - voorzoover deze van het proletariaat afhingen - ook de vormen van den strijd. Een groote, kompakte, gedisciplineerde, zelfbewuste partij, die naast zich een bloeiende vakbeweging in het leven had geroepen, stuurde er, gewapend met het kompas van het marxisme rechtstreeks op den eindstrijd en de eindoverwinning aan. | |
[pagina 50]
| |
Zoo althans scheen het Rosa Luxemburg in de jaren, dat zij te Zürich studeerde, en ook nog in de eerste jaren in Duitschland zelf. Echter, om in Duitschland deel te kunnen nemen aan den strijd der arbeidersklasse, om te kunnen spreken en schrijven, te kunnen optreden op vergaderingen, zonder altijd het zwaard van een mogelijke uitwijzing boven haar hoofd te voelen, moest Rosa Luxemburg het duitsche staatsburgerschap verwerven. De kortste weg hiertoe was een huwelijk met een duitsch burger. Rosa Luxemburg's partijgenoot Gustav Lübeck, boekdrukker van beroep, bleek volkomen bereid, haar zijn naam te geven. Zij kenden elkaar reeds jaren: bij de ouders van den jongen boekdrukker, - de vader was een duitsche emigrant, de moeder een poolsche, - had Rosa in haar studententijd veel gastvrijheid genoten. Zoo verwierf zij dan als Frau Lübeck het recht om deel te nemen aan den strijd der duitsche arbeiders, zonder grooter risiko dan elke duitsche sociaaldemokraat, die in het openbare leven optrad, op zich nam. Een ontzaglijk arbeidsveld lag vóór haar: met den inzet van al haar krachten en gaven zou zij daarop een reeks van jaren werkzaam zijn, met brandenden ijver, met algeheele toewijding, zonder nochtans haar arbeid voor de poolsche arbeidersklasse ook maar één oogenblik te onderbreken. |
|