Romain Rolland
(1948)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend
[pagina 88]
| |
IV.De herinnering aan zijn eerste inwijding door Shakespeare in de grenzenlooze domeinen der fantasie, bleef zijn leven lang een stralende zon in Romain Rolland's bewustzijn. Uit zijn schooltijd met de lange lesuren en de vaak vergeefsche worsteling om de ‘woorden zonder gezicht’, de dorre abstrakties en definities, waarmee het droomerige kind geplaagd werd, kwam hij met één slag in een romantische werkelijkheid vol heerlijken glans, vol wonderlijke avonturen, ontstellende gebeurtenissen en gevaren, die hem een huivering door de leden joegen. Maar die wereld was ook vol oneindige liefelijkheid en teerheid; zij werd bewoond door fantastische gestalten, helden en schurken. Goede en kwade geesten doken in haar op en in hen allen was een grenzenlooze volheid van leven, een gevoel van | |
[pagina 89]
| |
zijn onbegrijpelijke schoonheid en kracht, die het kind dronk in gulpen van zaligheid. Ik kan niet nalaten de suggestieve woorden aan te halen, waarin Rolland beschrijft, hoe hij als veertienjarige knaap in het huis zijner ouders te Clamecy, den weg vond naar de fantastische wereld der Engelsche Renaissance. ‘De bibliotheek was op de eerste verdieping van een onbewoonden vleugel - geen ander geluid dan somtijds in de stal beneden, het doffe stampen van een paard in het stroo of het geknars van een logge boot, die langzaam voorbijvoer op het groenige kanaal aan den voet van het huis. lk zat in een ouden leunstoel, omringd door een kring van boeken, die in mijn geest een onoverklimbare barrière vormden tusschen de wereld en mij.’ Dan beschrijft Rolland, hoe de wonderwereld, waartoe Shakespeare hem toegang gaf, hem te Parijs op het Lyceum ontroofd werd. ‘Zij waren er in geslaagd mij, toen ik veertien of vijftien jaar was, te maken tot een vrij goede papegaai van Corneille. Een oom, officier bij de marine, voerde mij naar het Shakespeariaansche woud terug.’ ‘En toen,’ vervolgt Rolland, ‘begon de worste- | |
[pagina 90]
| |
ling tusschen Corneille en Shakespeare,’ de groote worsteling, die op dien leeftijd over heel het geestelijke leven beslist. Twee wegen gaan voor den jongen mensch open: de Via Triomfale, recht als een liniaal, de weg van de welsprekende en gewapende logika, - en die van Dichtung und Wahrheit, de poëzie der waarheid, die niet zoozeer probeert de natuur te beheerschen, als wel zich met haar te vereenzelvigen. Dat in die worsteling in den jongen Shakespeare overwon en de ‘broederlijke uitnoodiging’ opstijgend uit zijn werken om niet over het leven te oordeelen eer men geleefd had, spreekt vanzelf voor wie Jean Christophe heeft gelezen. ‘Als een dal werd mijn gemoed overstroomd door Shakespeare, Beethoven en Berlioz.’ Geen wonder, dat de jongeling, overrompeld door die stroomen van bruisend leven, zich van de schoolwereld afkeerde en twee keer voor zijn examen voor de Hoogere Normaalschool zakte. Maar de bevruchtende werking van den grootsten dramaturg op zijn geest en gemoed zou weldra blijken. Toen kwam, wat Romain Rolland ‘de invasie der Scythen’ noemt: voor ‘Oorlog en Vrede’ en de | |
[pagina 91]
| |
‘Gebroeders Karamazof’ moest Shakespeare een pooslang wijken. Maar te Rome in het Palazzo Farnese vond de jonge dichter hem terug. En hoe levend werden daar zijn gestalten. ‘De bouwvallen van het, Forum suggereerden het bloedige lijkkleed van Caesar en de Italiaansche nacht deed Juliette ontwaken.’ De Russen, die Rolland te Parijs zoo dierbaar waren geweest, boezemden hem te Rome enkel weerzin in: de paar keer, dat hij ze probeerde te lezen, moest hij het boek weer dichtslaan. ‘Maar Romeo, Portia, Desdemona, Jago schenen deel uit te maken van den stoet der schoone jongelingen en bewonderenswaardige wilde dieren, die men zich ontrollen ziet op de muren der Romeinsche kerken en der Toskaansche paleizen. Shakespeare was voor mij de stem der Renaissance, de toovenaar, die Galatheus doet afdalen van zijn marmeren voetstuk.’ Ga naar eind21) ‘Shakespeare’, getuigt de dichter iets verder, ‘is verbonden met de herinnering aan de lichtste mijner dagen te Rome. Nog heden kan ik Romeo niet lezen, zonder mij van den adem der zee te voelen doordringen, die in den olijvenboomgaard | |
[pagina 92]
| |
over het boek heenstreek dat mijn geliefde en ik samen vasthielden.’ Hoe kon het anders of in Rolland, die de ontwakende scheppingsdrang in zijn diepste wezen voelde rumoeren, moest zoowel door zijn voortdurende studie van Shakespeare, als door die der Italiaansche geschiedenis, de lust ontwaken, zijn krachten op tooneelgebied te beproeven. In de jaren van zijn verblijf in Italië schreef hij een aantal aan die geschiedenis ontleende drama's, die tot heden toe nog niet verschenen zijn. Na zijn terugkeer te Parijs besloot hij deel te nemen aan de pogingen van eenige jonge schrijvers om een volkstooneel op te richten. Weliswaar werden zij daarbij geïnspireerd door de geweldige levenskracht, die het tooneel in de dagen van Elisabeth uitstraalde, echter zonder dit te willen nabootsen. Vol van hun eigen hartstochten en bewust van hun kracht, droomden zij van een theater, waarin de krachten van het verleden van hun volk zouden herrijzen, zooals de dichter der Engelsche koningsdrama's voor het Engelsche volk ten tijde van Elisabeth had voortgebracht. Uit Shakespeare kwam tot Rolland een adem ge- | |
[pagina 93]
| |
varen van matelooze kracht en oneindige vreugde, ondanks de gruwelen, waaraan zijn spelen zoo rijk zijn. Geen wonder, dat hij later in zijn studie over het volkstooneel de eerste voorwaarde daartoe omschreef als het verspreiden van vreugde in de harten der toeschouwers en daardoor de versterking hunner levenskracht en de groei van hun wezen.Ga naar eind22) ‘Laat de elite’, schreef hij, ‘haar smarten, angsten en twijfelingen voor zich zelve houden: het volk heeft daar rijkelijk zijn deel van. Het volkstooneel moet voor den vermoeiden arbeider een ontspanning zijn, een lichamelijke en geestelijke rust.Ga naar eind23) De andere hoofdvoorwaarden, die het volkstooneel moest vervullen, waren de volgende: Het moest een bron van energie zijn, een bad van dadendrang en een licht voor de rede. ‘Laat het volk in zijn dichter een goeden metgezel vinden op den levensweg, joviaal, wakker en zoo noodig heröisch, wiens goed humeur hem de vermoeienissen van den weg doet vergeten. En laat het tooneel ertoe bijdragen het daglicht te verspreiden in het vreeselijke menschelijke denken vol schaduw, vol plooien, vol monsters.’Ga naar eind24) | |
[pagina 94]
| |
Een moraliseerend volkstooneel was voor Romain Rolland een gruwel. In dien tijd werden van verschillende kanten pogingen in het werk gesteld om volksvoorstellingen van de Fransche klassieken te geven. Maar behalve voor wat Molière aangaat, was het succes niet groot; noch de onwezenlijke helden van Corneille, noch de verkleede hovelingen van Racine konden het volk boeien. Rolland kon dit volkomen begrijpen. ‘Zoomin een zoeken naar zedelijkheid als jacht op vermaak, gezondheid van geest en gemoed, dat was wat hij wilde.Ga naar eind25) Op die wijze heeft Romain Rolland het tooneel, deze belangrijke uiting van de beschaving, gediend. Hij heeft een reeks tooneelwerken geschreven, de meeste ontleend aan de groote Fransche revolutie, waarbij zich een der schoonste spelen bevindt, die in het moderne Frankrijk ontstonden.Ga naar eind26) Hij is opgetreden als tooneelkritikus en heeft zich ook praktisch met het tooneel bezig gehouden. Zoo de pogingen van de kleine schare jonge dichter en schouwspelers, die zich losmaakten van de supra verfijnde, dekadente bourgeois-kunst en trachtten het volkstooneel te doen herleven, niet | |
[pagina 95]
| |
tot het doel voerden, dat zij zich hadden voorgesteld, zoo was dat niet te wijten aan gebrek aan geestdrift, doorzetting of talent, maar aan de ongunstige omstandigheden. Zij hielden geen rekening met het feit, dat de Parijsche arbeiders in hooge mate verburgerlijkt waren. ‘De demoraliseerende atmosfeer van de metropolis vol weelde, vermaken en transakties, heeft hun krachten ontzenuwd. Of om het precies uit te drukken: er zijn twee volken in Parijs: het volk, dat de ellende te boven is gekomen en door de bourgeoisie onmiddellijk opgeslokt wordt; en het volk, dat overwonnen en door zijn gelukkiger broeders in den steek is gelaten, in ellende wegzinkend. Het eerste wil niets van een volkstooneel weten, het tweede is te moe en te ellendig om er te komen.’Ga naar eind27) Dit werd geschreven omstreeks 1903, meer dan veertig jaar geleden. En ik vrees, dat de kansen voor de herleving van een werkelijk volkstooneel in die vier decennia in het westenGa naar eind28) eer slechter dan beter geworden zijn. Behalve de verburgerlijking der arbeidersklasse, zijn er nog andere redenen, waardoor het volkstooneel geen groote | |
[pagina 96]
| |
vlucht kon nemen. Ik noem in de eerste plaats de konkurrentie van de cinema, waartegen geen tooneel, wat sensatie betreft, kan opkomen. Verder de achteruitgang der vitaliteit van de arbeidersklasse door het wonen in groote steden, de mechanisatie van den fabrieksarbeid, het gebrek aan frissche lucht, het veelvuldig gebruik van alkohol en nikotine en ten slotte den verdommenden invloed van de voetbalsport. Men leide hieruit niet af, dat de beweging voor het volkstooneel op totale mislukking is uitgeloopen. Integendeel. Tienduizenden mannen en vrouwen uit de kleine burgerij en de arbeidersklasse, die nooit met schoonheid, in welken vorm ook, in aanraking waren geweest, leerden een aantal meesterwerken van de dramatische kunst kennen. ‘Het publiek van Belleville’Ga naar eind29), schrijft Rolland, ‘is begaafd met een levendig verstand. Over de doorschijnende bewegelijke gezichten schijnt een vloed van verlangen, zorgen en ironie heen te flitsen. Dat is werkelijk het bijna al te intelligente, een weinig overspannen publiek van de groote steden. Na een paar jaren goede tooneelkunst zou dit het ideale publiek zijn, geestig en hartstochtelijk.Ga naar eind30) | |
[pagina 97]
| |
De kwintessentie der ideeën van Romain Rolland over het tooneel is, dat dit ‘een bad van aktie’ moet wezen voor het volk. Het moet dit leeren de menschen, de dingen en zichzelf beter te zien en juister te beoordeelen. Dit bereikt in de eerste plaats het sociale drama, welks mogelijkheden tal van Fransche, Duitsche en Noorsche schrijvers hebben bewezen. In de geschiedenis zag Romain Rolland de voornaamste bron der inspiratie, met inbegrip der mythe, van de dramatische kunst. ‘De zuivere schoonheid is gereserveerd voor de gelukkige volken; wanneer men zich echter wendt tot zieke of troebele generaties, is het noodig ze heen en weer te schudden door sublieme aandoeningen.’Ga naar eind31) ‘Men moet hun een heroische kunst aanbieden.’ Met welsprekende woorden heeft Romain Rolland de Fransche dichters opgeroepen om het groote heldendicht der Fransche geschiedenis van Keizer Karel tot aan onze dagen in krachtige, dramatische werken voor het volk uit te beelden. Tegenover de geestelijke vulgariteit van onzen tijd moet de tragedie karakter en kracht stellen; zij moet de harten schokken en verheffen.Ga naar eind32) | |
[pagina 98]
| |
Onze eigen geschiedenis is niet zoo rijk aan heldhaftige worstelingen en gestalten als die van het Fransche en Engelsche volk. Toch zou in den Tachtigjarigen Oorlog tegen Spanje, in de oorlogen tegen Engeland en in het ondergrondsche verzet tegen Napoleon, menige mijn vol schatten van dramatische kracht ontgonnen kunnen worden. Het spreekt vanzelf, dat daarbij gewaakt moet worden tegen chauvinisme, vergoding van eigen volk, schoonpraterij van zijn fouten en ondeugden en verguizing van andere naties. Wie ook slechts een oppervlakkige kennis der werken van Romain Rolland heeft, weet, dat daarvan bij hem geen sprake is. ‘De geschiedenis’ - dus ook haar dramatiseering - ‘moet aan het volk leeren zijn eigen grenzen te doorbreken en in de ziel van vrienden en vijanden te lezen. De voortdurende verandering van de gedachten, de zeden en de vooroordeelen zal hem leeren om niet het voorbijgaande te verwarren met het eeuwige, en gerechtigheid en rede op de sluiten in de pharizeïsche wetten van een bepaalde tjjd.’ ‘Niet enkel de zangers van het verleden willen wij | |
[pagina 99]
| |
wezen. Wanneer wij er nieuwe energieën uit geput zullen hebben, moet de daad uit het aanschouwen van de daad ontspringen, gewapend met alles wat eertijds groot was. Laat ons werken om den nieuwen mensch te scheppen met zijn moraal en zijn waarheid.’Ga naar eind33) In zijn spelen heeft Romain Rolland gepoogd de drie eischen, die hij aan het drama stelde: een ontspanning voor de toeschouwers te zijn, een bron van vreugde, van energie en van levensverwijding, in praktijk te brengen. Deze spelen brengen ons - hoe kan het anders - aandoeningen van schrik, afkeer en ontzetting. Zij schokken ons gemoed door het meeleven met zoovele bloedige episoden, zooveel woedende haat en wilde begeerte om elkaar te vernietigen. Aan het slot van het spel echter voelen wij ons toch niet onthutst of geslagen, maar opgeheven tot het begrip van een macht oneindig boven alle menschelijke hartstochten verheven, die op onnaspeurlijke wijzen de lotgevallen der stervelingen bepaalt. In alles, wat ik las van Romain Rolland, heb ik niet één zin gevonden, die niet volkomen verantwoord was, dat is naar alle richtingen doordacht | |
[pagina 100]
| |
en doorvoeld. Zooals bij alle groote schrijvers, krijgt men onder het lezen van zijn werk een gevoel van groote innerlijke verrijking. Zijn romans en drama's munten uit door voorstellingsvermogen, fijnheid van waarneming en scherpte van karakterontleding. Hun stijl is levendig en in de lyrische passages van een meesleependen hartstocht. Voortdurend voelt men het innerlijk vuur branden en hoort men verborgen bronnen ruischen. Het diepe religieuze gevoel van den schrijver brengt ons in aanraking met de heilige krachten des levens. Alles stijgt bij Romain Rolland uit een groote diepte en is de vrucht van langdurige bezinning. Jaren lang droeg hij ieder werk in zich, voelde het groeien en voedde het met zijn hartebloed, tot het als de vrucht van talrijke zintuigelijke en geestelijke ervaringen, voldragen ter wereld kwam.
Bij zijn essays en biografieën treft het enorme werk van voorbereiding, waarop ze steunen. De ‘Musiciens d'autrefois’ bevat in beknopten vorm de geschiedenis der Italiaansche muziek, steunend op een aantal gedeeltelijk tot dusver onbekende bron- | |
[pagina 101]
| |
nen. De inleiding, handelend over de muziek in de algemeene geschiedenisGa naar eind34), had niet geschreven kunnen worden zonder uitgebreide kennis van beide. Wanneer men zich niet voortdurend bewust is, dat Romain Rolland zoowel een groot musikus als een groot dichter was, kan men zijn werk, dat hierdoor eenig is in de wereldliteratuur der laatste eeuwen, niet waarlijk begrijpen. Men moet teruggaan tot de Renaissance om een dergelijke universaliteit te vinden. Romain Rolland was een te goed kenner der geschiedenis, om niet te weten, dat de weg der menschelijkheid door diepe ravijnen en onmetelijke zandwoestijnen gaat. Hij, die twee wereldoorlogen beleefde, tweemaal zijn vaderland vertrapt en verwoest, zijn volk gedecimeerd zag en wist, dat ditzelfde bijna door heel Europa het geval was, kon niet twijfelen, of de menschheid wordt op haren weg door de eeuwen telkens bedreigd door ontzaggelijke gevaren en katastrofale inzinkingen. Maar Romain Rolland wist ook, dat de menschheid die gevaren en inzinkingen tot heden toe altijd te boven is gekomen en, wat op het eerste gezicht verwonderlijk schijnt, dat de kunst vaak | |
[pagina 102]
| |
de heerlijkste werken heeft voortgebracht temidden van ontzaggelijke rampen. ‘De eeuwen der ontbinding van het Romeinsche keizerrijk en de groote invasies der barbaren zijn waarschijnlijk onder de somberste geweest, die de menschheid ooit beleefd heeft. En toch bleef onder de rookende bouwvallen de zuivere vlam der kunst branden. De hartstocht voor de muziek bracht de barbaarsche overwinnaars en de galloromeinsche overwonnenen tot elkaar. De monsterlijke caesar van de dekadentie en de gothische koningen van Toulouse waren beiden verzot op muziek. Clovis liet musici komen uit Constantinopel.’Ga naar eind35) Rolland verhaalt dan verder, hoe de eeuwen der volksverhuizing een nieuwe kunst hebben geschapen. ‘Uit dezen geweldigen omkeer der menschheid is een kunst voortgekomen, even zuiver, even volmaakt, als de voortreffelijkste uitingen van gelukkige eeuwen: de Gregoriaansche muziek’ Het tijdperk, dat onze verbeelding zich voorstelt als een ononderbroken reeks van oorlogen, bloedbaden, verwoestingen, epidemieën en hongers- | |
[pagina 103]
| |
nooden, zag gezangen ontstaan, waar een geest van vrede, liefde en vertrouwen in het komend heil uit opstijgt. Dit treffende verschijnsel overtuigt den dichter opnieuw van de waarheid zijner diepste intuïties: onder den schijnbaren dood blijft het leven stroomen en vindt voortdurend levensvernieuwing plaats. Uit deze overtuiging heeft Rolland zijn werken geschapen. Om haar uit te dragen tot menschen van alle klassen, volken en rassen, heeft hij geleefd en haar is hij tot zijn laatsten ademtocht trouw gebleven. ‘De kunst moet een einde maken aan het geweld, en zij alleen kan het. Haar roeping is het Koninkrijk Gods te doen heerschen, dat is de liefde.’ Deze woorden van Tolstoi zijn ook op Rolland toepasselijk.Ga naar eind36) Ondanks het feit, dat het grootste deel van zijn leven aan het scheppen zijner werken gewijd was, heeft hij niet in de kunst, maar in de verzuivering en verrijking van het leven zelf, de hoogste bestemming van den mensch gezien. ‘Ik houd van het tooneel,’ schrijft hij in het hoofdstuk ‘Verder dan het theater’ in zijn boekje over het volks- | |
[pagina 104]
| |
tooneel ‘om de broederljke vereeniging in dezelfde aandoeningen, die het aan de menschen biedt, die het doet aanzitten aan een groote open tafel, waar allen de daden en de hartstochten kunnen komen drinken, die hun eigen leven niet kent. Maar het tooneel is voor mij geen bij geloof. Het veronderstelt een armzalig leven, dat in den droom een schuilplaats zoekt tegen zijn gedachten. Waren wij gelukkiger en vrijer, we zouden dien honger niet kennen.’ Een vrij en gelukkig volk heeft eerder feesten noodig dan tooneelvoorstellingen, en zal zich zelven altijd het schoonste schouwspel dunken.’Ga naar eind37) De feesten der groote Fransche revolutie, gehoond en bespot door schrijvers, die niets van hun extatische schoonheid begrepen, waren uitingen van een tijdperk, waarin het leven, hoe rijk aan beproevingen, gevaren en verschrikkingen, ook uitgestegen was boven zijn eeuwenlange sjofele armzaligheid, en de massa's in één broederlijken, ontzaggelijken drang naar eenheid, vrijheid en geluk vereenigd, geen tooneelstukken wilden zien, maar zelven het tooneel betraden. Feesten, die ons thans dor en zielloos lijken als dat van de Rede en van het hoogste | |
[pagina 105]
| |
Wezen, omdat hun gloeiende adem verkild is, brachten tot uitdrukking wat honderdduizenden hartstochtelijk ervoeren. En verder vonden hun wilde vreugde en extatische vervoeringen een uiting in den dans. De groote revolutie leerde het Fransche volk weer dansen.’ En dan vervolgt hij: ‘Moet het ontzaglijk streven van onze beschaving ten slotte tot dit doel voeren, zullen de kunstenaars verachtelijk zeggen. Is het einddoel van de kunst haar vernietiging? Wellicht, maar laten ze gerust zijn. Want dit ideaal te bereiken, veronderstelt in het leven een geluk, dat wij ons niet kunnen vleien ooit te zullen smaken. De grootste kunstenaar dezer tijden, Wagner, heeft niet geschroomd om met bittere oprechtheid te zeggen: ‘Ik begrijp niet, hoe een waarlijk gelukkig mensch kunstwerken wil scheppen. De kunst is een bekentenis van ons onvermogen. Om mijn jeugd, min gezondheid, mijn vreugde aan de natuur terug te hebben, om een vrouw te hebben, die mij onvoorwaardelijk lief zou hebben en mooie kinderen, zou ik heel mijn kunst geven.’ Michelet, deze historikus-dichter zegt in zijn opstel over ‘Le Banquet universel’ met andere woorden | |
[pagina 106]
| |
ongeveer hetzelfde. ‘In den droom heb ik een reusachtige tafel gezien van Ierland tot Kamschatka en alle gasten in dezelfde broederlijke gezindheid vereenigd. Wanneer zal mijn droom verwerkelijkt worden? Wanneer zal op aarde het universeele gastmaal beginnen?Ga naar eind38) ‘Nooit,’ zou Romain Rolland, deze tweelingsbroeder van Michelet in heroïsch spiritualisme en wil tot de daad, maar vertegenwoordiger van een generatie, die de illusies der romantiek overwonnen had, antwoorden. ‘Nooit’, ‘immers die droom is een weg. De menschheid zou haar levensmoed en levenswil verliezen, zoo zij niet langer in de edelsten en de besten streefden naar verwezenlijking. Maar hem in muziek, poëzie, bouwkunst en alle andere kunsten telkens in nieuwe betooverende gestalten uitbeelden voor de millioenen, die hem niet uit eigen kracht zouden ervaren, hun leeren het leven te bewonderen en ondanks zijn wreedheden en beproevingen lief te hebben, dat is het eeuwige doel der kunst.’ ‘Zie meer vooruit en minder terug. Beef niet voor Uw bibliotheken en musea. De werken sterven evengoed als de menschen. Zelfs dat wat het langst | |
[pagina 107]
| |
blijft leven, genieën, verbleeken allengs en verdwijnen. Zij zijn als groote werelden, die in de nacht der ruimte verschijnen en uitdooven. Niet wat was is van belang, maar wat zal wezen, niet of de dood overwonnen wordt, maar of het leven herrijst.’Ga naar eind39) Is er in deze tijden een schooner loflied op den Dood als Moeder van het Leven gezongen? Spreekt uit dit loflied niet een echt Fransciskaansche geest? Weest geloofd, o Heer,
Voor onze zuster lichaamsdood,
Die geen levend wezen kan ontloopen.
Wee, wie in doodzonde sterven
En zalig zij die blijven in Uw heiligen wil.
Immers de tweede dood kan hen niet deren.
Prijst en dankt mijnen Heer, wilt allen Hem loven,
Dient deemoedig Hem, die allen te boven gaat.Ga naar eind40)
Zoo zong eens de heilige Franciscus. De vorm moge verschillend zijn, het is dezelfde geest van moedige, breedvleugelige vroomheid, die den middeleeuwschen kloosterling en den modernen dichter bezielt. |
|