Rosa Luxemburg
(1935)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend
[pagina t.o. 3]
| |
[pagina 7]
| |
I. KinderjarenMEN schrijft 1870: het jaar van den franschduitschen oorlog. Het is de vijfde Maart: wintertij, dat gaat kenteren naar lente. Te Zamosh, een onbeteekenend stadje in russisch Polen, wordt in dat jaar en op dien dag uit joodsche ouders een kind geboren, een meisje. Rosa Luxemburg zal zij heeten. De vader, de moeder van het kind, wie zijn zij? Wat is hun afkomst? Waarop steunen hun levens? Waarheen richten zij zich? Op welk niveau zijn zij geestelijk en maatschappelijk ingesteld? De vader is koopman. Een ruimdenkend, onafhankelijk mensch is hij, die zijn daden niet bepalen laat door de meening van anderen. Zijn geest gaat niet op in zijn beroep, hij stelt belang in politiek en theater. De verbetering van het poolsche schoolwezen en de pogingen tot weder-opwekking van het poolsche volkstooneel vinden bij hem steun. Zijn oudste zoon stuurt hij niet naar een joodsche school, maar naar het gerussificeerde staatsgymnasium. De afkeuring van zijn geloofsgenooten deert hem niet. De moeder: fijnbesnaard van gemoed en zacht van inborst. Opgegroeid in een milieu, dat in de duitsche kultuur en de beste duitsche kultuurtradities diep verworteld was, heeft de poëzie der groote burgerlijke vrijheidsdichters haar dwepende liefde. Schiller kent en vereert zij, niet minder dan Mickiewicz. Als iedere normale joodsche vrouw en moeder leeft zij, dit allerminst voelend als een offer, in volkomen toewijding aan haar gezin. Vijf kinderen zijn er bij de Luxemburgs, drie jongens en twee meisjes. Een groot gezin, maar weer niet zóó groot, of de individualiteit van elk der kinderen | |
[pagina 8]
| |
kan tot haar recht komen. Moeder vertelt, zoolang de kinderen klein zijn, sprookjes en legenden. Vader leest, als zij grooter worden, voor uit de buitenlandsche bladen, die hij zich in 't geheim verschaft. Van Rosa Luxemburg's vroegste kinderherinneringen weten we niets. We weten alleen, dat zij tot haar vijfde jaar in een klein provinciestadje gewoond heeft. De natuur zal daar nooit ver weg geweest zijn. En de innige behoefte aan kontakt met de natuur en de natuurwezens, met dieren, planten en bloemen, die Rosa haar leven lang heeft gevoeld, is dáár zeker in het kleine kind geboren, en met zijn groei meegegroeid. Zamosh was een nest. Vader Luxemburg kon er zijn vijftal onmogelijk een behoorlijke opvoeding geven. Ook hood de groote stad meer kans op verruiming van verdiensten. Het eene met het andere maakte, dat de Luxemburgs besloten naar Warschau te verhuizen. Te Zamosh had het gezin een eigen huis bewoond. Te Warschau werd een appartement betrokken in een dier groote rumoerige huurkazernen, waarin elk innerlijk verband tusschen den mensch en zijn woning ontbreekt. Heeft de kleine Rosa geleden onder de overplanting? Werd dáárdoor het onleschbare verlangen naar de verten in haar hartje geboren? Wij kunnen er enkel naar gissen. In elk geval: liefde komt dat hart niet te kort. Vader en moeder koesteren het kind; de oudere broers verwennen het; zij is de lieveling der dienstmeisjes. Hoe kan men ook anders dan van haar houden? Zij is zoo'n zeldzaam aantrekkelijk kind; | |
[pagina 9]
| |
zoo bijzonder aanhankelijk. Van nature strekt zij zich naar de vreugde, die in het geven ligt. Amper kan ze lezen, - een dreumesje van vijf, zes jaar, - of ze deelt haar wetenschap mee aan de dienstboden, die natuurlijk analfabeet zijn. En dan, wat een origineele invallen heeft dit kind: Ze schrijft roerende briefjes aan de huisgenooten; ze richt zich tot hen met allerliefste versjes en legt die op een vaste plaats neer. Ze staat er op, dat men haar op dezelf de manier zal antwoorden: ze wil ernstig genomen worden ook in haar spel. Hebben vader en moeder Luxemburg hun kind begrepen? Hebben ze op haar edel-gewelfd, verstandige voorhoofd, en in haar groote, glanzende bruine oogen de natuurgave gelezen, die haar onderscheidde van de gewone stervelingen, de gave van het genie? Dichterlijk-begaafd is zij. De alledaagsche werkelijkheid herschept zij spontaan, uit innerlijken aandrang, tot rijkbloeiend leven. Van nature verlangt ze naar de samenstemming tusschen innerlijk en uiterlijk, tusschen gevoel, gedachte en vorm. Ze bezit zelf de middelen om dit verlangen naar harmonie, naar schoonheid in alles wat ze onderneemt, te bevredigen. Wetenschappelijk begaafd is zij eveneens. Haar lumineus verstand dringt dóór tot het wezen der verschijnselen, het vat de dingen òp in hun samenhang; het ontleedt, maar blijft niet staan bij de ontleding, het zoekt de synthese. Zoowel vrouwelijk-intuïtief is het als mannelijk-sterk. Sociaal-begaafd is zij. Meegevoel is de grond van haar aard, de voedsterbron van haar verbeelding, de | |
[pagina 10]
| |
wegwijzer voor haar verstand. Meegevoel met al het levende, sociaal gevoel, dat nooit aan zichzelf genoeg heeft, nooit verloopt in zelfbeklag, maar spontaan zich richt naar de daad. Het mondt uit in wil te helpen, te dienen, het smeedt voor zichzelven in kennis en wetenschap de werktuigen, waarmee het helpen kàn. Zeldzaam veelzijdig is Rosa's aanleg. En wat nog zeldzamer is: van nature zijn de verschillende kanten van dien aanleg tot harmonie gestemd. Toch ligt in haar aard ook iets tweespaltigs. Zij heeft eens geschreven, als reeds gerijpte vrouw, zich te voelen een kind van het oogenblik, òp te gaan in iederen vluchtigen indruk. Evenwel zal zij in staat blijken om, reeds als jong meisje, alle motieven tot handelen te onderschikken aan een oppermachtig, alles beheerschend zedelijk motief, dit: de arbeidersklasse te verlossen uit nood, druk, ellende, en door haar de menschheid. Zich zelve, haar krachten en gaven, zal zij een levenslange tucht opleggen, en met een vroolijk hart alle zelfzuchtige verlangens opofferen, in den dienst der sociale idee. Voor den mensch, wiens diepstewezen harmonie is, zal de muziek de eigenlijke taal zijner ziel en de grootste vreugde in zijn leven zijn. Zóó was het met Rosa Luxemburg. Men kon niet met haar in aanraking komen zonder te voelen, dat zij altijd vol muziek was, al legde haar kritisch verstand aan de stemmen die in haar zongen, vaak onverbiddelijk het zwijgen op. Muzikaliteit doorglansde alle sferen van haar persoon. Muziek was voor haar, somtijds de verhevigde of gelouterde uitdrukking van eigen zieleleven, somtijds de lang-aange- | |
[pagina 11]
| |
houden echo daarvan. Het zingen der vogels is een bron van genot en verrukking voor haar geweest, tot in de gevangenis toe. De liederen van Wolff hebben rijpen, diepen weerklank gewekt in haar hart, haar eenzaamheid verlicht, haar stem bevleugeld. Boven alle andere muziek echter had die van Mozart haar lief de. Bewust of niet, voelde haar wezen zich aan de goddelijke lichtheid van zijn genie en het daarin sprankelende vuur verwant. Vroegtijdig is in haar, naar haar eigen getuigenis, het onleschbare verlangen naar de verten ontwaakt, de hunkering der ziel, die door niets bevredigd kan worden, en enkel in muziek haar uitbeelding èn de lafenis van haar smachten vindt. De geboorte van dat verlangen heeft zij beschreven in een brief, in 1904, gedurende haar eerste gevangenschap aan haar vrienden Kautsky gericht. De inkeer tot haar diepste zelf, die zij haast enkel in de cel, als lichtende weemoed beleefde, wekte de herinnering aan het uur van die geboorte, dat vele, vele jaren, - al was zij toen ze dien brief schreef pas vier en dertig, - in de binnenste windingen van het geheugen had geslapen. Een zoel avondwindje, dat door het kleine venster hóóg in de cel binnenstrijkt, heeft het oude verlangen gewekt naar de verten. En nu ligt de weg open naar het morgenuur, waarin het lang geleden geboren werd. ‘Het leven,’ zucht ze, ‘speelt eeuwig krigeertje met mij. Het schijnt mij altijd toe, alsof het niet in mij is, niet dáár is waar ik bén maar ergens ver weg. Als kind sloop ik thuis 's morgens heel vroeg naar het venster; het was streng verboden eerder op te | |
[pagina 12]
| |
staan dan vader; maakte het zachtijes open en keek uit naar de groote binnenplaats. Veel te zien was daar trouwens niet. Alles sliep nog, een poes sloop op fluweelen pootjes over de steenen; een paar musschen tjilpten overmoedig in hevig gekijf, en de lange Antoni in zijn korte schapenvacht, die hij zomer en winter droeg, stond bij de pomp, zijn beide armen en zijn hoofd gesteund op de steel van zijn bezem, terwijl zijn slaperig, ongewasschen gezicht diepe nadenkendheid uitdrukte... Nog hoor ik de toon, waarmee Antoni zijn natte, scheefgedrukte bezem over de straatsteenen heen en weer schuurde, en daarbij aan den rand zorgvuldig sierlijke bogen van gelijke grootte beschreef, die er uitzagen als brusselsche kant. In de manier, waarop hij de binnenplaats schoonmaakte, lag poëzie. En dat was ook het mooiste oogenblik van den dag, eer het verbrokkelde, schelle, kloppende en hamerende leven van de groote huurkazerne ontwaakte. De gewijde stilte van het morgenuur lag over de banaliteit der straatsteenen; boven in de vensterruit fonkelde het ochtendgoud van de jonge zon, en héél boven dreven rooskleurige geurende wolkjes, eer zij uit elkaar vloeiden in de grauwe luchten van de groote stad. In dien tijd geloofde ik vast, dat het ‘leven’, het ‘echte’ leven ergens vèr weg was over de daken. Sinds dien tijd ren ik het na. Maar het verbergt zich altijd achter het een of andere dak. Tenslotte was alles een misdadig spel met mij, en het ‘echte’ leven heeft gewacht, daar op die binnenplaats.’Ga naar voetnoot1) Teer en aanhankelijk is Rosa als kind, maar allerminst bang of kleinmoedig. Integendeel, moedig staat | |
[pagina 13]
| |
zij in het leven, onbeschroomd heft zij tot zijn steilste hoogten den blik.Ga naar voetnoot1) Haar hart is boordevol liefde, haar verstand scherp en kritisch. Haar scherpe blik ziet gauw het belachelijke in menschen en dingen. En zij spot graag. Een versje, op haar veertiende jaar gemaakt, - op een politiek onderwerp nog wel -, doet ons haar zien als een spotgeest, alhoewel een, die goedmoedig, niet slechts anderen maar óók zichzelf bespot.Ga naar voetnoot2) Die goedmoedigheid zal zij verliezen... Zijn spot en ironie voor Rosa Luxemburg de muren geweest, waarachter pijnlijke minderwaardigheidsgevoelens zich verborgen? Ik geloof het niet. Het is wáár, dat zij een lichaamsgebrek had, een ongeneeslijke mankheid, uit de heup. ‘Wiegheupend’ was haar gang. Het is ook waar dat zij, hoewel geen dwerg, toch abnormaal klein was. Hals en romp waren normaal ontwikkeld, maar de beenen | |
[pagina 14]
| |
niet. Later scheen ze, als ze zat, haast een gewone vrouw. Als ze opstond, bleek ze een heel klein vrouwtje met te korte beentjes. Het spreekt vanzelf dat het teere, sensitieve kind onder haar mankheid zal hebben geleden. Voor het aankomend meisje is haar lichaamsgebrek zeker een smartelijke wond geweest. Maar toch geloof ik, dat het zou zijn haar aanleg grof miskennen, om in dat gebrek den sleutel te zoexen tot haar wezen. Zeker zal het tot minderwaardigheidsgevoelens aanleiding hebben gegeven. Maar zij zal, dunkt mij, daar gemakkelijk overheen zijn gekomen. Denk eens, hoeveel er tegenover stond: het goede huiselijke milieu, begrijpend en koesterend, het aangeboren gevoel van geestelijke meerderwaardigheid, de vrouwelijke lieftalligheid die, ondanks haar gebrek, in haar bekoorde en die zij zich bewust was, te bezitten. Uit haar optreden in de jaren der volwassenheid blijkt, dat zij haar nietige gestalte wèl voelt als spijtig, maar toch boven haar spijt is uitgekomen. Zij erkent, te houden van lange menschen. Zij heeft ze graag om zich heen. Wanneer zij in Berlijn een eigen huishouding voert, stelt zij er prijs op, dat haar dienstmeisje altijd flink groot van stuk is. ‘Wie bij mij komt, moet niet denken, in een tehuis voor dwergen te zijn aangeland’ zegt ze schertsend. Die humor duidt niet op verdrongen bitterheid. Wie er eerlijk voor kan uitkomen, dingen die hemzelf voor goed ontzegd zijn, begeerenswaardig te achten, diens gemoedsleven wordt niet vergiftigd door onderdrukt minderwaardigheidsgevoel. Is er dan geen feil in dezen harmonischen aanleg? Loopt die rijkbegaafde natuur nergens gevaar | |
[pagina 15]
| |
zich verkeerd in te stellen op de werkelijkheid? Ik zie het gevaar in haar bovenmatige zelfverzekerdheid, en de feil in haar gebrek aan schroom. In het akkoord van haar wezen klonk de noot niet goed dóór, die wij eerbied of piëteit of deemoed noemen. Toch is ook in haar: drang te vereeren. En zij heeft vereerd...
Als achtjarig kind komt Rosa op het gymnasium, dat zij als zeventienjarig meisje zal verlaten. In alle klassen is zij de eerste geweest. Zij blijkt even begaafd voor exakte wetenschappen als voor talen. Om haar vlijt, gedrag, vorderingen, heeft zij de gouden medaille, die aan uitmuntende leerlingen bij het einde hunner studie wordt geschonken, dan ook dubbel en dwars verdiend. Maar zij krijgt de onderscheiding niet, om politieke redenen, zooals het luidt in haar getuigschrift ‘om haar geest van oppositie tegen het gezag’. Zij heeft de eerste stappen gezet op den weg, die voert tot openlijken strijd tegen alle gevestigde machten: de staat, de kerk, de organen der heerschende klasse. Zij weet reeds, wat ekonomische, politieke, nationale onderdrukking beteekent, welk mensch-onteerend leed. Zij weet, dat de proletarische, sociale omwenteling aan alle onrecht en onderdrukking een einde zal maken. Zij heeft gekozen: voor de revolutie.
Vader Luxemburg volgde met belangstelling, wat er in de wereld gebeurde. En hij was niet tevreden met het nieuws, dat de natuurlijk onder censuur | |
[pagina 16]
| |
staande russisch-poolsche kranten brachten, maar moist zich in 't geheim ook buitenlandsche bladen te verschaffen. Die werden in den familiekring dan voorgelezen en druk besproken. Het frank en vrij opgroeiende troepje kinderen zal wel geen blad voor den mond hebben genomen! Zoo werd Rosa al vroeg ingewijd in wat haar voornaamste levens-element zou worden: de politiek. Op het gymnasium ging die inwijding verder. Zij kwam er in aanraking met de twee groote politieke stroomingen, die toen ter tijd het kultureele leven der aktieve voorhoede van het poolsche volk beheerschten: nationalisme en socialisme. De aanhangers der eerste strooming droomden van een herstelden poolschen staat, die der tweede van internationalen klassenstrijd, verovering der macht, grondvesting eener socialistische gemeenschap. Somtijds liepen de beide stroomingen evenwijdig, soms vermengden zij zich. Echter, het zou niet lang duren of zij zouden botsen. Die botsing te verhevigen, zou jarenlang een deel van Rosa's voornaamste politieke taak zijn. Veel meer door den invloed van het leven zelf dan door wat in de verboden buitenlandsche bladen staat, ontwaakt in het hart van het gevoelige kind al vroeg de politieke hartstocht, die dwingende macht over haar leven zal krijgen. Polen maakte in die jaren een snelle ontwikkeling door op velerlei gebied. Ekonomisch vervormde het zich van een bijna zuiver agrarisch land tot een land met een belangrijken mijnbouw en een bloeiende textiel-industrie op moderne leest geschoeid en te Lodz, het poolsche Manchester, gecentraliseerd. | |
[pagina 17]
| |
In en met die ontwikkeling ontstonden de beide moderne klassen, die haar dragers zijn en leven aan haar uiterste polen: de industrieele bourgeoisie en het fabrieksproletariaat. Hoe ontzaglijk snel in sommige deelen van Polen eeuwenoude verhoudingen omvergeworpen, hoe bijna plotseling, duizenden levens ontworteld werden, - enkele cijfers doen het beter bevroeden dan lange betoogen. Het distrikt Sosnowice, dat omstreeks 1850 nog met dichte sparrenwouden bedekt is, levert in 1870 13,8 miljoen poed steenkool, in 1890 bijna 151 miljoen poed.Ga naar voetnoot1) De waarde der industrieele produktie van Lodz stijgt in ongeveer diezelfde jaren, van 3 tot 90 miljoen roebel.Ga naar voetnoot2) Zulk een storm-en-drang-periode in het industrieele leven van een volk brengt gewoonlijk diepe veranderingen mee in de sociale verhoudingen en in het voelen, willen en denken der menschen. Tot aan den tijd, dat de industrialisatie zich snel voltrok, had de adel leidende funkties uitgeoefend in de poolsche maatschappij. Lang was hij hartstochtelijk nationaal gezind geweest; in zijn leden gloeide het vuur nog na van onverzoenlijken haat tegen den russischen overweldiger. In de groote opstanden van 1830 en 1847 hadden vele van zijn beste zonen hun bloed vergoten om de onafhankelijkheid van het land, en daarmee hun eigen voorrechten van voorheen, te herstellen. Aan hun leiding had het volk zich toevertrouwd. De nationale vrijheidsidealen bleven daarin leven. Na 1860 veranderde dit. De industrieele bour- | |
[pagina 18]
| |
geoisie kwam aan de spits der natie te staan; haar macht en invloed namen snel toe. Ter wille van die macht en dien invloed, deed zij afstand van de nationale vrijheids-idealen. Voor haar zelve had zij daarvan meer te vreezen dan te hopen. Het tsarisme schiep gunstige voorwaarden voor de industrieele ontwikkeling van Polen, door hooge invoerrechten te heffen op buitenlandsche produkten. Het stelde aan de voortbrengselen der poolsche industrie een haast onbegrensde binnenlandsche markt ter beschikking. Het onthield aan de arbeidersklasse alle rechten, met behulp waarvan zij er in de landen van het Westen destijds in slaagde, de kapitalistische uitbuiting min of meer te breidelen. In Polen was die uitbuiting ongebreideld. De toestand van het proletariaat was vreeselijk. Strijd voor verkorting van den overmatig langen arbeidsdag, voor verhooging van het miserabele loon, ze waren lang onmogelijk. Ruw geweld sloeg de arbeiders neer, zoodra zij maar even in beweging kwamen. De poolsche bourgeoisie was, evenals de lets later tot ontwikkeling komende russische, een klasse zonder nationale kultuur, geestelijk onverankerd. Uit obscure avonturiertjes, van her en der saamgestroomd, onbeschaafde dorpswoekeraars en kooplui, vormde zij zich. De vrijheids-idealen van gelijkheid en vrijheid en menschelijkheid der burgerlijke klassen in West-Europa hadden reeds lang in hun zenith gestaan, toen zij geboren werd. De doorwerking dier idealen in de liberale gedachte ging langs haar heen. Sluw - berekenend, koud - hebzuchtig, karakterloos, moest zij wel onmiddellijk voor de verleiding der tsaristische vleeschpotten bezwijken. Wat kon haar de | |
[pagina 19]
| |
droom van Polen's bevrijding schelen? Geldverdienen was wat zij wilde. Zoo werd zij in hart en nieren loyaal. En het duurde niet lang, of ook de steeds meer verarmende adel vergat zijn roemrijke tradities, zijn standstrots en zijn droom der wederopstanding van het oude Polen. Het boetekleed om de leden, sloeg een groot deel dier eens zoo fel-oppositioneele klasse deemoedig den weg in naar het hof van den russischen tsaar om daar met ambten, bedieningen en jaargelden beloond te worden. De eenige steun der nationale gedachte bleef de kleine burgerij en de uit haar opkomende ‘intelligentsia’. Deze laatste bleef ten deele in die gedachte bevangen, ook toen zij de socialistische idee aanvaardde. Toen het socialisme in Polen opkwam, waren zijn eerste leiders nationalistisch gericht. De nationale idealen herleefden in een socialistisch kleed. Op de industrie-arbeiders echter, die in de fabrieken en mijnen zwoegden, hadden die idealen weinig vat meer. Op het gymnasium te Warschau kwam Rosa Luxemburg met de socialistische gedachte in aanraking. Het socialisme, dat daar in de jaren '80 in geheime clubs van studenten en gymnasiasten gepredikt werd, was zeker niet streng-marxistisch in wetenschappelijken zin. Waarschijnlijk zal het een mengsel geweest zijn van het russische Narodniki-socialismeGa naar voetnoot1), dat op een vage idealistische filosofie steunde, met | |
[pagina 20]
| |
enkele begrippen van het wetenschappelijk marxisme vermengd. Dit echter is zeker: in haar gymnasium-jaren, jaren van ontwakend bewustzijn en onstuimig gevoelsleven, aanvaardde Rosa Luxemburg de socialistische gedachte. Voor haar beteekende dit het besluit, haar leven te wijden aan de bevrijding van het proletariaat door de voorbereiding der sociale revolutie. Evenals de jonge vrouw uit het beroemde ‘gedicht in proza’ van Toergénjef, staat zij voor de poort, waarachter het land begint van veelvormig lijden. Evenmin als die vrouw, aarzelt zij. De socialistische gedachte aanvaarden, beteekende toen in het tsarenrijk afstand doen van alle levenszekerheid, van elke kans op een normaal levensverloop. Het beteekende, zich te verhef fen, te zamen met de kleinst mogelijke voorhoeden, gemakkelijk aftelbare lichte stipjes te midden der onmetelijke duisternis van onwetendheid en onmacht, tegen de ontzaglijke machtsmiddelen van het tsaristisch absolutisme, zijn politie, zijn leger, zijn gevangenissen en verbanningsoorden. Ook de leden der geheime socialistische studiecirkels en propaganda-clubs, die aan de universiteit te Warschau en onder de gymnasiasten bestaan, voelen het Damokles-zwaard der ontdekking altijd boven hun hoofd zweven. Niet allen treft het, maar wie het treft, die wordt gevangengenomen, opgesloten in de citadel en na een voorarrest, dat soms maanden, soms veel langer duurt, tot jarenlange opsluiting of verbannnig naar Siberië veroordeeld. Zijn leven is voor goed uit zijn baan geslingerd, zijn burgerlijke loopbaan gebroken. | |
[pagina 21]
| |
Men kan zich voorstellen, hoe het feit, van met weinigen de machtsinstellingen van een reusachtig rijk te trotseeren, moest werken op de jonge menschen, die het socialisme als een verboden leer in zich opnamen. Met bevende verrukking, met brandenden geestdrift namen zij het in zich op, als een boodschap van komend heil. Oneindig waardevol scheen het socialisme hun toe, geheiligd door het bloed der martelaars en de verborgen tranen van edele strijders. Jonge, idealistisch gezinde jongelingen en meisjes leerden het gevaar, dat zijn bestendige schaduw over hunne dagen wierp, verachten. Voor de moedigste karakters kreeg het socialisme onweerstaanbare aantrekkingskracht. Tot deze karakters behoorde Rosa Luxemburg. Vroeg leerde zij het leven zien als een heerlijk, gevaarlijk avontuur, heerlijk òmdat het gevaarlijk was. Zij leerde er haar eer in stellen, het gevaar niet te ontwijken maar te zoeken. Aangeboren moed, door de opvoeding thuis goddank niet ontijdig gekneusd en gebroken, vermengde zich in haar aanleg met een sterke behoefte, het leven te idealiseeren, dat is, met een neiging tot poëtische romantiek. Haar scherp verstand kon de elementen der werkelijkheid nòg zoo onbarmhartig ontleden, haar poëtisch gemoed weefde in zijn stille kluis, uit verlangen en verwachting, uit verheerlijking en vergoding, onbekommerd verder aan het gouden weefsel, dat een deel dier werkelijkheid in onwerkelijke schoonheid glanzen deed. Hier lag in haar natuur een tweespalt, die zij nooit geheel overwon. |
|